Revised Common Lectionary (Semicontinuous)
97 De Here is de grote Koning.
Laat de aarde daarom juichen
en de landen aan de kust zich erover verblijden.
2 Om Hem heen zijn wolken en duisternis.
Recht en rechtvaardigheid vormen de basis waarop Hij regeert.
3 Zijn macht en majesteit vernietigen zijn vijanden.
4 De hele wereld wordt door Hem verlicht
als door bliksemschichten, de aarde beeft voor Hem.
5 Als de Here verschijnt, smelten de bergen als was voor Hem.
Hij is Heer over de hele aarde.
6 Zijn rechtvaardigheid klinkt door alle hemelen
en alle volken zullen Hem zien.
7 Iedere afgodendienaar zal beschaamd staan,
zij zullen zich op hun zogenaamde goden niet kunnen beroemen.
Zelfs die moeten eenmaal voor Hem buigen.
8 Het volk van Israël is blij over Hem en ziet zijn grootheid.
De dochters van Juda juichen U toe
om de wijze waarop U rechtspreekt, Here.
9 U, Here, bent immers God, de Allerhoogste.
Boven U is er niemand op aarde.
U troont hoog boven alle goden.
10 Als u van de Here houdt, haat dan elke vorm van kwaad.
God beschermt zijn kinderen
en behoedt hen voor elke goddeloze invloed.
11 Gods volgelingen mogen in het licht leven
en Hij geeft vreugde in het hart van allen
die Hem oprecht volgen.
12 Als u bij God hoort, verheug u dan in Hem.
Wees blij en prijs zijn grote en heilige naam.
15 Mozes ging de berg af met in zijn handen de Tien Geboden, geschreven op de beide kanten van twee stenen plaquettes. 16 God had deze plaquettes Zelf beschreven. 17 Toen Jozua het lawaai van de feestende Israëlieten in het kamp hoorde, riep hij naar Mozes: ‘Het lijkt wel of er wordt gevochten in het kamp!’ 18 ‘Nee,’ antwoordde Mozes, ‘het is geen geluid als bij een overwinning of een nederlaag. Zij zingen.’ 19 Toen de beide mannen bij het kamp kwamen, zag Mozes het kalf en de dansende menigte. Woedend smeet hij de twee stenen plaquettes op de grond. Daar lagen ze in stukken aan de voet van de berg. 20 Hij greep het kalf en smolt het in het vuur. Toen het goud was afgekoeld, vermaalde hij het tot poeder. Het goudpoeder gooide hij in het water en hij dwong de Israëlieten dit water te drinken. 21 Toen riep Mozes Aäron ter verantwoording. ‘Wat hebben deze mensen jou misdaan, dat je zoʼn zware zonde op hen laadt?’ vroeg hij. 22 ‘Word alsjeblieft niet kwaad,’ verdedigde Aäron zich. ‘Je weet toch dat dit volk snel tot zonde vervalt? 23 Zij zeiden tegen mij: “Maak een god voor ons die voor ons uit kan gaan, want we weten niet wat er met Mozes is gebeurd, die ons uit Egypte hierheen heeft gebracht.” 24 Toen zei ik: “Geef me jullie gouden ringen dan maar”. Die brachten ze allemaal bij me en ik gooide ze in het vuur en toen kwam dit kalf eruit!’
25 Toen Mozes zag dat het volk zichzelf en zijn God kwijt was door de aanbidding van het kalf—op aanmoediging van Aäron en tot leedvermaak van hun vijanden— 26 ging hij bij de ingang van het kamp staan en riep luid: ‘Laten zij die vóór de Here zijn, bij mij komen!’ Toen kwamen alle Levieten bij hem staan.
27 Hij zei tegen hen: ‘De Here, de God van Israël, zegt: “Ga het kamp door en dood jullie broers, vrienden en buren.” ’ 28 De Levieten gaven gehoor aan die opdracht. Die dag stierven ongeveer drieduizend man. 29 Daarna zei Mozes tegen de Levieten: ‘Vandaag zijn jullie aan de Here gewijd, want jullie hebben Hem gehoorzaamd, ook al betekende dat het doden van jullie broers, vrienden en buren. De Here zal jullie rijk zegenen.’
30 De volgende dag sprak Mozes het volk toe en zei: ‘Jullie hebben een grote zonde begaan, maar ik zal de berg weer beklimmen om de Here te vragen of Hij jullie wil vergeven.’ 31 Daarna ging Mozes terug naar de Here en zei: ‘Het volk heeft een grote zonde begaan, want het heeft voor zichzelf een gouden god gemaakt. 32 Alstublieft, vergeeft U hun hun zonde en zo niet, verwijder mijn naam dan uit het boek dat U hebt geschreven.’ 33 ‘Iemand die tegen Mij heeft gezondigd, verwijder Ik uit mijn boek,’ antwoordde de Here. 34 ‘Maar ga hier nu weg en breng het volk naar de plaats waarover Ik heb gesproken. Ik beloof je dat mijn Engel voor jullie uit zal gaan. Maar als Ik dit volk weer bezoek, zal Ik hen zeker straffen voor hun zonde.’
35 Zo strafte de Here het volk, omdat het Aärons kalf had aanbeden.
17 Vergeet niet, vrienden, wat de apostelen van onze Here Jezus Christus vroeger hebben gezegd: 18 ‘Tegen het einde van de tijd zullen er spotters komen, die zich aan hun onreine verlangens overgeven.’ 19 Het zijn mensen die verdeeldheid zaaien, ze zijn alleen op het wereldse gericht en hebben de Geest van God niet. 20 Maar, vrienden, u moet uw allerheiligst geloof sterker laten worden en u bij uw bidden laten leiden door de Heilige Geest. 21 Houd vast aan de liefde van God en blijf de goedheid verwachten van onze Here Jezus Christus, die u het eeuwige leven schenkt. 22 Leef mee met de mensen die twijfelen. 23 Houd hen vast en red hen uit het vuur. Maar bij sommige mensen moet u voorzichtig zijn met uw medeleven, u zou mogelijk door hun zonden kunnen worden beïnvloed. Haat elk spoor van hun zonde.
24 God kan ervoor zorgen dat u niet struikelt. Hij kan u zover brengen dat u zonder gebreken en vol blijdschap voor zijn schitterende troon komt te staan. 25 Hij is de enige God, Hij redt ons door onze Here Jezus Christus. Hem komt alle heerlijkheid en majesteit toe, alle kracht en macht, vanaf het begin, nu en voor eeuwig. Amen.
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.