Revised Common Lectionary (Semicontinuous)
83 Een psalm van Asaf.
2 Laat iets van U horen, o God.
Spreek toch en blijf niet werkeloos toezien.
3 Uw tegenstanders gaan tekeer.
De mensen die U haten, krijgen de overhand.
4 Zij beramen aanslagen tegen uw volk
en overleggen hoe zij uw volgelingen kunnen aanvallen.
13 Want zij wilden uw land in bezit nemen.
14 Mijn God, laat hen zweven
als de zaadjes van een distel,
blaas hen weg
als kaf dat door de wind wordt verdreven.
15 Zoals het vuur een bos verbrandt
en de vlammen de bergen roodgloeiend maken,
16 achtervolg hen zo met uw storm,
jaag hun schrik aan met uw wervelwind.
17 Maak hen te schande,
misschien zullen zij dan ooit
nog eens naar U zoeken, Here.
18 Laten zij zich schamen
en door schrik overmand worden,
laat hen door de grond gaan van berouw.
10 Maar Mozes smeekte: ‘Och Here, ik ben helemaal geen goede spreker! Ik ben het nooit geweest en zal het ook nooit worden, ook niet nu U met mij gesproken hebt. Ik kan nooit de juiste woorden vinden.’ 11 ‘Wie heeft de mens een mond gegeven?’ vroeg de Here hem. ‘Ben Ik dat niet, de Here? Wie maakt de mens stom of doof, ziende of blind? 12 Vooruit, zoek niet langer naar uitvluchten. Doe wat Ik u heb opgedragen. Ik zal u helpen met spreken en u vertellen wat u moet zeggen.’ 13 Maar Mozes wierp tegen: ‘Here, stuur toch alstublieft iemand anders!’ 14 Toen werd de Here boos en zei: ‘Goed, uw broer Aäron is een goed spreker. Hij komt hierheen om u te zoeken en zal erg blij zijn u te vinden.
15 Ik zal u zeggen wat u hem moet vertellen en dan zal Ik u beiden helpen bij het spreken en u zeggen wat u moet doen. 16 Hij zal in uw plaats het volk toespreken. Net zoals Ik u vertel wat u moet zeggen, zult u het hem vertellen. 17 En vergeet niet uw staf mee te nemen zodat u de wonderen kunt doen die Ik u heb laten zien.’
18 Mozes ging terug naar huis en besprak de zaak met zijn schoonvader Jetro. ‘Als u het goed vindt,’ zei Mozes, ‘ga ik terug naar Egypte om mijn familie te bezoeken. Ik weet niet eens of ze nog wel leven.’ ‘Ga in vrede,’ antwoordde Jetro.
19 Voordat Mozes Midjan verliet, zei de Here tegen hem: ‘Wees niet bang om naar Egypte terug te gaan, want allen die u wilden doden, zijn overleden.’ 20 Zo trok Mozes met zijn vrouw en zonen op ezels naar Egypte. De ‘staf van God’ hield hij stevig vast! 21 De Here zei tegen hem: ‘Als u terugkomt in Egypte, moet u naar de farao gaan en hem de wonderen laten zien die Ik u heb getoond. Ik zal hem echter koppig maken zodat hij het volk niet zal laten gaan. 22 Zeg dan tegen de farao: “De Here zegt: Israël is mijn oudste zoon 23 en Ik heb u opgedragen hem te laten gaan zodat hij Mij kan aanbidden. Als u weigert, zal Ik uw oudste zoon doden”.’
24 Mozes reisde verder met zijn gezin en toen hij op een avond stopte om te overnachten, verscheen de Here hem en probeerde hem te doden. 25 Zijn vrouw Sippora greep een stenen mes, besneed haar zoon en hield de bloedende voorhuid tegen Mozesʼ voet. 26 ‘Ik heb je leven gered met het bloed van mijn zoon,’ zei zij. Toen liet de Here Mozes met rust.
27 Daarna zei de Here tegen Aäron: ‘Ga Mozes in de woestijn tegemoet.’ Aäron reisde naar de berg Horeb, de berg van God, en ontmoette Mozes daar. Het was een gelukkig weerzien. 28 Mozes vertelde Aäron wat de Here hem had opgedragen en wat zij moesten zeggen. Ook vertelde hij over de staf en de wonderen die zij voor de farao moesten doen. 29 Zo gingen Mozes en Aäron samen terug naar Egypte en riepen de leiders van het volk Israël bijeen. 30 Aäron vertelde hun wat de Here tegen Mozes had gezegd en Mozes toonde hun de wonderen. 31 Het volk geloofde dat de Here hem had gestuurd. Toen de mensen hoorden dat de Here hun moeilijkheden had gezien en hen nu wilde redden, waren zij erg blij. Zij knielden neer en aanbaden Hem.
3 Sardes
Schrijf aan de boodschapper van de gemeente in Sardes:
Dit zijn de woorden van Hem die de zeven geesten van God en de zeven sterren heeft: Ik ben van uw doen en laten op de hoogte. Ik weet dat u de naam hebt dat u een levende gemeente bent, maar u bent dood. 2 Word wakker en versterk wat nog leeft, anders sterft dat ook. Als God op u let, kan Hij niet tevreden zijn over uw daden. 3 Herinner u hoe u het goede nieuws hebt gehoord en hoe enthousiast u erover was. Keer daarnaar terug en leef weer zoals toen. Maar als u niet wakker wilt worden, zal Ik u verrassen als een dief in de nacht. Dan kom Ik op een moment dat u Mij niet verwacht. 4 Toch zijn er in Sardes een paar mensen die hun kleren niet bevlekt hebben. Die zijn het waard altijd bij Mij te zijn en witte kleren te dragen.
5 Wie overwint, zal dus witte kleren aankrijgen. Ik zal zijn naam niet schrappen uit het boek, waarin de mensen vermeld staan die het eeuwige leven hebben, maar voor mijn Vader en zijn engelen verklaren dat hij bij Mij hoort.
6 Als u oren hebt, luister dan naar wat de Geest tegen de gemeenten zegt.
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.