Revised Common Lectionary (Complementary)
84 Een psalm van de Korachieten voor de koordirigent. Te begeleiden met het muziekinstrument uit Gath.
2 Here van de hemelse legers,
wat zijn uw woningen prachtig!
3 Ik smacht van verlangen om bij U te komen.
Mijn ziel en mijn lichaam zingen uw lof,
de lof van de God die leeft.
4 Uw ogen zien zelfs een mus
die een plekje zoekt om te nestelen,
zelfs het nest van de zwaluw
ontgaat U niet, noch haar jongen.
Ook zij zijn welkom in uw tempel,
Here van de hemelse legers.
U bent mijn Koning en mijn God.
5 Gelukkig zijn de mensen
die heel dicht bij U leven,
zij zingen lofliederen voor U.
6 Gelukkig zijn de mensen
die uw kracht kennen en ervaren,
zij weten hoe zij op uw weg moeten blijven.
7 Wanneer zij in hun leven door een donker dal gaan,
ontspringen daar opeens allemaal bronnen.
Problemen veranderen in zegeningen.
8 Zij leven door uw kracht
en worden altijd door U beschermd.
Zij ontmoeten God in Sion, waar Hij woont.
9 Och Here, God van de hemelse legers,
luister toch naar mijn gebed.
Luister goed naar mij, God van Jakob.
10 God, U beschermt ons.
Kijk naar de man die U hebt uitgekozen.
11 Ik ben liever maar heel kort bij U,
dan jarenlang in een omgeving
waar men U niet kent.
Ik heb liever de minste plaats in uw huis
dan een ereplaats in een huis
waar men met U spot.
12 God de Here is het licht in mijn leven.
Hij beschermt mij altijd.
Hij schenkt vergeving
en herstelt ons in ere.
Mensen die volkomen naar zijn wil leven,
worden rijk door Hem gezegend.
13 Here van de hemelse legers,
gelukkig is hij die zijn vertrouwen op U stelt.
De bouw van de tempel voortgezet
6 Koning Darius liet inderdaad een onderzoek instellen naar deze zaak in de archieven van Babel. Daar bewaarde men officiële documenten. 2 Uiteindelijk werd in de vestingstad Ekbatana, in het gewest Medië, een document gevonden met de volgende inhoud:
3 ‘In het eerste regeringsjaar van koning Kores vaardigde deze een bevel uit betreffende het huis van God in Jeruzalem. Die tempel moet worden herbouwd en zijn fundamenten moeten worden gelegd op de plaats van de oude fundamenten. Dit heiligdom zal dertig meter hoog en dertig meter breed worden. Het zal een plaats zijn waar de Judeeërs hun offers kunnen brengen. 4 De muren moeten bestaan uit drie lagen steenblokken en één laag hout. Alle gemaakte kosten zullen worden vergoed uit de koninklijke schatkist. 5 De gouden en zilveren voorwerpen die Nebukadnezar uit de tempel in Jeruzalem heeft meegenomen en naar Babel heeft gebracht, zullen worden teruggebracht naar Jeruzalem. Zij zullen weer, als vroeger, een plaats krijgen in de tempel.’
6 Koning Darius stuurde daarop de volgende boodschap naar gouverneur Thathnai, Sthar-Boznai en hun collegaʼs ten westen van de Eufraat: 7 ‘U mag het werk aan de tempel in Jeruzalem niet verhinderen. Laten de gouverneur van Juda en de andere leiders dit heiligdom op zijn oorspronkelijke plaats herbouwen en val hen niet lastig. 8 Bovendien beveel ik dat u de bouwkosten volledig en zonder uitstel moet betalen aan de leiders van Juda. Gebruik daarvoor het geld van de belasting die in uw gebied wordt geheven. 9 Geef de priesters elke dag wat zij zeggen nodig te hebben: jonge stieren, rammen, lammeren voor de brandoffers aan de God van de hemel, en tarwe, zout, wijn en olijfolie. 10 Dan zullen zij de God van de hemel offergaven brengen en bidden voor mij en mijn zonen. 11 Iedereen die dit bevel op een of andere manier overtreedt, zal worden opgehangen aan een galg, gemaakt van balken uit zijn eigen huis! En van zijn huis zal niets dan een ruïne overblijven. 12 De God die de stad Jeruzalem heeft uitgekozen, zal iedere koning en elk volk vernietigen die dit bevel overtreedt en de tempel verwoest. Ik, Darius, heb dit bevel gegeven. Zorg ervoor dat het nauwkeurig wordt uitgevoerd!’
13 Gouverneur Thathnai, Sthar-Boznai en hun collegaʼs hielden zich stipt aan het bevel van koning Darius. 14 De leiders van Juda zetten de bouw met succes voort. Zij werden daarbij aangemoedigd door de prediking van de profeten Haggai en Zacharia, de zoon van Iddo. Eindelijk waren zij klaar met het werk dat de God van Israël en Kores, Darius en Arthahsasta, koningen van Perzië, hun hadden opgedragen. 15 De tempel kwam gereed op de derde dag van de maand Adar in het zesde regeringsjaar van koning Darius. 16 Met grote vreugde vierden de Israëlieten, priesters, Levieten en alle ex-ballingen de inwijding van het huis van God.
15 Zij kwamen in Jeruzalem en Jezus ging meteen naar de tempel. Hij begon de handelaars en hun klanten van het tempelplein te jagen, gooide de tafels van de geldwisselaars en de kraampjes van de duivenhandelaars omver en 16 stuurde iedereen die met allerlei spullen het plein op kwam terug. 17 ‘Luister goed, allemaal,’ zei Hij. ‘Heeft de profeet Jesaja niet geschreven dat Gods huis een huis van gebed moet zijn voor alle volken? Maar wat hebben jullie ervan gemaakt? Een rovershol!’ 18 De leidende priesters en bijbelgeleerden hoorden dit en probeerden een manier te vinden om Hem uit de weg te ruimen. Zij zagen wel dat iedereen diep onder de indruk was van zijn woorden en zij waren bang dat Hij meer invloed zou krijgen dan zij.
19 Zoals gewoonlijk ging Hij ʼs avonds met zijn leerlingen de stad uit.
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.