Revised Common Lectionary (Semicontinuous)
Psalm 134
1 Een pelgrimslied.[a]
Kom, dienaren van de Heer, prijs de Heer!
Ook jullie die 's nachts in het heiligdom van de Heer staan!
2 Hef je handen op naar het heiligdom
en prijs de Heer!
3 De Heer zal vanuit Jeruzalem goed voor jullie zijn!
Hij die de hemel en de aarde heeft gemaakt,
zal goed voor jullie zijn.
God sluit een verbond met Israël
24 Toen zei de Heer tegen Mozes: "Klim naar boven en kom naar Mij toe. Breng Aäron, zijn zonen Nadab en Abihu en 70 van de leiders van Israël mee. Zij moeten op een afstand neerknielen. 2 Jij mag bij Mij komen, maar zij niet. Ook het volk mag niet met je mee de berg op komen."
3 Toen vertelde Mozes aan het volk alles wat de Heer had gezegd en bevolen. Het hele volk antwoordde als één man: "We zullen alles doen wat de Heer heeft gezegd."
4 Mozes schreef alles op wat de Heer had gezegd. Vroeg in de ochtend bouwde hij onderaan de berg een altaar. Hij zette daarbij twaalf stenen overeind, één voor elke stam van Israël. 5 Toen stuurde hij de jonge mannen van de Israëlieten weg om dieren te slachten en te offeren als dank-offers voor de Heer. 6 Mozes deed de helft van het bloed in schalen. De andere helft wierp hij rondom tegen de zijkanten van het altaar. 7 Hij nam het boek van het verbond en las het aan het volk voor. En ze zeiden: "We zullen alles doen wat de Heer heeft gezegd. We zullen eraan gehoorzamen." 8 Toen nam Mozes het bloed in de schalen, sprenkelde het op het volk en zei: "Met dit bloed sluit de Heer zijn verbond met jullie. Jullie hebben de wetten en regels van dat verbond nu gehoord."
9 Daarna klom Mozes met Aäron, Nadab en Abihu en 70 van de leiders van Israël de berg op. 10 Ze zagen de God van Israël. Het was alsof er onder zijn voeten tegels lagen van lazuursteen, zo helder blauw als de hemel zelf. 11 En ook al zagen ze God, toch bleven ze in leven. Zijn aanwezigheid doodde hen niet.[a] Ze zagen God en aten en dronken.
Het volle visnet
21 Hierna liet Jezus Zich opnieuw aan zijn leerlingen zien. Dat was bij het Meer van Tiberias. Dat ging zó. 2 Simon Petrus, Tomas Didymus, Natanaël uit Kana in Galilea, de twee zonen van Zebedeüs en nog twee van Jezus' leerlingen waren bij elkaar. 3 Simon Petrus zei tegen hen: "Ik ga vissen." Ze antwoordden: "We gaan met je mee." Ze vertrokken met de boot, maar die hele nacht vingen ze niets. 4 Toen het ochtend werd, stond Jezus aan de kant van het water. Maar de leerlingen herkenden Hem niet. 5 Jezus zei tegen hen: "Kinderen, hebben jullie ook vis te eten bij je brood?" Ze antwoordden Hem: "Nee." 6 Toen zei Hij tegen hen: "Gooi het visnet aan de rechterkant van de boot in het water. Dan zullen jullie vis vangen." Ze deden wat Hij zei. Nu vingen ze zóveel vis, dat ze het visnet niet meer konden binnenhalen. 7 De leerling die Jezus' beste vriend was, zei tegen Petrus: "Het is de Heer Jezus!" Toen Simon Petrus hoorde dat het de Heer was, trok hij gauw zijn overkleren aan (want die had hij uitgetrokken) en sprong in het water. 8 Maar de andere leerlingen kwamen met de boot, want ze waren niet ver van de kant: maar ongeveer 200 el (ongeveer 100 m). Het volle visnet sleepten ze achter de boot aan.
9 Toen ze aan land waren gekomen, zagen ze daar een vuurtje met vis en brood er op. 10 Jezus zei tegen hen: "Geef Mij een paar van de vissen die jullie net hebben gevangen." 11 Simon Petrus ging aan boord en trok het visnet het land op. Het zat helemaal vol: er zaten 153 grote vissen in. En hoewel het er zoveel waren, scheurde het visnet niet. 12 Jezus zei tegen hen: "Kom en eet." Niemand van de leerlingen durfde Hem te vragen: "Wie bent U?" Want ze wisten dat het de Heer was. 13 Jezus nam het brood en gaf het aan hen. Hetzelfde deed Hij met de vis. 14 Dit was de derde keer dat Jezus Zich aan zijn leerlingen liet zien nadat Hij uit de dood was opgestaan.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016