Revised Common Lectionary (Complementary)
Psalm 8
1 Voor de leider van het koor. Op de manier van de 'gittit'. Een lied van David.
2 Heer, onze Heer,
de hele aarde laat zien hoe geweldig U bent!
Aan de sterrenhemel is te zien
hoe geweldig U bent.
3 Kleine kinderen en baby's weten hoe ze U moeten prijzen.
Zo legt U uw vijanden het zwijgen op,
U snoert hun daarmee de mond.
4 Als ik zie hoe mooi de sterrenhemel is,
als ik kijk hoe prachtig U de maan en de sterren heeft gemaakt,
5 dan vraag ik mij af: "Hoe kan het
dat U aan de mens denkt?
Hoe kan het dat U Zich met hem bezighoudt?"
6 U heeft hem een iets lagere plaats gegeven dan de engelen. Maar U heeft hem ook grote eer en macht gegeven.
7 Hij mag van U heersen over alles wat U heeft gemaakt.
U laat hem over alles heersen:
8 de schapen en koeien, de wilde dieren,
9 de vogels in de lucht, de vissen in de zee
en alle andere dieren die daar leven.
10 Heer, onze Heer,
de hele aarde laat zien hoe geweldig U bent!
Abraham en Abimelech van Gerar
20 Abraham trok verder en ging weer naar het Zuiderland. Hij ging in het gebied tussen Kades en Sur wonen. Hij woonde een tijd als vreemdeling in Gerar. 2 Abraham had ook daar van zijn vrouw Sara gezegd dat ze zijn zus was.
Abimelech, de koning van Gerar, liet Sara ophalen omdat hij haar als vrouw wilde. 3 Maar God kwam 's nachts in een droom naar Abimelech toe. In die droom zei Hij: "Ik ga je doden, omdat je deze vrouw hebt genomen. Want ze is getrouwd." 4 Maar Abimelech was nog niet met haar naar bed geweest. Hij antwoordde: "Heer, zult U dan een onschuldig volk doden? 5 Hij heeft toch zelf tegen mij gezegd dat ze zijn zus is? En ze heeft zelf ook gezegd dat hij haar broer is. Ik heb dit met een zuiver geweten gedaan. Ik ben onschuldig!" 6 God zei tegen hem in de droom: "Ik weet ook dat je dit met een zuiver geweten hebt gedaan. Daarom heb Ik je tegengehouden en heb je nog niets verkeerds tegen Mij gedaan. Ik heb je niet de kans gegeven om haar aan te raken. 7 Geef deze vrouw aan haar man terug. Hij is een profeet en hij zal voor je bidden, zodat je niet sterft. Maar als je haar niet terug geeft, zul je sterven. Dan dood Ik jou en je hele volk."
8 De volgende morgen vroeg riep Abimelech zijn dienaren en vertelde hun alles. Ze schrokken vreselijk. 9 Toen liet Abimelech Abraham bij zich komen en zei tegen hem: "Waarom heb je dit gedaan? Waar heb ik dat aan verdiend? Waarom heb je ervoor gezorgd dat ik en mijn volk iets vreselijks hebben gedaan? Je had dit nooit mogen doen. 10 Waarom heb je het gedaan?" 11 Abraham antwoordde: "Ik dacht dat de mensen hier geen ontzag voor God zouden hebben. En dat ze mij daarom zouden doden vanwege mijn vrouw. 12 En bovendien is ze écht mijn zus. We hebben dezelfde vader, maar niet dezelfde moeder. En ze is mijn vrouw geworden. 13 Toen God zei dat ik mijn familie moest verlaten en moest gaan rondtrekken, zei ik tegen haar: 'Als je van me houdt, zeg dan overal waar we komen dat ik je broer ben.' " 14 Toen gaf Abimelech hem zijn vrouw Sara terug. Bovendien gaf hij hem schapen en koeien, slaven en slavinnen. 15 En Abimelech zei tegen hem: "Je mag in mijn land wonen, waar je maar wil." 16 Tegen Sara zei hij: "Ik heb je 'broer' 1000 zilverstukken gegeven om goed te maken wat er gebeurd is. Zo zullen de mensen om je heen er geen kwaad over denken. En wees voortaan wijzer." 17 En Abraham bad tot God en God genas Abimelech, zijn vrouw en zijn slavinnen, zodat ze weer kinderen konden krijgen. 18 Want de Heer had hen gestraft, zodat ze geen kinderen meer konden krijgen. Hij had dat gedaan omdat Abimelech Sara, de vrouw van Abraham, als vrouw had willen nemen.
23 Maar voordat dit geloof er kwam, beschermde de wet ons. De wet hield ons op het rechte pad. Pas later zouden we begrijpen dat we geloof nodig hebben. 24 De wet van Mozes was dus bedoeld om ons te leiden en op te voeden totdat Christus zou komen. En door in Christus te gaan geloven, zouden we kunnen worden vrijgesproken van schuld. 25 En nu het geloof is gekomen, hoeven we niet meer door de wet van Mozes geleid en opgevoed te worden. 26 Want door jullie geloof in Jezus Christus zijn jullie allemaal kinderen van God geworden. 27 Want alle mensen die in Christus zijn gedoopt, worden met Christus bedekt. Hij bedekt je zoals een kledingstuk je bedekt.[a] 28 Hierbij maakt het niet uit of je Jood of geen Jood bent, slaaf of vrij mens, man of vrouw. Jullie zijn namelijk allemaal één in Jezus Christus. 29 En als jullie van Christus zijn, zijn jullie kinderen van Abraham.[b] Daarom erven jullie zijn belofte. Zo is de belofte die God vroeger aan Abraham deed, nu ook voor jullie.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016