Revised Common Lectionary (Complementary)
54 1,2 Een leerzaam gedicht van David voor de koordirigent. Te spelen met begeleiding van een snaarinstrument. Hij schreef dit nadat de Zifieten hem aan Saul hadden verraden met de woorden: ‘Wist u dat David zich bij ons verborgen houdt?’
3 O God, bevrijd mij door uw sterke naam.
Laat uw kracht mij recht verschaffen.
4 O God, luister naar mijn gebed,
hoor toch naar de woorden van mijn mond.
5 Vreemde mensen keren zich tegen mij,
geweldenaars willen mij doden.
Zij denken niet aan God.
6 Maar God is mijn helper,
de Here geeft mij kracht en steunt mij.
7 God zal mij wreken tegenover de mensen
die mij naar het leven staan.
Vernietig hen in uw trouw aan mij.
8 Graag zal ik U offers brengen,
ik doe dat uit dankbaarheid aan U.
Here, ik zal uw naam loven en prijzen,
want U bent zo goed voor mij.
9 God heeft mij bevrijd uit alle angst en gevaar
en nu kan ik met vreugde naar mijn vijanden kijken.
5 Hij viel het land binnen, rukte op naar Samaria en belegerde het drie jaar. 6 Uiteindelijk, in het negende regeringsjaar van koning Hosea, viel Samaria en werden de Israëlieten weggevoerd naar Assyrië. Zij kwamen terecht in kolonies in de stad Halah aan de rivier de Habor in Gozan en in de steden van de Meden.
7 Deze ramp kwam over het volk Israël als gevolg van de afgodendienst die de Israëlieten beoefenden. Zij zondigden op die manier immers tegen de Here, hun God, die hen had gered uit de slavernij van de farao in Egypte. 8 Zij hadden de goddeloze gewoonten overgenomen van de volken die de Here voor hen had verjaagd. 9 De Israëlieten zondigden tegen de Here, hun God, door zijn Woord te verdraaien en door in het hele land altaren te bouwen voor afgoden. 10 Zij hadden heilige stenen en afgodsbeelden op elke heuvel en onder elke groene boom neergezet. 11 Bovendien verbrandden zij reukwerk voor de goden van dezelfde volken die de Here uit het land had verjaagd toen de Israëlieten er binnenkwamen. De Israëlieten hadden vele goddeloze dingen gedaan en daarom was de Here beledigd en was zijn toorn opgewekt. 12 Ja, zij aanbaden afgoden, ondanks de duidelijke en herhaalde waarschuwingen van de Here. 13 Steeds weer had de Here profeten gestuurd om zowel Israël als Juda te waarschuwen dat zij zich moesten bekeren van hun zonden. Hij had hun gezegd dat zij de geboden die Hij hun voorouders had gegeven en door deze profeten in herinnering had gebracht, moesten gehoorzamen. 14 Maar Israël wilde niet luisteren. De Israëlieten waren net zo koppig als hun voorouders die weigerden op de Here, hun God, te vertrouwen. 15 Zij wezen zijn wetten en het verbond dat Hij met hun voorouders had gemaakt, af en haalden hun schouders op over zijn waarschuwingen. Zo vereerden zij heidense afgoden, hoewel de Here hun toch nadrukkelijk had verboden dat te doen. 16 Zij hielden zich niet aan de geboden van de Here, hun God, en maakten twee kalveren van gegoten goud. Zij maakten heilige pilaren en vereerden Baäl en alle hemelmachten. 17 Zij verbrandden zelfs hun eigen kinderen op de altaren van Moloch, vroegen waarzeggers om raad, gebruikten toverkunst en verkochten zichzelf aan de goddeloosheid. Daarom was de toorn van de Here opgewekt. 18 Eerst kwam het oordeel van de Here over Israël. Hij liet de bevolking wegvoeren, zodat alleen de stam van Juda nog in het land achterbleef.
29 Bijbelgeleerden en Farizeeën, het ziet er voor u slecht uit! Huichelaars! U bouwt monumenten voor de profeten die door uw voorouders om het leven zijn gebracht. U legt bloemen op de graven van goede, onschuldige mensen en zegt: 30 “Als wij toen hadden geleefd, zouden wij de profeten nooit hebben vermoord.” 31 U erkent dus dat u zonen bent van hen die de profeten hebben vermoord. 32 Maak de maat maar vol. 33 Stelletje sluwe slangen! Hoe zult u aan het vreselijke oordeel van de hel ontkomen? 34 Ik zal profeten, wijze mannen en bijbelgeleerden naar u toesturen. U zult sommigen van hen vermoorden door hen aan een kruis te spijkeren. Anderen zult u in de synagogen afranselen en van stad tot stad vervolgen. 35 Daardoor maakt u zich schuldig aan de dood van al de onschuldige en gelovige mensen die werden vermoord, van de onschuldige Abel tot Zacharia, de zoon van Berechja, die werd vermoord tussen het tempelhuis en het altaar. 36 Ja, Ik verzeker u: het oordeel over al het kwaad van vroeger zal op het hoofd van deze generatie neerkomen.
37 Jeruzalem, Jeruzalem! Stad die de profeten vermoordt en de mannen die naar haar zijn toegestuurd, dood gooit met stenen! Hoe vaak heb Ik uw kinderen bij elkaar willen brengen, zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels bijeenbrengt. Maar u hebt het niet gewild! 38 Let op: uw huis wordt aan zijn lot overgelaten. 39 Want u zult Mij van nu af aan niet meer zien, tot de dag dat u zult zeggen: “Gelukkig is Hij die namens de Here komt.” ’
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.