Revised Common Lectionary (Complementary)
Psalm 30
1 Een lied van David voor de dag dat het heiligdom van de Heer feestelijk in gebruik genomen wordt.[a]
2 Ik prijs U, Heer, want U heeft mij genezen.
U heeft ervoor gezorgd
dat mijn vijanden geen plezier over mij hebben.
3 Mijn Heer God, ik riep U om hulp
en U heeft mij gered.
4 U heeft me weggetrokken van de rand van de dood.
U heeft mijn leven bewaard,
zodat ik niet in het graf terecht kwam.
5 Zing liederen voor de Heer, vrienden van God,
en prijs zijn heilige naam.
6 Hij is wel eens boos, maar dat duurt nooit lang.
Maar zijn liefde duurt je hele leven.
Misschien huil je 's avonds nog,
maar de volgende dag kun je weer juichen.
7 Het ging zo goed met me, dat ik zorgeloos dacht:
"Mij kan niets gebeuren."
8 Heer, toen U vriendelijk voor mij was,
voelde ik me sterk: ik stond zo stevig als een berg.
Maar toen U boos op mij werd,
wist ik me geen raad meer.
9 Ik riep tot U, Heer,
ik smeekte U om medelijden:
10 "Wat heeft U er aan als ik sterf?
Wat heeft U er aan als ik in het graf lig?
Als ik stof geworden ben, kan dat stof U dan prijzen?
Kan mijn stof nog vertellen over uw trouw?
11 Hoor mij, Heer, heb medelijden met mij.
Heer, help me alstublieft."
12 U heeft me geholpen!
U heeft mijn verdriet veranderd in een vreugdedans.
Ik heb mijn rouwkleren weer uitgedaan,
omdat U me weer blij heeft gemaakt.
13 Ik zal liederen voor U zingen,
want ik kan niet meer zwijgen.
Mijn Heer God, ik zal U voor altijd prijzen.
16 Daarom huil ik.
De tranen stromen over mijn gezicht.
Niemand komt mij troosten.
Niemand kan mij helpen.
Mijn bewoners zijn verbijsterd.
De vijand is zó machtig!"
17 Jeruzalem strekt haar handen uit.
Maar niemand komt haar troosten.
De Heer riep de buurlanden van zijn volk op
om Jeruzalem te komen vernietigen.
Niemand wil nog iets met haar te maken hebben.
18 Jeruzalem zegt: "Maar de Heer had gelijk.
Want ik heb niet naar Hem willen luisteren.
Volken, kijk toch eens hoe ellendig ik eraan toe ben.
Al mijn bewoners, mannen en vrouwen, zijn gevangen meegenomen.
19 Ik heb mijn vrienden om hulp geroepen.
Maar ze bedrogen mij en kwamen me niet helpen.
Mijn priesters en mijn leiders zijn in de stad gestorven
doordat er niets meer te eten was.
20 Heer, ik ben zo bang!
Ik heb geen rust. Mijn hart bonkt in mijn binnenste.
Ik ben U heel erg ongehoorzaam geweest. Nu heerst overal de dood.
Op straat zijn de mensen gedood door het zwaard.
In huis sterven de mensen aan de pest.
21 De mensen horen mij zuchten van ellende.
Maar niemand komt mij troosten.
De vijanden die horen hoe het met mij afgelopen is,
zijn blij dat U dit heeft gedaan.
Ze zijn blij dat U heeft gedaan wat U over mij gezegd had.
Maar op een dag zullen ze net zo verwoest worden als ik!
22 Heer, vergeet niet hoe slecht ze zijn!
Straf hen zoals U mij heeft gestraft voor mijn ongehoorzaamheid.
Ik zucht en huil en voel me ziek van ellende."
Paulus' liefde voor de gemeente van Korinte
2 Luister alsjeblieft met een open hart naar mij. Want ik heb niemand van jullie kwaad gedaan. Ik heb niemand slecht behandeld. Ik heb niemand bedrogen. 3 Ik zeg dat niet om jullie ergens van te beschuldigen. Want ik heb al eerder gezegd dat ik veel van jullie houd. Zóveel, dat ik met jullie wil leven en met jullie wil sterven. 4 Ik ben helemaal eerlijk tegen jullie. Ik ben heel erg trots op jullie. Jullie hebben mij heel erg bemoedigd. Jullie hebben mij heel erg blij gemaakt in al onze moeilijkheden.
5 Want toen we in Macedonië kwamen, kregen we geen rust. Van alle kanten werd het ons moeilijk gemaakt: van buiten hadden we strijd van mensen, van binnen strijd door zorgen. 6 Maar God die mensen in moeilijkheden bemoedigt, heeft ons bemoedigd door Titus te sturen. 7 We werden niet alleen bemoedigd doordat hij kwam, maar ook door wat hij vertelde. Want hij vertelde dat hij zelf erg bemoedigd was door jullie. Hij vertelde ons over jullie liefde, bezorgdheid en hulp voor mij. Daar ben ik erg blij over.
Paulus prijst de gemeente
8 Met mijn eerste brief heb ik jullie verdrietig gemaakt. Toch heb ik daar geen spijt van. Ik had eerst wel even spijt. Maar nu weet ik dat die brief jullie maar korte tijd verdrietig heeft gemaakt. 9 Nu ben ik blij over die brief. Niet omdat jullie verdrietig zijn geweest, maar omdat jullie door dat verdriet opnieuw God zijn gaan gehoorzamen. Want God heeft dat verdriet gebruikt. Daardoor heeft het jullie geen kwaad gedaan. 10 Want als iemand verdriet heeft omdat hij verkeerd heeft gedaan tegen God, kan God dat verdriet gebruiken om hem te veranderen. Zo wordt hij erdoor gered. Maar als iemand gewoon verdriet heeft op de manier van de ongelovige mensen, brengt hem dat alleen maar ellende en dood.
11 Maar kijk eens wat er is gebeurd door jullie verdriet. Jullie namen het heel serieus wat ik zei. Jullie vroegen vergeving. Jullie waren verontwaardigd over wat die man deed. Jullie kregen nieuw ontzag voor God en waren geschokt over wat er gebeurd was. Jullie wilden graag alles in orde maken. Daarom hebben jullie de man bestraft.[a] Jullie hebben in alles laten zien dat jullie hierin een goede houding hadden. 12 Ik had de brief niet geschreven vanwege de persoon die ongehoorzaam aan God was geweest. Ook niet vanwege de persoon tegen wie verkeerd was gedaan. Maar mijn brief was in de eerste plaats bedoeld om jullie te laten merken, hoeveel we van jullie houden in de Heer. 13 En daarom ben ik nu blij en bemoedigd. Ook ben ik er heel blij over dat Titus zo van jullie heeft genoten. Jullie hebben hem blij gemaakt en bemoedigd.
14 Ik had hem verteld dat ik nogal trots op jullie ben. En nu heeft hij zelf kunnen zien dat dat niet voor niets was. Wat ik over jullie gezegd had, bleek waar te zijn. Zoals altijd heb ik de waarheid gezegd. 15 Als hij aan jullie denkt, houdt hij nog meer van jullie dan ooit. Want hij herinnert zich met hoeveel respect jullie hem hebben ontvangen en hem hebben gehoorzaamd. 16 Ik ben erg blij dat ik jullie helemaal kan vertrouwen.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016