Old/New Testament
Het antwoord van Elihu (vervolg)
34 En Elihu ging verder:
2 Luister, wijze mannen, naar wat ik zeg.
Jullie vinden jezelf zo verstandig,
maar luister nu naar mij!
3 Net zoals je tong proeft of het eten lekker is,
kunnen jullie oren proeven of mijn woorden wijs zijn of niet.
4 Laten we met elkaar bepalen wat eerlijk is,
samen beslissen wat goed is.
5 Job zegt: "Ik ben onschuldig.
Maar God spreekt niet eerlijk recht over mij.
6 Moet ik soms liegen en zeggen dat ik schuldig ben?
Maar hoewel ik onschuldig ben, word ik zwaar gestraft."
7 Zou er nog iemand zijn die zó brutaal is als Job?
Hij vindt het heerlijk om dingen te zeggen die God beledigen.
8 Hij gaat mee met mensen die zich niets van God aantrekken.
Hij doet mee met slechte mensen.
9 Want hij heeft gezegd:
"Wat heb je eraan om God te dienen?"
10 Luister daarom naar mij, wijze mannen.
God wil niets met oneerlijkheid te maken hebben.
De Almachtige God doet niets wat onrechtvaardig is.
11 Nee, Hij geeft de mensen wat ze verdiend hebben.
Iedereen moet de gevolgen dragen van de manier waarop hij heeft geleefd.
12 God is echt niet oneerlijk.
De Almachtige God is geen onrechtvaardige Rechter.
13 Wie heeft Hem aangewezen als Heerser over de aarde?
Wie heeft de hele wereld gemaakt?
14 Als God zich tegen de mensen zou keren
en Hij de geest die Hij hun gegeven heeft, terug zou nemen,
15 dan zouden alle mensen onmiddellijk sterven.
Dan zou de mens weer veranderen in stof.
16 Als jullie verstandig zijn, luister dan naar mij.
Let op wat ik zeg.
17 Kan iemand die zich niets aantrekt van het recht
een goed heerser zijn?
Wil jij de Rechtvaardige God veroordelen?
18 Tegen een koning kun je al niet zeggen: "U bent een schurk!"
Of tegen belangrijke mensen: "Jullie zijn misdadigers!"
19 Hoe zou je dat dan kunnen zeggen tegen Hem
die voor geen koning bang hoeft te zijn
en die rijke mensen niet belangrijker vindt dan arme mensen?
Want allemaal zijn ze door Hem gemaakt.
20 In één ogenblik sterven zij, plotseling.
Midden in de nacht schrikken ze op
en een moment later zijn ze er niet meer.
God rukt hen uit het leven weg.
21 Want Hij kijkt hoe de mensen leven.
Hij ziet alles wat ze doen.
22 Geen duisternis kan iets voor Hem verbergen.
Nergens is het zó donker dat een mens zich voor Hem kan verbergen.
23 Hij zegt tegen niemand
op welk moment hij voor zijn Rechter zal moeten verschijnen.
24 Machtige mensen vernietigt Hij zonder verder onderzoek.
Hun plaats geeft Hij aan andere mensen.
25 Hij let goed op alles wat ze doen.
En plotseling slaat Hij hen 's nachts neer. Er is niets van hen over.
26 Net zoals misdadigers in het openbaar gestraft worden,
zo worden ook deze mensen gestraft terwijl iedereen het ziet.
27 Dat gebeurt omdat ze niet hebben geleefd zoals Hij het wil,
en niet naar Hem hebben geluisterd .
28 Hij heeft het gejammer gehoord
van de arme mensen die slecht door hen behandeld werden.
Hij heeft hun tranen gezien.
29 Als Hij rust brengt, wie zal die rust dan kunnen verstoren?
En als Hij een mens of een heel volk niet meer wil helpen,
wie zal daar dan iets aan veranderen?
30 Hij wil niet dat een slecht mens koning is.
Hij wil niet dat iemand die het volk vernietigt aan de macht is.
31 Maar stel dat iemand tegen God zegt:
"Ik had uw straf verdiend.
Maar voortaan zal ik geen slechte dingen meer doen.
32 Laat me zien wat ik verkeerd gedaan heb.
Als ik onrechtvaardig ben geweest, zal ik dat niet meer doen."
33 Wil jij dan uitmaken wat God moet doen, Job?
Jij die zelf weigert je straf te ondergaan?
Jij moet hierover je mening geven. Niet ik.
Zeg dus wat jij ervan vindt.
34 Verstandige en wijze mensen die mij horen,
zullen het met mij eens zijn:
35 Job zegt domme dingen.
Wat hij zegt, klopt helemaal niet.
36 Mijn Vader, stel Job maar tot het uiterste op de proef.
Want hij praat als iemand die zich niets van God aantrekt.
37 Hij heeft niet alleen veel verkeerde dingen gedaan,
maar bovendien spreekt hij brutaal tegen God.
We hebben het zelf gehoord. (lees verder)
Het antwoord van Elihu (vervolg)
35 En Elihu ging verder:
2 Denk je dat het klopt
dat jij rechtvaardiger bent dan God?
3 Je zegt zelf: "Wat heb je eraan om goed te leven?
Wat heb ik nu méér, dan wanneer ik slechte dingen had gedaan?"
4 Ik zal het je uitleggen,
aan jou en je vrienden.
5 Kijk eens naar de hemel,
naar de wolken hoog boven je.
6 Als je slechte dingen doet,
wat doe je Hem daarmee voor kwaad?
Al doe je nog zoveel slechte dingen,
wat heeft Hij daar voor last van?
7 En als je leeft zoals Hij het wil,
wat geef je Hem daarmee?
Wat kun jij aan Hem geven?
8 Als je slecht bent, tref je daarmee alleen een ander mens.
Als je eerlijk bent, helpt dat alleen iemand anders.
9 Er wordt wel luid gejammerd over alle ellende,
en mensen roepen wel om hulp
als ze door anderen slecht worden behandeld,
10 maar niemand zegt: "Waar is God, mijn Maker?
Waar is God die ons lofliederen geeft in de nacht,
11 die ons verstandiger heeft gemaakt dan de dieren,
die ons wijzer maakt dan de vogels?"
12 En als ze al roepen, dan antwoordt Hij niet,
omdat Hij hen trots en eigenwijs vindt.
13 Nee, God luistert niet als zulke mensen tot Hem roepen.
De Almachtige God kijkt niet naar zulke mensen om.
14 Nu zeg jij dat je niets van Hem ziet,
dat je rechtszaak wel bij Hem ligt,
maar dat Hij niets doet.
15 Maar omdat Hij slechte mensen niet onmiddellijk straft,
en zich niet druk lijkt te maken om de ellende die anderen overkomt,
16 nu zet jij tevergeefs een grote mond op,
en zeg je allerlei domme dingen. (lees verder)
De vergadering in Jeruzalem
15 En er kwamen gelovig geworden Joden uit Judea naar Antiochië. Zij leerden de niet-Joodse broeders: "Als jullie je niet laten besnijden zoals Mozes heeft gezegd,[a] kunnen jullie niet worden gered." 2 Paulus en Barnabas zeiden duidelijk dat ze het daar helemaal niet mee eens waren. De gemeente besloot om Paulus en Barnabas met een aantal leerlingen naar Jeruzalem te sturen. Ze moesten daar aan de apostelen en de leiders van de gemeente gaan vragen hoe het zat.
3 Ze werden een eindje door de gemeente op weg gebracht. Daarna reisden ze door Fenicië en Samaria naar Jeruzalem. Onderweg vertelden ze aan alle broeders en zusters over de niet-Joodse mensen die in Jezus waren gaan geloven. Zij waren allemaal erg blij over dat verhaal. 4 Zo kwamen Paulus en Barnabas met de leerlingen in Jeruzalem. Daar werden ze door de gemeente, de apostelen en de leiders van de gemeente ontvangen. Ze vertelden over alle geweldige dingen die God door hen had gedaan. 5 Ze vertelden ook over de Farizeeërs[b] die waren gekomen. Dat waren Farizeeërs die in Jezus waren gaan geloven. Maar nu leerden zij aan de niet-Joodse gelovigen dat zij zich moesten laten besnijden. Ook dat ze zich aan de wet van Mozes moesten gaan houden om gered te worden.
6 De apostelen en de leiders van de gemeente vergaderden hierover. 7 Maar ze verschilden van mening en kregen er ruzie over. Toen stond Petrus op en zei tegen hen: "Broeders, jullie weten dat God mij vanaf het begin heeft aangewezen om het goede nieuws aan mensen van andere volken te brengen, zodat ook zij zouden gaan geloven. 8 En God die alle harten kent, heeft hun de Heilige Geest gegeven, net zoals Hij óns de Heilige Geest gegeven heeft. 9 Daarmee liet Hij zien dat Hij geen verschil maakt tussen Joden en niet-Joden, en dat Hij door hun geloof hun hart heeft schoongewassen.
10 Waarom willen jullie dan nu God uitdagen? Want jullie zeggen dat zij zich aan de wet van Mozes moeten gaan houden. Maar dan willen jullie de leerlingen iets laten doen wat wijzelf en onze voorouders niet konden! 11 Maar wij geloven dat we niet door de wet van Mozes, maar door de liefdevolle goedheid van de Heer Jezus worden gered. En dat geldt dus ook voor hen."
12 Toen werd het weer rustig in de vergadering. Ze luisterden naar Barnabas en Paulus. Die vertelden hun over alle wonderen die God door hen had gedaan bij de niet-Joodse mensen. 13 Toen Barnabas en Paulus klaar waren met vertellen, zei Jakobus: "Broeders, luister naar mij! 14 Simon Petrus heeft verteld hoe God voor het eerst mensen van een ander volk aannam als zijn eigen volk, door hun geloof in Jezus.[c] 15 Dat klopt ook met wat de profeten hebben gezegd. Want er staat in de Boeken: 16 'Daarna zal Ik terugkomen en het koninkrijk van David weer opbouwen. Nu is dat rijk er net zo slecht aan toe als een half ingestort huis met scheuren in de muren.[d] Maar Ik zal de scheuren dichtmaken. De delen die zijn ingestort, zal Ik weer opbouwen. 17 Want dan zal ook de rest van de mensen de Heer zoeken, namelijk alle volken die van Mij horen, zegt de Heer, die dit allemaal doet. 18 Ik zal doen wat Ik vanaf het begin al heb gezegd.' 19 Daarom vind ik dat we het de niet-Joodse mensen die in God gaan geloven niet moeilijk moeten maken. 20 We zullen hun schrijven dat ze de volgende dingen niet mogen doen: ze mogen niets eten wat aan de afgoden geofferd is, ze mogen niet met allerlei vrouwen of mannen naar bed gaan, ze mogen geen vlees eten waar het bloed niet uit is weggelopen, en ze mogen geen bloed eten of drinken. 21 Want vanaf het begin zijn er in elke stad mensen geweest die aan de mensen de wet van Mozes leren. Want elke heilige rustdag worden zijn boeken in de synagogen voorgelezen. Dus deze regels kennen ze."
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016