Revised Common Lectionary (Semicontinuous)
Psalm 61
1 Een lied van David. Voor de leider van het koor. Begeleiden met een snaarinstrument.
2 God, hoor toch hoe ik smekend tot U roep.
Luister alstublieft naar mijn gebed.
3 Ten einde raad roep ik U om hulp,
omdat ik niet meer kán.
Heer, red me, want ik kan het niet alleen.
4 Bij U kan ik veilig schuilen.
U bent als een sterke toren
waar ik me kan verbergen voor de vijand.
5 Laat mij voor altijd in uw huis zijn.
Laat mij bij U schuilen, veilig onder uw vleugels.
6 U heeft gehoord wat ik U heb beloofd.
U heeft het land gegeven aan de mensen die ontzag voor U hebben.
7 God, geef de koning een lang leven.
Laat hem nog vele jaren regeren.
8 Laat hem alstublieft voor altijd heersen, met U naast zich.
Bescherm hem met uw trouw en liefde.
9 Dan zal ik voor altijd dankliederen voor U zingen.
Ik zal U elke dag de offers brengen die ik U heb beloofd.
De oorlogen van David
8 Daarna versloeg David de Filistijnen en veroverde Meteg-Amma. 2 Ook versloeg hij de Moabieten. Hij liet hen in rijen op de grond liggen en liet de rijen meten met een meetlint. Twee meetlengtes lang werden de mannen in de rij gedood, één meetlengte lang mocht in leven blijven. En voortaan moesten de Moabieten aan David belasting betalen.
3 Verder versloeg David koning Hadadezer van Zoba, de zoon van Rechob. Deze koning begon weer machtig te worden langs de rivier de Eufraat. 4 David nam van hem 1000 strijdwagens mee en nam 700 ruiters en nog 20.000 mannen gevangen. Van bijna alle wagenpaarden liet David de pezen doorsnijden.[a] Hij liet alleen paarden over voor maar 100 strijdwagens. 5 De Arameeërs van Damaskus kwamen de koning van Zoba te hulp. Maar David doodde 22.000 Arameeërs. 6 Toen plaatste David afdelingen soldaten in alle belangrijke plaatsen in het Arameese rijk van Damaskus. En voortaan moesten de Arameeërs aan David belasting betalen. De Heer gaf David in elke oorlog de overwinning. 7 En David nam de gouden schilden van de aanvoerders van Hadadezer mee naar Jeruzalem. 8 Uit Betach en Berotai, steden van Hadadezer, nam hij heel veel koper mee.
9 Koning Toï van Hamat hoorde dat David het hele leger van Hadadezer had verslagen. 10 Toen stuurde hij zijn zoon Joram naar koning David om hem de groeten te doen. En hij feliciteerde David ermee dat hij Hadadezer had verslagen. Want Hadadezer was een vijand van Toï geweest. Hij bracht allerlei zilveren, gouden en koperen geschenken mee. 11 Die gaf koning David aan de Heer. Dat deed hij ook met het zilver en het goud dat hij had meegenomen van de volken die hij had overwonnen: 12 van Aram, Moab, de Ammonieten, de Filistijnen en Amalek. Ook de buit van koning Hadadezer van Zoba gaf hij aan de Heer.
13 Toen David terugkwam van zijn overwinning op Aram, werd hij nog beroemder doordat hij in het Zoutdal 18.000 Edomieten versloeg en doodde. 14 Overal in Edom plaatste hij afdelingen soldaten in de belangrijke plaatsen. Zo was heel Edom in Davids macht. De Heer gaf David in elke oorlog de overwinning.
15 Zo regeerde David over heel Israël. Hij zorgde ervoor dat er orde en rust in het land kwam en dat er rechtvaardig werd geregeerd. 16 Joab, de zoon van Davids zus Zeruja, was de aanvoerder van het leger. Josafat, de zoon van Ahilud, was minister-president. 17 Zadok, de zoon van Ahitub, en Achimelech, de zoon van Abjatar, waren priesters. Seraja was schrijver. 18 Benaja, de zoon van Jojada, had de leiding over de lijfwacht. Die bestond uit Keretieten en Peletieten. Davids zonen hadden belangrijke taken aan het hof.
Paulus neemt afscheid van de gemeente in Efeze
17 Maar vanuit Milete stuurde hij iemand naar Efeze. Deze man moest de leiders van de gemeente daar vragen om naar Paulus toe te komen. 18 Toen ze bij hem waren gekomen, nam hij afscheid van hen. Hij zei: "Jullie weten hoe ik me vroeger bij jullie heb gedragen. 19 Vanaf de dag dat ik bij jullie in Asia voet aan wal zette, heb ik de Heer nederig gediend. Ik heb met tranen voor jullie gebeden. Ook heb ik veel moeilijkheden gehad doordat de Joden probeerden mij te vermoorden. 20 Ik heb alles gedaan om jullie alles te leren wat goed voor jullie was – op straat, in de synagoge en bij de mensen thuis. 21 Aldoor heb ik Joden en Grieken gezegd dat ze zich voortaan op God moeten richten en moeten geloven in onze Heer Jezus.
22 Nu reis ik naar Jeruzalem als gevangene van de Heilige Geest. Ik weet niet precies wat er daar met mij zal gebeuren. 23 Ik weet alleen dat mij in Jeruzalem boeien en moeilijkheden te wachten staan. Want dat zegt de Heilige Geest me in elke stad. 24 Maar ik vind dat allemaal niet belangrijk. Ik vind niets belangrijk, zelfs mijn eigen leven niet. Ik wil blij alles doen wat Jezus van mij vraagt. De taak die Hij mij heeft gegeven, wil ik helemaal afmaken. Die taak is: het goede nieuws van Gods liefdevolle goedheid aan de mensen vertellen.
25 Ook bij jullie heb ik over het Koninkrijk van God verteld. En ik weet dat jullie mij niet meer zullen terugzien. 26 Daarom zeg ik vandaag duidelijk dat het niet míjn schuld is als iemand sterft zónder in Jezus te geloven. 27 Want zonder ophouden heb ik jullie het hele woord van God verteld. 28 Let goed op jullie zelf en op de hele kudde waarvan jullie de leiders zijn. De Heilige Geest heeft jullie de taak gegeven om de gemeente van God te hoeden en te leiden. Hij heeft die kudde met zijn eigen bloed gekocht. 29 Ik weet dat na mijn vertrek gevaarlijke wolven in de kudde zullen komen. Zij zullen sommige schapen verslinden. 30 Mensen uit jullie eigen groep zullen verkeerde dingen aan de leerlingen leren. Ze zullen proberen om hen te laten geloven wat ze zeggen.
31 Let dus goed op. Bedenk dat ik drie jaar lang dag en nacht hard voor jullie heb gewerkt. Aldoor ben ik bezig geweest om jullie allemaal op te bouwen en op te voeden in het geloof. Dat deed ik soms zelfs onder tranen. 32 Nu vertrouw ik jullie toe aan de Heer en aan het woord van zijn liefdevolle goedheid. Want Hij zal de gemeente opbouwen en jullie je deel van zijn erfenis geven. 33 Van niemand heb ik geld of kleding gevraagd. 34 Jullie weten dat ik zelf altijd hard heb gewerkt voor alles wat ik nodig had. Ook voor de mensen die bij mij waren. 35 Ik heb jullie in alles laten zien dat je, door zó te werken, voor de arme mensen in de gemeente kan zorgen. Daardoor kunnen jullie onthouden dat de Heer Jezus Zelf heeft gezegd dat het fijner is om te geven dan om te krijgen."
36 Toen knielde Paulus neer en bad met alle leiders van de gemeente. 37 Ze huilden allemaal, omhelsden Paulus en kusten hem steeds opnieuw. 38 Ze waren er erg verdrietig over dat hij gezegd had dat ze hem niet meer zouden terugzien. Toen brachten ze hem naar het schip.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016