Revised Common Lectionary (Semicontinuous)
Psalm 138
1 Van David.
Ik zal U met mijn hele hart prijzen.
Ik zal een lied voor U zingen waar alle leiders van het land bij zijn.
2 Ik zal me neerbuigen in de richting van uw heiligdom.
Ik zal U prijzen voor uw liefde en uw trouw.
Want U heeft geweldige beloften gedaan,
omdat U een machtige God bent.
3 Toen ik U om hulp riep, heeft U mij geantwoord.
U heeft mij weer moed en kracht gegeven.
4 Alle koningen van de aarde zullen U prijzen
als ze horen wat U zegt.
5 Ze zullen zingen over wat U doet.
Want U bent groot en machtig.
6 U woont hoog in de hemel.
Toch gaat U om met nederige mensen.
Maar mensen die denken dat ze U niet nodig hebben,
houdt U op een afstand.
7 Als ik in nood ben, redt U mijn leven.
U steekt uw hand uit en redt mij van mijn vijanden.
8 De Heer zal alles tot een goed einde brengen.
Heer, uw liefde duurt voor eeuwig.
U laat mij nooit los.
De kist van God wordt teruggestuurd naar Israël
6 Toen de kist van de Heer zeven maanden in het gebied van de Filistijnen was, 2 lieten de Filistijnen de priesters en de waarzeggers komen. Ze vroegen hun: "Hoe moeten we de kist van de Heer naar zijn eigen plaats terugsturen?" 3 Ze zeiden: "Als jullie de kist van de God van Israël terugsturen, moeten jullie dat niet zómaar doen. Jullie moeten in ieder geval een geschenk voor Hem meegeven om het weer goed te maken. Dan zullen jullie genezen. En jullie zullen ontdekken waarom Hij jullie aldoor straft." 4 Toen vroegen ze: "Wat zullen we Hem geven?" Ze antwoordden: "Vijf gouden puisten en vijf gouden muizen. Dus van elke stadskoning één. Want iedereen is door de ramp getroffen, ook de stadskoningen. 5 Maak dus afbeeldingen van jullie puisten en van de muizen die het land verwoesten. Eer de God van Israël daarmee. Misschien zal Hij dan een einde maken aan de ramp waarmee Hij ons, onze god en ons land straft. 6 Waarom zouden jullie net zo koppig zijn als vroeger de Egyptenaren en de farao? Zij hebben toch ook uiteindelijk moeten toegeven, toen Hij hun liet zien hoe machtig Hij is? En toen hebben ze de Israëlieten laten vertrekken. 7 Zorg dus voor een nieuwe wagen en laat die trekken door twee koeien die net een kalf hebben gekregen. Het moeten koeien zijn die nog nooit een juk hebben gedragen. Span die koeien voor de wagen, maar laat hun kalfjes bij ze weghalen. 8 Zet de kist van de Heer op de wagen. Doe de gouden puisten en gouden muizen die jullie Hem geven om het goed te maken in een kistje. Zet dat kistje naast de kist van God op de wagen. Laat dan de wagen met de kist gaan. 9 Let op wat er gebeurt: als de koeien de weg naar Bet-Semes opgaan, dan is het God die deze grote ramp over ons heeft gebracht. Maar als ze niet die kant op gaan,[a] dan weten we dat Hij het niet heeft gedaan. Dan is het ons toevallig overkomen."
10 Dit deden ze. Ze namen twee koeien die net een kalf gekregen hadden en spanden die voor de wagen. Maar de kalfjes hielden ze thuis. 11 Ze zetten de kist van de Heer op de wagen, samen met het kistje met de gouden muizen en de gouden puisten. 12 De koeien gingen regelrecht de weg op naar Bet-Semes. Ze liepen al loeiend rechtdoor, zonder ook maar ergens van de weg af te gaan. De stadskoningen van de Filistijnen volgden de wagen tot vlak bij Bet-Semes.
De kist van het verbond in Bet-Semes
13 De bewoners van Bet-Semes waren juist in het dal bezig met het oogsten van de tarwe. Toen zij opkeken, zagen ze tot hun grote blijdschap de kist aankomen. 14 De wagen stopte bij het veld van één van de bewoners, Jozua. Daar lag een grote steen. Ze slachtten de koeien, hakten de wagen in stukken en gebruikten het hout als brandhout. Zo brachten ze een brand-offer aan de Heer. 15 De Levieten tilden de kist van de Heer van de wagen. Ze zetten hem op de grote steen. Het kistje met de gouden puisten en gouden muizen zetten ze naast de kist van de Heer. Die dag brachten de bewoners van Bet-Semes brand-offers en vlees-offers aan de Heer. 16 Zodra de vijf stadskoningen van de Filistijnen hadden gezien wat er gebeurde, gingen ze terug naar Ekron.
17 De Filistijnen gaven vijf gouden puisten aan de Heer om het goed te maken: één van Asdod, één van Gaza, één van Askelon, één van Gat en één van Ekron. 18 Verder net zoveel gouden muizen als het aantal steden waar de Filistijnse stadskoningen over heersten, dus alle steden met muren en de dorpen die daarbij hoorden tot aan Abel. De grote steen Abel waarop de kist van de Heer heeft gestaan, ligt nog steeds daar in het veld van Jozua.
Het verhaal van de zaaier
4 Er kwamen veel mensen uit alle steden naar Jezus toe. Toen vertelde Hij hun weer iets in de vorm van een verhaal.
5 Hij zei: "Een zaaier ging zaaien. Een deel van het zaad viel langs de weg. Daar werd het vertrapt en de vogels aten het op. 6 Een ander deel viel op rotsgrond. Toen het opkwam, verdroogde het doordat er geen vocht in de grond zat. 7 Een ander deel viel tussen de distels. En de distels kwamen tegelijk met het zaad op en verstikten het. 8 Een ander deel viel in goede grond. Toen dat opgekomen was, leverde het een oogst op die 100 keer zo groot was als wat er was gezaaid." En Hij riep: "Als je oren hebt, moet je ook goed luisteren!"
De betekenis van het verhaal van de zaaier
9 Jezus' leerlingen vroegen aan Jezus wat Hij met het verhaal bedoelde. 10 Hij zei: "Jullie mogen de geheimen van het Koninkrijk van God kennen. Maar aan de andere mensen vertel Ik er alleen over met verhalen. Want zo zullen ze het niet zien, ook al kijken ze. En ze zullen het niet begrijpen, ook al horen ze.
11 Luister naar wat het verhaal betekent. Het zaad is het woord van God. 12 Het zaad dat langs de weg valt, zijn de mensen die het woord wel hebben gehoord, maar bij wie de duivel het woord uit hun hart rooft. Daardoor geloven ze niet en worden ze niet gered. 13 Het zaad dat op de rotsgrond valt, zijn de mensen die het woord blij geloven als ze het horen. Maar het geloof van die mensen heeft geen wortels: hun geloof zit niet diep. Ze geloven wel een tijdje, maar als er moeilijkheden komen, verliezen ze hun geloof. 14 Het zaad dat tussen de distels valt, zijn de mensen die eerst het woord wel geloven. Maar ze maken zich aldoor zorgen. En omdat ze rijk zijn en van de mooie dingen van de wereld houden, wordt het woord verstikt en er groeit geen vrucht aan. 15 Het zaad dat in goede grond valt, zijn de mensen die met een goed en gelovig hart het woord horen, er gehoorzaam aan zijn en het vasthouden. Daardoor groeit er aan hen veel vrucht."
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016