Revised Common Lectionary (Semicontinuous)
91 Wie schuilt bij God, de Allerhoogste,
kan rustig slapen,
want de Almachtige beschermt hem.
2 Ik getuig daarvan en zeg tegen de Here:
U bent mijn toevlucht,
bij U ben ik veilig en geborgen.
U bent mijn God
en ik vertrouw alleen op U.
9 U, Here, bent mijn toevluchtsoord.
U hebt God, de Allerhoogste,
als beschermer gekozen.
10 Tegenslag zal u niet treffen
en ziekten zullen ver van u blijven.
11 Hij zal zijn engelen bevelen
voor u te zorgen en u te beschermen,
waar u ook gaat.
12 Zij zullen u op handen dragen
en u zult niet struikelen.
13 Zelfs als u een leeuw tegenkomt
of op een adder trapt,
gebeurt er niets.
14 De Here zegt:
Ik zal hem verlossen,
omdat hij zoveel van Mij houdt.
Ik zal hem beschermen,
omdat hij Mij kent en mijn naam eert.
15 Als hij Mij roept,
zal Ik hem antwoord geven.
Als hij het moeilijk heeft,
zal Ik bij hem zijn.
Ik zal hem bevrijden
en in ere herstellen.
16 Ik zal hem een lang leven geven
en hem mijn grootheid tonen.
Gods belofte
6 De Here antwoordde Mozes: ‘Nu zult u gaan zien wat Ik met de farao doe. Want hij zal worden gedwongen mijn volk te laten gaan en als Ik met hem klaar ben, zal hij hen niet alleen laten gaan. Nee, hij zal hen zelfs het land uitjagen!
2 Ik ben de Here, de Almachtige God, die verscheen aan Abraham, Isaak en Jakob, ook al kenden zij Mij niet met de naam Here. 3 Ik heb een verbond met hen gesloten en hun beloofd dat Ik hun en hun afstammelingen het land Kanaän zou geven, waarin zij toen woonden.
4 En nu heb Ik de onderdrukking van het volk Israël, als slaven van de Egyptenaren, gezien en Ik heb Mij mijn verbond herinnerd. 5 Daarom moet u de afstammelingen van Israël vertellen dat Ik mijn enorme macht zal gebruiken en grote wonderen zal doen om hen uit de slavernij te bevrijden. 6 Ik zal hen aannemen als mijn volk en Ik zal hun God zijn. En zij zullen weten dat Ik de Here hun God ben, die hen heeft gered van de Egyptenaren. 7,8 Ik zal hen brengen naar het land dat Ik Abraham, Isaak en Jakob al heb beloofd. Het zal hun toebehoren.’ Mozes vertelde het volk wat God had gezegd, maar zij wilden niet naar hem luisteren. De gevolgen van zijn eerdere uitspraken hadden hen totaal ontmoedigd. 9 De Here sprak opnieuw met Mozes en zei: 10 ‘Ga terug naar de farao en zeg hem dat hij het volk van Israël móet laten gaan.’ 11 ‘Maar ziet U het dan niet?’ protesteerde Mozes. ‘Als het volk al niet naar mij wil luisteren, hoe kan ik dan verwachten dat de farao dat wel zal doen? Ik ben toch immers geen spreker!’ 12 Toen beval de Here Mozes en Aäron opnieuw naar het volk Israël te gaan en ook naar de farao om te eisen dat hij het volk zou laten gaan.
13 Dit zijn de namen van de familiehoofden uit de verschillende stammen van Israël:
De zonen van Ruben, de oudste zoon van Israël: Chanoch, Pallu, Chesron en Karmi.
35 Mozes werd dus naar Egypte gestuurd om het volk van Israël te bevrijden, het volk dat niets van hem wilde weten. Hij zou de leider worden van de mensen die tegen hem hadden gezegd: “Denkt u soms dat u onze leider en rechter bent?” Door de engel die in de brandende braamstruik aan hem verscheen, gaf God hem daar de macht voor. 36 Mozes bracht het volk van Israël uit Egypte en deed opzienbarende dingen, grote wonderen, niet alleen in Egypte, maar ook bij de Schelfzee en in de woestijn waar hij veertig jaar met hen rondzwierf. 37 Deze Mozes zei tegen onze voorouders: “God zal uit uw midden een profeet laten opstaan, iemand zoals ik.” 38 Toen onze voorouders bij de berg Sinaï bijeen waren, ging hij de berg op en ontmoette daar de engel van God. Wat de engel tegen hem zei, moest hij aan het volk overbrengen. Dat waren woorden van leven, die aan u moesten worden doorgegeven. 39 Maar onze voorouders wilden Mozes niet gehoorzamen. Zij hadden er genoeg van achter hem aan te lopen en verlangden terug naar Egypte. 40 Terwijl Mozes op de berg Sinaï was, zeiden zij tegen zijn broer Aäron: “Maak goden voor ons die voor ons uit kunnen gaan. Want wij weten niet wat er met Mozes gebeurd is, die ons uit Egypte heeft geleid.” 41 Zij maakten een beeld in de vorm van een kalf. Toen het klaar was, legden zij er offers voor neer en vierden uitbundig feest. Zij genoten van wat ze hadden gemaakt. 42 God keerde Zich van hen af en liet hen hun gang gaan. Zij begonnen de zon, de maan en de sterren te vereren. Zo staat het bij de profeet Amos geschreven: “Zeg eens, volk van Israël, hebt u tijdens die veertig jaar in de woestijn dieren voor Mij geslacht? Hebt u Mij offers gebracht?
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.