Revised Common Lectionary (Semicontinuous)
134 Een bedevaartslied.
Kom, laten alle dienaren van de Here
die ʼs nachts dienstdoen in de tempel,
de Here loven.
2 Hef uw handen omhoog
naar het heilige huis en loof de Here.
3 De Here geve u zijn zegen vanuit Jeruzalem.
Hij heeft de hemel en de aarde gemaakt.
Veertig dagen en nachten op de berg
24 De Here zei tegen Mozes: ‘Klim naar boven met Aäron, Nadab en Abihu en zeventig van de leiders van Israël. Allen, behalve Mozes, moeten op een afstand neerknielen. 2 Alleen Mozes mag naar Mij toe komen en onthoud goed dat het volk de berg absoluut niet mag betreden.’
3 Toen gaf Mozes alle regels en wetten die de Here hem had gegeven, aan het volk door. En het volk riep eenstemmig: ‘Aan alles wat de Here heeft gezegd, zullen wij gehoorzamen.’ 4 Mozes schreef alle wetten van de Here op. Vroeg in de morgen bouwde hij een altaar onder aan de berg van de Here met twaalf grote gedenkstenen er omheen, voor elke stam van Israël een. 5 Toen liet hij een aantal jongemannen brandoffers en stieren als vredeoffers aan de Here brengen. 6 Daarna nam Mozes de helft van het bloed van de offers en deed het in schalen. De andere helft sprenkelde hij over het altaar. 7 En hij las de mensen voor uit het boek dat de regels en wetten van het verbond met God bevatte. En het volk zei opnieuw: ‘Wij zullen ons aan al deze wetten houden.’ 8 Toen nam Mozes een schaal met bloed, sprenkelde het over het volk en zei: ‘Dit bloed bevestigt het verbond dat de Here met u heeft gesloten door deze regels en wetten te geven.’
9 Toen klommen Mozes, Aäron, Nadab en Abihu en de zeventig leiders de berg op. 10 Zij zagen de God van Israël en het leek alsof Hij op een vloer van saffieren stond, helder als de hemel. 11 Hoewel de leiders God nu zagen, doodde Hij hen niet. Nadat zij God hadden gezien, aten en dronken zij gewoon. Er was niets met hen gebeurd.
Petrusʼ liefde voor Jezus
21 Hierna kwam Jezus nog een keer bij zijn leerlingen en dat was bij het meer van Tiberias. Het gebeurde als volgt. 2 Simon Petrus, Thomas, Natanaël uit Kana in Galilea, Jakobus en Johannes en nog twee andere leerlingen waren daar bij elkaar. 3 ‘Ik ga vissen,’ zei Simon Petrus. ‘Wij gaan mee,’ zeiden de anderen. Zij gingen naar het meer en voeren met de boot weg. Maar die hele nacht vingen zij niets. 4 Toen het licht begon te worden, stond Jezus aan de oever van het meer. Maar zijn leerlingen herkenden Hem niet. 5 Jezus riep: ‘Vrienden, hebben jullie iets te eten?’ ‘Nee,’ antwoordden zij. 6 ‘Gooi het net uit aan de rechterkant van de boot,’ riep Hij. ‘Dan hebben jullie meer resultaat.’ Dat deden zij. En zij vingen zoveel vis dat ze het net niet eens aan boord konden krijgen. 7 De leerling die Jezusʼ beste vriend was, zei tegen Petrus: ‘Het is de Here.’ Toen Simon Petrus dat hoorde, deed hij zijn bovenkleed aan, trok het omhoog tussen zijn riem en sprong in het water.
8 De anderen kwamen met de boot en sleepten het volle net mee. Zij waren maar honderd meter van de kant af. 9 Toen zij aan wal stapten, zagen ze een houtskoolvuur met vis erop en brood. 10 ‘Haal eens een paar van de vissen die jullie hebben gevangen,’ zei Jezus. 11 Simon Petrus ging weer aan boord en trok het volle net op de oever. Er zaten honderddrieënvijftig vissen in en toch was het net niet gescheurd.
12 ‘Kom,’ zei Jezus. ‘Laten wij gaan eten.’ Geen van de leerlingen durfde te vragen wie Hij was. Ze begrepen nu wel dat het de Here was. 13 Jezus gaf hun brood en vis. 14 Na zijn terugkeer uit de dood was dit de derde keer dat Jezus aan zijn leerlingen verscheen.
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.