Revised Common Lectionary (Semicontinuous)
Psalm 131
1 Een pelgrimslied van David.[a]
Heer, ik heb niet te veel verbeelding.
Ik ben niet trots en kijk niet op anderen neer.
Ik verlang niet naar dingen die onbereikbaar voor me zijn.
2 Ik ben zo rustig en tevreden
als een kind dat gedronken heeft, bij zijn moeder op schoot.
3 Israël, vertrouw op de Heer,
nu en voor altijd.
Niet Egypte, maar de Heer zal Israël van Assur bevrijden
31 Jesaja zegt: Het zal slecht aflopen met de mensen die naar Egypte gaan om hulp. Want ze vertrouwen op een groot en machtig leger van paarden, wagens en ruiters. Maar ze hadden moeten vertrouwen op de Heilige God van Israël. Toch gaan ze niet naar Hem om hulp. 2 Maar de Heer is wijs. Hij laat een ramp over zijn volk komen. Hij neemt niet terug wat Hij heeft gezegd. Hij zal dat slechte volk straffen en ook het slechte volk dat hen komt helpen. 3 Want Egyptenaren zijn gewone mensen, geen God! Hun paarden zijn van vlees, en geen Geest. De Heer zal het volk dat komt helpen (Egypte), laten struikelen. En het volk dat wordt geholpen (Juda), zal Hij laten vallen. Samen zullen ze omkomen.
4 De Heer zei tegen mij: "Een leeuw brult boven zijn prooi om die te verdedigen. Hij is niet bang voor de herders die hem bedreigen en tegen hem schreeuwen. Ook niet als ze in grote aantallen op hem afkomen. Net zo zal Ik, de Heer van de hemelse legers, neerdalen op de berg Sion om mijn berg te verdedigen. 5 Zoals vogels rond hun nest vliegen om hun jongen te beschermen, zo zal Ik Jeruzalem beschermen. Ik zal mijn stad beschermen en redden.
6 Kom terug bij jullie God, volk van Israël! Jullie zijn ver van Mij afgedwaald! 7 In die tijd zullen jullie niets meer te maken willen hebben met de zilveren en gouden godenbeelden die jullie hebben gemaakt. 8 En Assur zal worden gedood, maar niet door een man. Assur zal helemaal worden vernietigd, maar niet door mensen. Het hele leger van Assur zal vluchten. De krijgers zullen doodsbang zijn. 9 Assurs koning en aanvoerders zullen van hun burchten vluchten. Ze zullen vluchten voor de krijgsvlag die ze zien komen," zegt de Heer die op Sion een vuur heeft en in Jeruzalem een oven heeft branden.[a]
Jezus en Beëlzebul
14 Op een keer joeg Jezus weer een duivelse geest uit een man weg. Door die geest kon de man niet praten. Toen de geest uit hem was weggegaan, kon de man weer praten. En de grote groepen mensen waren heel verbaasd. 15 Maar sommige mensen zeiden: "Hij jaagt de geesten weg met de hulp van Beëlzebul, de leider van de duivelse geesten." 16 Andere mensen wilden Hem uitdagen en vroegen Hem daarom om een teken van God om te bewijzen wie Hij was. 17 Maar Hij wist wat ze dachten. En Hij zei tegen hen: "Als een koninkrijk uiteenvalt in verschillende partijen die tegen elkaar strijden, zal dat koninkrijk zichzelf vernietigen. En als een familie uiteenvalt in verschillende partijen die tegen elkaar strijden, zal die familie zichzelf vernietigen. 18 Als ook de duivel tegen zichzelf strijdt, hoe zou zijn koninkrijk dan kunnen blijven bestaan? Want jullie zeggen dat Ik met de hulp van Beëlzebul de duivelse geesten uit mensen wegjaag. 19 En als Ik dat met de hulp van Beëlzebul doe, door wie doen jullie zonen het dan? Daarom zullen zij jullie rechters zijn. 20 Maar als Ik door de kracht van God de duivelse geesten uit mensen wegjaag, dan is het Koninkrijk van God bij jullie gekomen. 21 Als een sterke, goed bewapende man zijn huis bewaakt, zijn al zijn spullen veilig. 22 Maar stel dat er een overvaller komt die sterker is dan hij. Dan verslaat die hem, ontwapent hem en neemt de buit mee.
23 Iedereen die niet vóór Mij is, is tégen Mij. En iedereen die niet samen met Mij de mensen bij elkaar verzamelt voor mijn Koninkrijk, die jaagt ze uit elkaar.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016