Revised Common Lectionary (Semicontinuous)
Psalm 20
1 Een lied van David. Voor de leider van het koor.
2 Ik wens je toe dat de Heer je zal helpen
als je in moeilijkheden zit.
Ik wens je toe dat de God van Jakob je zal beschermen.
3 Ik wens je toe dat Hij je hulp zal sturen vanuit zijn heiligdom
en dat Hij je zal steunen vanuit Jeruzalem.
4 Ik wens je toe dat Hij al je meel-offers zal aannemen,
dat Hij zal genieten van al je brand-offers.
5 Ik wens je toe dat Hij je zal geven wat je wenst,
dat Hij ervoor zal zorgen dat al je plannen slagen.
6 We zullen juichen over uw overwinning.
We zullen voor onze God onze vlaggen omhoog houden.
Ik wens je toe dat de Heer je alles zal geven wat je van Hem vraagt.
7 Nu weet ik: de Heer geeft de overwinning
aan de man die Hij tot koning heeft gezalfd.
Hij antwoordt hem vanuit zijn heilige hemel.
Hij redt hem met zijn sterke hand.
8 Sommige mensen vertrouwen op strijdwagens,
andere mensen op paarden.
Maar wíj vertrouwen op onze Heer God.
9 Zíj storten neer en vallen,
maar wíj blijven stevig staan.
10 Heer, geef de koning de overwinning!
Antwoord ons als we U om hulp roepen!
Samuel en Saul
15 De Heer had de dag daarvóór tegen Samuel gezegd: 16 "Morgen om deze tijd zal Ik een man uit het gebied van de stam van Benjamin naar je toe sturen. Hém moet je tot koning van mijn volk Israël zalven. Hij zal mijn volk bevrijden uit de macht van de Filistijnen. Want Ik heb gehoord hoe ze Mij om hulp roepen en Ik zal doen wat ze hebben gevraagd."
17 Toen Samuel Saul zag, zei de Heer tegen hem: "Dit is de man over wie Ik het had. Hij zal over mijn volk heersen." 18 Saul liep in de poort naar Samuel toe en zei: "Kunt u mij vertellen waar de ziener woont?" 19 Samuel antwoordde: "Ik ben de ziener. Ga met me mee de heuvel op en eet vandaag met mij. Dan kun je morgen weer vertrekken. Ik zal je alles vertellen wat je wil weten. 20 Wat betreft de ezels die je al drie dagen loopt te zoeken: maak je daar niet langer druk over, want ze zijn gevonden. Maar van wie zullen alle goede dingen in Israël zijn? Zijn ze niet van jou en je familie?" 21 Maar Saul antwoordde: "Ik ben uit de stam van Benjamin. Dat is een van de kleinste stammen van Israël! En mijn familie is één van de minst belangrijke van onze stam. Waarom zegt u dat dan tegen mij?"
22 Toen nam Samuel Saul en zijn knecht mee naar binnen. Hij liet hen op de belangrijkste plaats zitten, aan het hoofd van de tafel. Er waren ongeveer 30 gasten. 23 Samuel zei tegen de kok: "Breng het stuk vlees waarvan ik je gezegd had dat je het apart moest houden." 24 Toen bracht de kok de hele schouder van het offerdier en zette die voor Saul neer. Samuel zei: "Dit stuk had ik voor jou apart gehouden. Eet, want we hebben het speciaal voor jou bewaard toen ik iedereen voor dit feest uitnodigde." Zo at Saul die dag met Samuel. 25 Daarna gingen ze de heuvel af, terug naar de stad. En Samuel sprak met Saul op het dak van zijn huis.
Samuel zalft Saul in het geheim tot koning
26 De volgende dag stonden ze heel vroeg op. Toen het net licht begon te worden, riep Samuel naar Saul die op het dak had geslapen: "Sta op, ik loop een eindje met je mee." Samen liepen ze naar buiten. 27 Ze kwamen bij de rand van de stad. Daar zei Samuel tegen Saul: "Zeg tegen je knecht dat hij alvast verder loopt. Maar blijf jij nog even hier bij mij staan. Dan zal ik je vertellen wat God je te zeggen heeft." (lees verder)
Jezus werd mens om mensen te kunnen redden
5 Wij spreken over een wereld die nog komt. Over die wereld laat God niet de engelen heersen, maar een mens. 6 Want iemand heeft ergens gezegd: "Hoe kan het dat U aan de mens denkt? Hoe kan het dat U Zich met hem bezighoudt? 7 U heeft hem een iets lagere plaats gegeven dan de engelen. Maar U heeft hem ook alle eer en macht en majesteit gegeven. 8 En U laat hem over alles heersen." Als Hij 'alles' zegt, dan bedoelt Hij ook echt álles. Toch zien we nu niet dat de mensen over alles heersen. 9 Maar we zien wel Jezus. Hij had voor een korte tijd een lagere plaats gekregen dan de engelen, omdat Hij moest sterven. Maar daarna kreeg Hij alle eer en macht en majesteit.[a] Want God liet zijn Zoon in onze plaats sterven. Hij nam zo onze straf voor al onze ongehoorzaamheid, en legde die op zijn Zoon. Dat deed Hij omdat Hij zoveel van ons houdt.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016