Revised Common Lectionary (Semicontinuous)
Psalm 1
1 Het is heerlijk
als je niet luistert naar de raad van mensen die zich niets van God aantrekken,
als je niet omgaat met slechte mensen,
als je niet meedoet met mensen die lachen om God.
2 Het is heerlijk als je geniet van Gods wet,
en daar dag en nacht over nadenkt.
3 Want daardoor zul je lijken op een boom die aan het water is geplant,
waar vruchten aan groeien als het daar de tijd voor is
en waarvan de bladeren nooit verdrogen.
Je zal succes hebben bij alles wat je doet.
4 Maar zo gaat het niet met de mensen die zich niets van God aantrekken.
Zij zullen lijken op stof dat door de wind wordt weggeblazen.
5 Als God komt rechtspreken over de mensen,
blijft er niets van hen over.
De slechte mensen worden dan gescheiden
van de mensen die leven zoals God het wil.
6 De Heer leidt het leven van de mensen die leven zoals Hij het wil.
Maar met de mensen die zich niets van Hem aantrekken,
loopt het uiteindelijk slecht af.
De manden met vijgen
24 Koning Nebukadnezar van Babel nam koning Jojachin (de zoon van koning Jojakim) gevangen mee naar Babel. Ook nam hij de leiders van Juda, de timmermannen en de smeden uit Jeruzalem mee.[a]
Daarna liet de Heer mij iets zien. Ik zag het vóór me, als in een droom. Ik zag twee manden met vijgen voor de tempel van de Heer staan. 2 In de ene mand zaten mooie verse vijgen. Maar in de andere mand zaten alleen oneetbare rotte vijgen. 3 De Heer zei tegen mij: "Wat zie je, Jeremia?" Ik antwoordde: "Vijgen. De goede vijgen zijn prachtig vers. Maar de slechte vijgen zijn zó rot, dat ze oneetbaar zijn." 4 Toen zei de Heer tegen mij: 5 "Dit zegt de Heer, de God van Israël: De mooie verse vijgen zijn de mensen van Juda die gevangen meegenomen zijn naar Babel. Ik doe dat voor hun bestwil. 6 Ik zal goed voor hen zijn en hen naar dit land terugbrengen. Ik zal voor hen zorgen en hen niet vernietigen. Ik zal hen weer hier terugbrengen en tot een groot volk maken. Ze zullen hier voor altijd wonen. 7 En Ik zal ervoor zorgen dat ze ernaar gaan verlangen om Mij te kennen. Ze zullen toegeven dat Ik de Heer ben. Ze zullen mijn volk zijn en Ik zal hun God zijn. Want ze zullen Mij van harte gaan dienen.
8 Maar de oneetbare rotte vijgen zijn koning Zedekia,[b] de leiders van Juda, de bewoners van Jeruzalem die in dit land zijn overgebleven en de mensen die naar Egypte zijn gevlucht, zegt de Heer. 9 Door alle landen zullen ze slecht behandeld worden. Iedereen zal hen als spreekwoord gebruiken. Overal waar ze wonen, zullen ze uitgelachen en vervloekt worden. 10 Ik zal hen helemaal vernietigen door het zwaard, de honger en de pest. Totdat er niemand van hen over is in het land dat Ik aan hen en hun voorouders had gegeven."
Collecte voor de gelovigen
16 Nu iets over de collecte voor de gelovigen. Doe hetzelfde als wat ik tegen de gemeenten in Galatië gezegd heb: 2 leg steeds op de eerste dag van de week iets apart. Kijk zelf hoeveel je kan missen en bewaar dat goed. Dan is het niet nodig om nog gauw wat bij elkaar te zoeken, als ik kom. 3 Als ik dan bij jullie ben, kiezen jullie mensen uit die jullie geschenk naar Jeruzalem zullen brengen. Ik zal brieven aan hen meegeven. Daarin zal ik uitleggen wie zij zijn en wat de bedoeling is. 4 Maar als het nodig is dat ik zelf óók naar Jeruzalem ga, kunnen zij met mij meereizen.
5 Ik wil nu eerst Macedonië doorreizen. Ik ben van plan daarna naar jullie toe te komen. 6 Ik zal dan proberen om wat langer bij jullie te blijven. Misschien wel de hele winter. Dan kunnen jullie mij daarna op weg helpen wanneer ik verder reis. 7 Want ik wil jullie dit keer wat langer bezoeken, en niet alleen op doorreis. Tenminste, als de Heer dat goed vindt. 8 Maar tot Pinksteren ben ik nog in Efeze. 9 Want de Heer heeft mij daar grote mogelijkheden gegeven voor het vertellen van het goede nieuws. Hij heeft daar als het ware de deur wijd open gezet. Maar er zijn ook veel mensen die mij tegenwerken.
10 Als Timoteüs bij jullie komt, zorg er dan voor dat hij zich bij jullie welkom voelt. Want hij doet hetzelfde werk voor de Heer als ik. 11 Behandel hem niet alsof hij niet meetelt omdat hij nog jong is. Help hem in vrede verder, zodat hij naar mij toe kan komen. Want ik wacht met de broeders op hem.
12 Wat betreft Apollos: ik heb hem al een paar keer gevraagd met een aantal broeders naar jullie toe te gaan, maar het kwam hem nu niet uit. Maar hij zal komen zodra hij kan.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016