Revised Common Lectionary (Semicontinuous)
Psalm 27
1 Een lied van David.
De Heer is mijn licht en mijn redding.
Daarom ben ik voor niemand bang.
De Heer is mijn kracht.
Daarom hoef ik voor niemand bang te zijn.
2 Wanneer mijn vijanden mij bedreigen
alsof ze wilde dieren zijn die me willen verscheuren,
dan struikelen zij zelf en vallen.
3 Zelfs als er een heel leger op mij af komt,
ben ik nog steeds niet bang.
Al breekt de strijd tegen mij los,
toch blijf ik vertrouwen.
4 Ik vraag maar één ding van de Heer.
Dit is wat ik het liefste wil:
ik wil alle dagen van mijn leven dicht bij de Heer zijn,
om ervan te genieten hoe prachtig en hoe vriendelijk Hij is
en om Hem te leren kennen.
5 Als er gevaar dreigt, verbergt Hij mij in zijn huis.
Bij Hem ben ik zo veilig als op een hoge rots.
6 Daar sta ik hoog boven de vijanden die me omringen.
Daarom wil ik juichend offers brengen in zijn tent
en liederen zingen voor de Heer.
27 Ze kwamen bij de rand van de stad. Daar zei Samuel tegen Saul: "Zeg tegen je knecht dat hij alvast verder loopt. Maar blijf jij nog even hier bij mij staan. Dan zal ik je vertellen wat God je te zeggen heeft." (lees verder)
Samuel zalft Saul in het geheim tot koning (vervolg)
10 Toen goot Samuel een kruikje met olijf-olie over Sauls hoofd leeg. Hij omhelsde hem en zei: "De Heer zalft jou tot koning van zijn eigendom. 2 Straks, als je hier bij mij bent vertrokken, zul je twee mannen tegenkomen bij het graf van Rachel, bij Zelza in het gebied van Benjamin. Ze zullen tegen je zeggen: 'De ezels die je bent gaan zoeken, zijn gevonden. Intussen is je vader niet meer bezorgd over de ezels, maar over jou. Hij vraagt zich af wat hij voor zijn zoon kan doen.' 3 Als je dan verder gaat en bij de eik van Tabor komt, zul je daar drie mannen tegenkomen op weg naar God in Bet-El. Een van hen draagt drie geitjes, een ander drie broden en de derde een kruik wijn. 4 Ze zullen je groeten en je twee broden geven. Die moet je van hen aannemen. 5 Daarna kom je in Gibea-van-God, waar een afdeling van het leger van de Filistijnen ligt. Als je daar de stad ingaat, zul je een groep profeten tegenkomen. Ze komen van de heuvel af, spelend op muziekinstrumenten. En ze zullen lopen profeteren. 6 Dan zal de Geest van de Heer ook over jou komen. En je zal met hen gaan profeteren en een ander mens worden. 7 Als deze tekens gebeurd zijn, doe dan wat je moet doen, want God is met je. 8 Ga voor mij uit naar Gilgal. Daar zal ik naar je toe komen om brand-offers en dank-offers te brengen. Wacht zeven dagen op me. Dan zal ik je komen zeggen wat je moet doen."
Paulus' bezoek aan de leiders van de gemeente in Jeruzalem
2 Pas 14 jaar later ging ik weer naar Jeruzalem, samen met Barnabas en Titus. 2 Dat deed ik omdat God mij dat had gezegd. En ik legde uit aan de gemeente in Jeruzalem op welke manier ik het goede nieuws aan de niet-Joodse mensen vertelde. Ik legde dat nog een keer apart uit aan de leiders van de gemeente in Jeruzalem. Want ik wilde zeker weten dat ik het goed deed. 3 En ze vonden het goed zo. Titus hoefde van de leiders zelfs niet besneden[a] te worden, ook al is hij een Griek. 4 Dit kwam ter sprake, omdat er ook bedriegers in de gemeente waren gekomen. Zij wilden zien hoe het zat met de vrijheid die wij in Christus hebben. Ze probeerden de mensen te leren dat ze zich aan de wet van Mozes moesten houden. Ze wilden de gelovigen weer tot slaven van de wet maken. 5 Maar we hebben hun geen kans gegeven. Want de waarheid van het goede nieuws moet duidelijk blijven.
6 Maar de leiders van de gemeente (het maakt mij niets uit wat ze daarvóór waren, want voor God zijn alle mensen gelijk) hebben mij geen andere taak gegeven. 7 Nee, juist niet. Want ze begrepen dat ik die taak van God had gekregen. Voor hen was het duidelijk dat God wilde dat ik het goede nieuws aan de niet-Joodse volken zou brengen. Net zoals Petrus duidelijk de taak had om het goede nieuws aan de Joden te brengen. 8 God had aan Petrus de kracht gegeven om zijn boodschapper te zijn voor het Joodse volk. Diezelfde kracht had God aan mij gegeven om zijn boodschapper te zijn voor de andere volken. 9 Dat zagen ze ook. Daarom zeiden Jakobus, Petrus en Johannes (de belangrijkste leiders van de gemeente van Jeruzalem) tegen mij dat ze het helemaal met me eens waren. Ze drukten mij en Barnabas de hand. En we spraken af, dat wíj naar de niet-Joodse volken zouden gaan, en zíj naar de Joden. 10 Alleen wilden ze graag dat we ook ons best zouden blijven doen om de arme gelovigen in Jeruzalem te helpen. Dat heb ik dan ook altijd gedaan.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016