Revised Common Lectionary (Complementary)
Psalm 98
1 Een lied.
Zing een nieuw lied voor de Heer,
want Hij heeft wonderen gedaan.
Zijn kracht en zijn macht gaven Hem de overwinning.
2 De Heer heeft laten zien dat Hij redt.
Aan alle volken heeft Hij laten zien dat Hij rechtvaardig is.
3 Hij heeft zijn liefde en trouw laten zien aan het volk Israël.
De hele wereld heeft gezien dat onze God redt.
4 Juich voor de Heer, iedereen op aarde!
Roep en zing vrolijk voor de Heer!
5 Zing luid voor de Heer
en maak voor Hem muziek op de harp.
6 Juich voor de Heer onze Koning,
blaas op de ramshorens en de trompetten.
7 Zee, bruis van vreugde!
Aarde, juich met al je bewoners!
8 Klap in je handen, rivieren!
Bergen, juich met elkaar voor de Heer!
9 Want Hij komt rechtspreken over de aarde.
Hij zal rechtvaardig rechtspreken over de wereld, over de volken.
Ezechiël ziet opnieuw de vier wezens en de vier wielen
10 Toen zag ik boven de koepel boven de hemelse wezens iets dat leek op een troon van saffier. En Hij zat op de troon. 2 En Hij zei tegen de man in de linnen kleren: "Ga tussen de wielen onder de wezens staan. Pak daar een handvol gloeiende houtskool van tussen de wezens. Strooi die uit over de stad." Ik zag dat hij dat deed.
3 De hemelse wezens stonden aan de noordkant van het tempelhuis toen de man naar hen toe ging. Een grote wolk vulde het hele binnenste tempelplein. 4 Toen steeg de stralende aanwezigheid van de Heer op van boven de hemelse wezens en ging naar de ingang van de tempel. De tempel was gevuld met de wolk van Gods stralende aanwezigheid. Het plein was vol van zijn licht. 5 Het geluid van de vleugels van de hemelse wezens was tot op het buitenste tempelplein te horen. Het was een geluid als van de donder, als de stem van de Almachtige God wanneer Hij spreekt. 6 De Heer had de man in de linnen kleren bevolen om gloeiende houtskool te pakken van het vuur tussen de wielen bij de hemelse wezens. De man ging naast één van de wielen staan. 7 En het hemelse wezen naast het wiel pakte een handvol gloeiende houtskool uit het vuur dat tussen hen in was. Hij legde die in de handen van de man in de linnen kleren. De man pakte het aan en ging weg.
8 De hemelse wezens hadden onder hun vleugels iets wat op mensenhanden leek.
9 Ik zag vier wielen naast de hemelse wezens: naast elk wezen een wiel. De wielen leken op turkoois. 10 De vier wielen zagen er allemaal hetzelfde uit. Het leek alsof er binnen elk wiel nóg een wiel was. 11 Ze konden elke kant opgaan, zonder zich om te keren. De wielen volgden de richting van het voorste wiel, zonder zich om te keren. 12 Het lichaam van de hemelse wezens – hun rug, handen en vleugels – en de wielen waren rondom vol ogen. Elk wezen had een eigen wiel. 13 Ik hoorde dat de wielen "Wervelwiel" werden genoemd. 14 Elk wezen had vier gezichten. Het eerste gezicht was dat van een engel. Het tweede het gezicht van een mens. Het derde het gezicht van een leeuw. En het vierde het gezicht van een adelaar. 15 Het waren dezelfde wezens die ik bij de rivier de Kebar had gezien.
Toen stegen de hemelse wezens op. 16 Als de wezens gingen, gingen de wielen naast hen mee. Als ze hun vleugels uitsloegen om op te stijgen boven de aarde, gingen de wielen met hen mee. 17 Als de wezens stilhielden, stonden ook de wielen stil. Als de engelen opstegen, stegen ook de wielen op. Want de geest van de wezens was ook in de wielen.
18 Toen vertrok de stralende aanwezigheid van de Heer van de ingang van de tempel en ging boven de hemelse wezens staan. 19 De wezens sloegen hun vleugels uit en ik zag hen van de grond opstijgen. De wielen gingen met hen mee. Bij de ingang van de Oostpoort van de tempel hielden ze stil. De stralende aanwezigheid van de God van Israël was boven hen.
Het eind van de tijd
20 De Farizeeërs vroegen aan Jezus wanneer het Koninkrijk van God zou komen. Jezus antwoordde: "Het Koninkrijk van God komt niet zó, dat je het kan zien. 21 Je zal niet kunnen zeggen: 'Kijk, hier is het,' of: 'Kijk, daar is het!' Want het Koninkrijk van God is binnenín jullie."
22 Tegen zijn leerlingen zei Hij: "Er komt een tijd dat jullie ernaar zullen verlangen één dag van de Mensenzoon te zien, maar jullie zullen die niet zien. 23 En de mensen zullen tegen jullie zeggen: 'Kijk, daar is het!' of: 'Kijk, hier is het!' Ga er niet heen en geloof hen niet. 24 Want zoals de bliksem van de ene kant tot de andere kant de hemel verlicht, zó zal de Mensenzoon zijn op de dag dat Hij komt. 25 Maar eerst moet Hij veel lijden, en de mensen van deze tijd zullen niets met Hem te maken willen hebben maar Hem doden.
26 In de tijd van de Mensenzoon zal precies hetzelfde gebeuren als in de tijd van Noach. 27 De mensen gingen gewoon hun gang. Ze aten en dronken en trouwden, tot op de dag dat Noach in de boot ging. Toen kwam de grote overstroming en ze verdronken allemaal. 28 En er zal hetzelfde gebeuren als in de tijd van Lot. De mensen hadden het druk met eten, drinken, kopen en verkopen, planten en bouwen. 29 En op de dag dat Lot uit Sodom vluchtte, regende er vuur en zwavel uit de hemel en ze werden allemaal gedood. 30 Hetzelfde zal gebeuren op de dag waarop de Mensenzoon zal komen. 31 Als je die dag op het dak van je huis bent, moet je niet naar binnen gaan om spullen op te halen. En als je in het veld bent, moet je niet eerst naar huis teruggaan. 32 Denk aan wat er met de vrouw van Lot gebeurde![a] 33 Als je probeert je leven te redden, zul je het verliezen. Maar als je je leven opgeeft, zul je juist leven krijgen. 34 Ik zeg jullie dat er die nacht twee mensen in één bed zullen liggen. En de één zal plotseling worden meegenomen, de ander niet. 35 Twee vrouwen zullen samen graan aan het malen zijn. De één zal plotseling meegenomen worden, de ander niet. 36 Twee mensen zullen op het land werken. De één zal plotseling meegenomen worden, de ander niet." 37 Ze antwoordden: "Waar is dat, Heer?" Hij zei tegen hen: "Let op: Waar een dood dier ligt, daar zullen de gieren zich verzamelen."
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016