Revised Common Lectionary (Semicontinuous)
102 Deze psalm is het gebed van iemand die in diepe ellende zit, geen raad meer weet en zijn hart uitstort bij de Here.
2 Here, luister toch naar mijn gebed,
ik bid dat mijn hulpgeroep U bereikt.
3 Verberg U niet voor mij,
nu het mij allemaal te veel wordt,
luister toch naar mij.
Antwoord mij toch snel, nu ik U roep.
4 Want ik word zo snel oud
en mijn botten doen zeer, zij gloeien.
5 Mijn hart is dor als dood gras
en alle eetlust is verdwenen.
6 Door al mijn verdriet
voel ik mij lichamelijk een wrak.
7 Ik voel mij als een pelikaan in de woestijn, hulpeloos.
Alsof ik een steenuil ben die in de ruïnes zit.
8 Ik kan niet slapen en lijk op een vogel, alleen op een dak.
9 Mijn tegenstanders bespotten mij voortdurend.
Mijn naam geldt als een vloek
voor wie mijn bloed wel kunnen drinken.
10 Ik eet as in plaats van brood
en mijn tranen mengen zich met het water dat ik drink.
11 Dat komt allemaal doordat U
uw toorn en ergernis over mij hebt uitgegoten,
eerst nam U mij op
en toen gooide U mij weer neer.
12 Mijn dagen zijn stil en duister
en ik verga.
13 Here, U heerst echter tot in eeuwigheid.
Uw naam zal nooit worden uitgewist en blijft altijd bestaan.
14 Eens zult U Zich over Jeruzalem komen ontfermen.
De tijd is aangebroken om uw stad genade te geven.
15 Uw dienaren houden van deze stad
en hebben medelijden met de puinhopen die er liggen.
16 Dan zullen alle volken ter wereld
eerbied en ontzag hebben voor de naam van de Here.
Alle heersers
zullen uw grootheid erkennen.
17 Dan zal de Here Jeruzalem herbouwen
en er met zijn grootheid en macht gaan wonen.
17 Toen de farao de Israëlieten had laten gaan, voerde God het volk niet door het land van de Filistijnen, wat de kortste weg naar het beloofde land was. Want God zei: ‘Het volk zou ontmoedigd kunnen worden als zij zich een weg door dat land moesten banen en dan zouden zij in verleiding komen om naar Egypte terug te gaan.’ 18 Daarom stuurde de Here het volk de woestijnweg naar de Rietzee op. Toegerust voor de strijd lieten zij Egypte achter zich. 19 Mozes nam ook het gebeente van Jozef mee, omdat die de zonen van Jakob plechtig had laten zweren dat zij zijn gebeente zouden meenemen wanneer God hen uit Egypte zou bevrijden. Want hij was er zeker van dat dit eens zou gebeuren. 20 Na het vertrek uit Sukkot sloeg het volk zijn kamp op bij Etam, aan de rand van de woestijn. 21 De Here wees hun overdag de weg door middel van een wolk en ʼs nachts door middel van een zuil van vuur. Op die manier konden zij dag en nacht doorreizen. 22 De wolk week overdag niet van boven het volk en ʼs nachts was er altijd de zuil van vuur.
17 De tijd dat God zijn belofte aan Abraham zou waarmaken, kwam steeds dichterbij. Het volk werd in Egypte groter en groter. 18 Maar toen er een nieuwe koning kwam, die Jozef niet gekend had, zag het er niet best voor hen uit. 19 Op een sluwe manier wist die koning ons volk het leven zuur te maken. Hij verplichtte hen zelfs hun pasgeboren kinderen buiten neer te leggen, in weer en wind en aan hun lot over te laten, zodat het volk niet meer zou groeien. 20 In die tijd werd Mozes geboren. Hij was in Gods ogen een mooi kind en de eerste drie maanden werd hij door zijn ouders verzorgd. 21 Maar toen zij hem niet langer verborgen konden houden, legden zij hem te vondeling, waarna hij werd gevonden door de dochter van de farao. Zij nam hem aan en zorgde voor hem als haar eigen kind. 22 Hij kreeg een grondige opleiding in de Egyptische wetenschap en was krachtig in zijn handel en wandel.
23 Toen Mozes veertig jaar was, besloot hij te gaan kijken hoe het met de Israëlieten ging, die waren tenslotte zijn eigen volk. 24 Hij ging er naar toe en zag dat een van hen door een Egyptische opzichter mishandeld werd. Mozes nam het voor hem op en sloeg de Egyptenaar dood. 25 Hij dacht dat zijn volk wel zou begrijpen dat God hem had aangewezen om hen te bevrijden. Maar dat begrepen zij niet! 26 De volgende dag was Mozes er weer en zag twee Israëlieten met elkaar vechten. Hij probeerde hen te laten ophouden en zei: “Waarom doen jullie elkaar kwaad? Jullie zijn toch broeders!” 27 Maar de man die begonnen was, zei tegen Mozes: “Waar bemoeit u zich mee? Denkt u dat u onze leider en rechter bent? 28 Of wilt u mij soms ook doodslaan, zoals gisteren die Egyptenaar?” 29 Mozes schrok daar erg van en vluchtte het land uit. Hij ging in Midian wonen en kreeg daar twee zonen.
30 Veertig jaar later was Mozes op een dag in de woestijn bij de Sinaï en zag daar een engel van God in de vlammen van een brandende braamstruik. 31 Hij wist niet wat hij zag. Toen hij dichterbij kwam om het beter te kunnen bekijken, sprak God tegen hem. 32 “Ik ben de God van uw voorouders, de God van Abraham, Isaak en Jakob.” Mozes begon te beven van schrik en durfde niet meer te kijken. 33 God zei tegen hem: “Trek uw sandalen uit, want de grond waarop u staat, is heilig. 34 Ik heb gezien en gehoord hoe mijn volk in Egypte wordt onderdrukt en mishandeld, hoe het zucht van ellende. Ik ben gekomen om het te bevrijden. Daarom wil Ik u naar Egypte sturen.”
35 Mozes werd dus naar Egypte gestuurd om het volk van Israël te bevrijden, het volk dat niets van hem wilde weten. Hij zou de leider worden van de mensen die tegen hem hadden gezegd: “Denkt u soms dat u onze leider en rechter bent?” Door de engel die in de brandende braamstruik aan hem verscheen, gaf God hem daar de macht voor. 36 Mozes bracht het volk van Israël uit Egypte en deed opzienbarende dingen, grote wonderen, niet alleen in Egypte, maar ook bij de Schelfzee en in de woestijn waar hij veertig jaar met hen rondzwierf. 37 Deze Mozes zei tegen onze voorouders: “God zal uit uw midden een profeet laten opstaan, iemand zoals ik.” 38 Toen onze voorouders bij de berg Sinaï bijeen waren, ging hij de berg op en ontmoette daar de engel van God. Wat de engel tegen hem zei, moest hij aan het volk overbrengen. Dat waren woorden van leven, die aan u moesten worden doorgegeven. 39 Maar onze voorouders wilden Mozes niet gehoorzamen. Zij hadden er genoeg van achter hem aan te lopen en verlangden terug naar Egypte. 40 Terwijl Mozes op de berg Sinaï was, zeiden zij tegen zijn broer Aäron: “Maak goden voor ons die voor ons uit kunnen gaan. Want wij weten niet wat er met Mozes gebeurd is, die ons uit Egypte heeft geleid.”
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.