Revised Common Lectionary (Semicontinuous)
4 Daarom gingen de leiders van de stammen van Israël met elkaar naar Samuel in Rama. 5 Ze zeiden tegen hem: "U bent oud geworden en uw zonen leven niet zoals u. Geef ons alstublieft een koning om ons te leiden, net als de andere volken hebben."
6 Samuel was het er niet mee eens dat ze een koning wilden hebben. Hij bad erover tot de Heer. 7 De Heer zei tegen Samuel: "Luister naar het volk en doe wat ze van je vragen. Want ze hebben niet jou aan de kant geschoven, maar Mij. Ze willen Mij niet als Koning hebben. 8 Ze zijn nog niets veranderd sinds de dag dat Ik hen uit Egypte bevrijdde. Nog steeds willen ze liever andere goden dienen dan Mij. En zo doen ze nu ook met jou. 9 Doe wat ze vragen, maar waarschuw hen ernstig. Vertel hun wat een koning zal doen als hij over hen heerst."
10 Samuel ging naar de mensen die hem om een koning hadden gevraagd. Hij vertelde hun alles wat de Heer tegen hem had gezegd. 11 Hij zei: "Dit zal een koning doen als hij over jullie heerst: hij zal jullie zonen in dienst nemen bij zijn strijdwagens en paarden. En ze zullen voor zijn wagen uit lopen.
12 Ze zullen aanvoerders in zijn leger moeten worden, over duizend en over vijftig mannen. Ze zullen zijn akkers moeten ploegen en zijn oogsten binnenhalen. Ze zullen zijn wapens en zijn strijdwagens moeten maken. 13 Jullie dochters zullen voor hem moeten koken en bakken. Ze zullen zijn zalven moeten maken. 14 Hij zal jullie je beste akkers, beste wijngaarden en beste olijfbomen afnemen en aan zijn dienaren geven. 15 Hij zal een tiende deel van jullie graan en wijn nemen en aan zijn hofdienaren geven.
16 Hij zal jullie slaven, slavinnen, de beste jongemannen en de beste ezels meenemen en voor zich laten werken. 17 Hij zal een tiende deel van jullie schapen en geiten van jullie afnemen. En jullie zullen hem dienen. 18 Jullie zullen tot de Heer jammeren en klagen over de koning die jullie wilden hebben. Maar de Heer zal dan niet naar jullie luisteren."
19 Maar ze wilden niet naar Samuel luisteren. Ze zeiden: "Nee, we willen écht een koning hebben. 20 Dan zullen we net zo zijn als de andere volken. Onze koning zal ons leiden. Hij zal voorop gaan in onze oorlogen. Hij zal voor ons strijden."
14 Samuel zei tegen het volk: "Kom mee naar Gilgal. We zullen het koningschap van Saul vernieuwen." 15 Toen ging het hele volk mee naar Gilgal. En daar, bij de Heer, maakte Samuel Saul tot koning. Ze offerden dank-offers aan de Heer. Zo vierde Saul daar met het hele volk feest.
Psalm 138
1 Van David.
Ik zal U met mijn hele hart prijzen.
Ik zal een lied voor U zingen waar alle leiders van het land bij zijn.
2 Ik zal me neerbuigen in de richting van uw heiligdom.
Ik zal U prijzen voor uw liefde en uw trouw.
Want U heeft geweldige beloften gedaan,
omdat U een machtige God bent.
3 Toen ik U om hulp riep, heeft U mij geantwoord.
U heeft mij weer moed en kracht gegeven.
4 Alle koningen van de aarde zullen U prijzen
als ze horen wat U zegt.
5 Ze zullen zingen over wat U doet.
Want U bent groot en machtig.
6 U woont hoog in de hemel.
Toch gaat U om met nederige mensen.
Maar mensen die denken dat ze U niet nodig hebben,
houdt U op een afstand.
7 Als ik in nood ben, redt U mijn leven.
U steekt uw hand uit en redt mij van mijn vijanden.
8 De Heer zal alles tot een goed einde brengen.
Heer, uw liefde duurt voor eeuwig.
U laat mij nooit los.
13 Maar wij zijn net zo vol van geloof als de man die in de Boeken schreef: "Ik geloof, daarom heb ik ook gesproken." Wij geloven ook, en daarom spreken we ook. 14 Want we weten dat God de Heer Jezus uit de dood heeft teruggeroepen en weer levend heeft gemaakt. Daarom zal Hij ook óns samen met Hem uit de dood terugroepen en weer levend maken. Wij zullen samen met jullie voor zijn troon komen te staan. 15 Want wíj maken al deze moeilijkheden mee omdat dat goed is voor júllie. Zo zullen steeds meer mensen zien hoe goed God is. En zo zullen steeds meer mensen God prijzen.
16 Daarom geven we nooit op. Ons lichaam wordt wel steeds ouder en zwakker, maar onze geest wordt elke dag gesterkt. 17 De moeilijkheden van dit moment zijn niet erg en duren maar kort, als je ze vergelijkt met de heerlijke, eeuwige dingen die we daardoor nog zullen krijgen. Dat maakt alles goed. 18 Maar dan moeten we niet letten op de zichtbare dingen, maar op de onzichtbare dingen. Want de zichtbare dingen zijn tijdelijk, maar de onzichtbare dingen zijn eeuwig.
Verlangen om bij de Heer te wonen
5 Want we weten dat we maar tijdelijk in dit lichaam wonen. Net zoals je maar tijdelijk woont in een tent. Die aardse tent (= ons lichaam) zal op een dag worden afgebroken. Maar daarna geeft God ons in de hemel een eeuwig huis, dat niet door mensen is gemaakt (= ons hemelse lichaam).
Jezus en Beëlzebul
20 Jezus ging een huis in en weer kwamen er grote groepen mensen naar Hem toe. Er waren zoveel mensen, dat Jezus en zijn leerlingen zelfs niet konden gaan eten. 21 Toen Jezus' familie dat hoorde, gingen ze erheen om Hem te halen. Want ze zeiden: "Hij lijkt wel gek."
22 De wetgeleerden die uit Jeruzalem waren gekomen, zeiden: "Beëlzebul, de leider van de duivelse geesten, zit in Hem. En met de hulp van Beëlzebul jaagt Hij de duivelse geesten weg." 23 Jezus riep hen naar Zich toe en vertelde hun een verhaal om hun iets uit te leggen. Hij zei: "Hoe kan de duivel de duivel wegjagen? 24 Als een koninkrijk uiteen valt in verschillende partijen die tegen elkaar strijden, zal dat koninkrijk zichzelf vernietigen. 25 En als een familie uiteen valt in verschillende partijen die tegen elkaar strijden, zal die familie zichzelf vernietigen. 26 En als de duivel tegen zichzelf strijdt, zal hij zichzelf vernietigen. 27 Maar niemand kan het huis van een sterke man binnengaan en zomaar zijn spullen stelen. Eerst moet hij die sterke man vastbinden. Pas daarna kan hij het huis leeghalen.
28 Luister goed! Ik zeg jullie dat de mensen vergeving kunnen krijgen voor alles waarin ze ongehoorzaam zijn geweest aan God. Ook voor alle dingen waarmee ze God beledigen. 29 Maar mensen die expres de Heilige Geest beledigen, zullen voor eeuwig geen vergeving krijgen. Ze zullen voor eeuwig schuldig zijn." 30 Jezus zei dat omdat de mensen zeiden: 'Er woont een duivelse geest in Hem.'
Jezus' familie
31 Jezus' moeder en broers kwamen naar Jezus toe. Toen ze bij het huis stonden, stuurden ze iemand naar binnen om Jezus te roepen. 32 Er zat een grote groep mensen om Hem heen. Ze zeiden tegen Hem: "Uw moeder en broers staan buiten. Ze willen U spreken." 33 Hij antwoordde hun: "Wie zijn mijn moeder en mijn broers?" 34 Hij keek om Zich heen naar de mensen die in een kring om Hem heen zaten, en zei: 35 "Kijk, zij zijn mijn moeder en mijn broers. Iedereen die doet wat God wil, is mijn broer en zus en moeder."
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016