Revised Common Lectionary (Semicontinuous)
Psalm 108
1 Een lied van David.
2 Ik ben veilig bij U, God.
Ik zal van harte dankliederen voor U zingen.
3 Ik maak muziek op mijn harp en mijn citer.
Ik wil de zon wakker maken met mijn muziek.
4 Ik zal U prijzen en voor U zingen.
De landen en volken zullen het horen.
5 Want zo hoog als de hemel is, zó groot is uw liefde.
Uw trouw komt tot aan de hoogste wolken.
6 God, laat aan de hemel en aan de hele aarde zien
hoe machtig U bent.
7 Heer, antwoord ons en red ons door uw kracht.
Bevrijd het volk waar U zoveel van houdt.
8 God heeft in zijn heiligdom tot mij gesproken.
Juichend spring ik op.
"Ik zal Sichem verdelen.
Het Sukkot-dal zal ik opmeten om het te verdelen.
9 Gilead en Manasse zijn van mij.
Efraïm is mijn helm,
Juda is mijn heersersstaf.
10 Moab is mijn waskom en moet mij dienen.
Op Edom zet ik mijn voeten neer.
Filistea overwin ik."
11 Wie zal onze aanvoerder zijn naar Edom?
Wie zal ons helpen om die sterke burcht te veroveren?
12 U toch zeker, God?
Eerst had U ons in de steek gelaten.
Maar nu zult U toch zeker ons leger willen aanvoeren?
13 Help ons tegen onze vijanden,
want aan hulp van mensen hebben we niets.
14 Met God zullen we heldendaden doen.
Want Hijzelf zal onze vijanden vernietigen.
Het volk vraagt aan Samuel om een koning
8 Toen Samuel oud geworden was, maakte hij zijn zonen leiders van Israël. 2 Zijn oudste zoon heette Joël, zijn tweede zoon Abia. Ze leidden Israël in Berseba. 3 Maar ze leefden niet zoals Samuel. Ze probeerden vooral om rijk te worden. Ze lieten zich omkopen en waren onrechtvaardige rechters. 4 Daarom gingen de leiders van de stammen van Israël met elkaar naar Samuel in Rama. 5 Ze zeiden tegen hem: "U bent oud geworden en uw zonen leven niet zoals u. Geef ons alstublieft een koning om ons te leiden, net als de andere volken hebben."
6 Samuel was het er niet mee eens dat ze een koning wilden hebben. Hij bad erover tot de Heer. 7 De Heer zei tegen Samuel: "Luister naar het volk en doe wat ze van je vragen. Want ze hebben niet jou aan de kant geschoven, maar Mij. Ze willen Mij niet als Koning hebben. 8 Ze zijn nog niets veranderd sinds de dag dat Ik hen uit Egypte bevrijdde. Nog steeds willen ze liever andere goden dienen dan Mij. En zo doen ze nu ook met jou. 9 Doe wat ze vragen, maar waarschuw hen ernstig. Vertel hun wat een koning zal doen als hij over hen heerst."
10 Samuel ging naar de mensen die hem om een koning hadden gevraagd. Hij vertelde hun alles wat de Heer tegen hem had gezegd. 11 Hij zei: "Dit zal een koning doen als hij over jullie heerst: hij zal jullie zonen in dienst nemen bij zijn strijdwagens en paarden. En ze zullen voor zijn wagen uit lopen. 12 Ze zullen aanvoerders in zijn leger moeten worden, over duizend en over vijftig mannen. Ze zullen zijn akkers moeten ploegen en zijn oogsten binnenhalen. Ze zullen zijn wapens en zijn strijdwagens moeten maken. 13 Jullie dochters zullen voor hem moeten koken en bakken. Ze zullen zijn zalven moeten maken. 14 Hij zal jullie je beste akkers, beste wijngaarden en beste olijfbomen afnemen en aan zijn dienaren geven. 15 Hij zal een tiende deel van jullie graan en wijn nemen en aan zijn hofdienaren geven. 16 Hij zal jullie slaven, slavinnen, de beste jongemannen en de beste ezels meenemen en voor zich laten werken. 17 Hij zal een tiende deel van jullie schapen en geiten van jullie afnemen. En jullie zullen hem dienen. 18 Jullie zullen tot de Heer jammeren en klagen over de koning die jullie wilden hebben. Maar de Heer zal dan niet naar jullie luisteren."
19 Maar ze wilden niet naar Samuel luisteren. Ze zeiden: "Nee, we willen écht een koning hebben. 20 Dan zullen we net zo zijn als de andere volken. Onze koning zal ons leiden. Hij zal voorop gaan in onze oorlogen. Hij zal voor ons strijden." 21 Samuel vertelde hun antwoord aan de Heer. 22 De Heer antwoordde: "Doe wat ze van je vragen en geef hun een koning." Toen stuurde Samuel hen allemaal naar huis terug.
De duivel overwonnen
7 Als de 1000 jaar voorbij zijn, zal de duivel uit zijn gevangenis worden losgelaten. 8 Dan zal hij op pad gaan om de volken van de hele wereld te verleiden en op te stoken. Die volken zijn koning Gog met zijn land Magog.[a] Hij zal de legers van de volken verzamelen voor de strijd. Die legers zijn zo ontelbaar als het zand langs de zee. 9 Ze komen van over de hele wereld aanzetten. Samen omsingelen ze het legerkamp van de gelovigen, de stad waarvan God houdt. Maar ze worden verbrand door vuur van God uit de hemel. 10 En de duivel, die hen had verleid, wordt in de zee van brandende zwavel gegooid. Dat is dezelfde zee waarin ook het beest en de leugen-profeet zijn gegooid. Daar zullen ze voor eeuwig pijn lijden, dag en nacht.
De tweede opstanding en het oordeel
11 En ik zag een grote witte troon en Hem die op die troon zit. De hemel en de aarde vluchtten voor Hem weg en werden nooit meer gezien. 12 En ik zag de doden, belangrijke en gewone mensen, klein en groot, voor God staan. En er werden boeken opengedaan. En er werd nog een ander boek opengedaan: het Boek van het Leven. En de doden werden geoordeeld naar wat er in de boeken over hen stond opgeschreven. Alles wat ze hadden gedaan, stond er in. 13 Alle doden kwamen tevoorschijn: uit de zee, uit de dood en uit het dodenrijk. Ze werden allemaal geoordeeld, iedereen naar wat hij had gedaan. 14 En de dood en het dodenrijk werden in de zee van brandende zwavel gegooid. Dat is de tweede dood: de zee van vuur. 15 En als iemands naam niet opgeschreven stond in het Boek van het Leven, werd hij in de zee van vuur gegooid.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016