Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

Old/New Testament

Each day includes a passage from both the Old Testament and New Testament.
Duration: 365 days
BasisBijbel (BB)
Version
Richteren 4-6

Debora

Nadat Ehud was gestorven, werden de Israëlieten opnieuw ongehoorzaam aan de Heer. Ze leefden niet meer zoals Hij het wilde. Daarom gaf de Heer hen in de macht van koning Jabin van Kanaän, die in Hazor woonde. Zijn legeraanvoerder heette Sisera. Sisera woonde in Haroset. De Israëlieten begonnen de Heer om hulp te roepen, want Jabin was erg machtig: hij had 900 ijzeren strijdwagens. Al 20 jaar lang had hij Israël wreed verdrukt.

In die tijd was de profetes Debora, de vrouw van Lappidot, leider van Israël. Ze was rechter. Ze woonde bij de 'palm van Debora'. Die staat tussen Rama en Bet-El, in de bergen van Efraïm. De Israëlieten kwamen daar naar haar toe met hun rechtszaken.

Op een keer liet ze Barak roepen. Hij was de zoon van Abinoam uit Kedes. Kedes ligt in het gebied van de stam van Naftali. Ze zei tegen hem: "De Heer, de God van Israël, beveelt jou: 'Ga naar de berg Tabor met een leger van 10.000 mannen uit de stammen van Naftali en Zebulon. Dan zal Ik ervoor zorgen dat Sisera, de legeraanvoerder van Jabin, met zijn strijdwagens en zijn troepen naar jullie toe komt bij de beek Kison. Ik zal jullie de overwinning geven.' " Maar Barak zei tegen haar: "Ik ga alleen als jij meegaat. Anders ga ik niet." Ze zei: "Ik zal met je meegaan. Maar jij zal niet de eer krijgen voor deze overwinning. Want de Heer zal Sisera laten doden door een vrouw." Toen ging Debora met Barak naar Kedes.

Barak verslaat de Kanaänieten

10 Barak riep 10.000 mannen van de stammen van Zebulon en Naftali bij Kedes bij elkaar. Ook Debora ging met hen mee. 11 In de buurt van Kedes woonde een Keniet, die Heber heette. Hij woonde niet bij de andere Kenieten. (De Kenieten waren familie van Mozes' vrouw.)[a] Hij had zijn tenten opgezet bij de eikenboom van Zaänaïm, dat bij Kedes ligt.

12 Sisera hoorde dat Barak, de zoon van Abinoam, de berg Tabor had bezet. 13 Toen trok Sisera met al zijn 900 strijdwagens naar de beek Kison. Ook nam hij het hele leger mee dat bij hem in Haroset was. 14 Debora zei tegen Barak: "Ga, want vandaag zal de Heer Sisera in je macht geven. Want de Heer is voor je uit gegaan." Barak kwam met zijn 10.000 mannen de berg Tabor af. 15 En de Heer zorgde ervoor dat Sisera met al zijn strijdwagens en zijn hele leger voor Barak moest vluchten. Sisera sprong van zijn strijdwagen en vluchtte te voet. 16 Barak achtervolgde de strijdwagens en het leger tot aan Haroset. Het hele leger van Sisera werd gedood. Niemand bleef in leven.

Aanvoerder Sisera wordt gedood

17 Maar Sisera vluchtte te voet naar de tent van Jaël, de vrouw van de Keniet Heber. Want koning Jabin van Hazor en de familie van Heber waren met elkaar bevriend. 18 Jaël kwam naar buiten, Sisera tegemoet. Ze zei: "Kom gauw binnen, heer, verberg u hier. U hoeft niet bang te zijn." Hij ging met Jaël de tent in. Daar verborg ze hem onder een deken. 19 Hij zei tegen haar: "Geef me alsjeblieft wat water te drinken. Ik heb dorst." Ze gaf hem te drinken uit een zak met melk. Daarna legde ze de deken weer over hem heen. 20 Hij zei tegen haar: "Ga bij de ingang van de tent staan. Als er iemand komt vragen of hier iemand is, dan zeg je: 'Nee, niemand.' " 21 Hij was zó uitgeput, dat hij in slaap viel. Toen pakte Jaël een tentpin en een hamer. Ze sloop naar hem toe en sloeg de pin door de zijkant van zijn schedel. De pin ging dwars door zijn hoofd de grond in. Zo doodde ze Sisera.

22 Toen zag ze Barak aankomen, op zoek naar Sisera. Jaël liep naar hem toe en zei tegen hem: "Kom, ik zal je de man laten zien die je zoekt." Hij ging met haar de tent in. Daar zag hij Sisera dood op de grond liggen, met de pin door zijn hoofd. 23 Zo versloeg God op die dag koning Jabin van Kanaän voor de Israëlieten. 24 En de Israëlieten maakten het koning Jabin steeds moeilijker, totdat ze hem helemaal verslagen hadden.

Het lied van Debora en Barak

Die dag zongen Debora en Barak dit lied:

"Prijs de Heer dat Hij is opgekomen voor Israël,
dat Hij wraak heeft genomen op de vijand.
Het volk kwam zich vrijwillig melden voor de strijd.
Luister, koningen! Vorsten, zet je oren wijd open!
Ik ga voor de Heer een lied zingen,
een lied voor de Heer, de God van Israël.

Heer, toen U uit Seïr kwam,
toen U door de velden van Edom liep,
beefde de aarde en droop de regen uit de hemel.
De regen stroomde uit de wolken neer.
De bergen schudden door uw aanwezigheid.
Zelfs de berg Sinaï beefde voor U, de God van Israël.
In de tijd van Samgar, de zoon van Anat,
en in de tijd van Jaël, was er niemand op de wegen.
En als iemand toch op reis moest,
ging hij langs de kleine weggetjes.
De dorpen in Israël lagen er verlaten bij,
totdat ik, Debora, opstond als een moeder voor Israël.
De mensen hadden nieuwe goden gekozen.
Daardoor was er geen vrede meer in het land.
Er waren wel 40.000 mannen in Israël,
maar niemand had een schild of een speer! We waren machteloos tegen de vijand!

Maar nu ben ik blij over de leiders van Israël,
over de mannen die vrijwillig aanboden om te komen vechten.
Prijs de Heer voor hen!
10 Jullie die op witte ezels rijden,
jullie die op dure tapijten zitten,
en jullie die te voet over de weg gaan: vertel erover!
11 Zing over de geweldige dingen die de Heer heeft gedaan,
over de geweldige dingen die Hij voor de dorpen van Israël heeft gedaan.
Zing, ver van het lawaai van de boogschutters,
op de plaatsen waar jullie water scheppen.

12 De mannen van het volk van de Heer kwamen uit hun steden. 'Kom, Debora, kom! Vuur ons aan met een lied!
Kom, Barak, neem je vijanden gevangen, jij zoon van Abinoam!'
13 Toen zorgde de Heer ervoor dat de moedige mensen die nog waren overgebleven,
de strijd aandurfden tegen een machtig volk.
De Heer zorgde ervoor dat zijn volk voor mij kon strijden tegen helden.
14 Uit de stam van Efraïm kwamen mannen die net zo dapper zijn als het volk van Amalek.
Uit de stam van Benjamin kwamen dappere mannen.
De leiders van Machir kwamen uit de bergen.
Ook uit de stam van Zebulon kwamen de leiders.
15 De leiders van de stam van Issaschar kwamen met Debora mee.
Ook Barak kwam met haar mee.
Te voet stormde hij met zijn leger het dal in.

16 Maar bij de stam van Ruben
werden de mannen het niet met elkaar eens wat ze moesten doen.
Waarom bleven jullie thuis, bij jullie vee,
luisterend naar het geblaat van de dieren?
De mannen van Ruben werden het niet met elkaar eens wat ze moesten doen.
17 De stammen in Gilead bleven aan hun kant van de Jordaan.
En mannen van Dan, waarom bleven jullie bij de schepen?
De stam van Aser bleef bij de zee,
bleef rustig wonen bij zijn havens.
18 Maar de stam van Zebulon waagde zijn leven,
net als de stam van Naftali uit het bergland.
19 Daar kwamen de koningen van Kanaän.
Ze streden met ons bij Taänach aan de beek van Megiddo.
Maar ze veroverden nog niet één zilverstuk!
20 Want de sterren aan de hemel streden tegen hen.
Vanuit hun banen aan de hemel streden ze tegen Sisera.
21 De beek Kison sleurde hen mee.
De oer-oude beek, de beek Kison, sleurde de vijand mee.
Vertrap de helden!
22 De dappere ruiters vluchtten zo snel ze konden.
De grond dreunde van het gestamp van paardenhoeven.

23 'Vervloek de stad Meroz,' zegt de Engel van de Heer, 'vervloek de bewoners,
omdat ze de Heer niet zijn komen helpen,
omdat ze de Heer niet als dappere helden te hulp zijn gekomen.
24 Maar de vrouw van Heber, Jaël, verdient het om te worden geprezen.
Haar zal Ik meer zegenen dan alle andere vrouwen die in tenten wonen.'
25 Toen Sisera om water vroeg, gaf ze hem melk.
Ze gaf hem heerlijke room in een kostbare schaal.
26 Toen pakte ze met haar ene hand een tentpin.
Met haar andere hand de zware hamer.
Met een zware slag hamerde ze de pin door Sisera's hoofd.
Ze sloeg de tentpin dwars door zijn schedel.
27 Hij kromp in elkaar tussen haar voeten, viel, en bleef liggen.
Tussen haar voeten kromp hij in elkaar.
Hij viel neer en bleef dood liggen.

28 De moeder van Sisera stond op de uitkijk bij het raam.
Ze riep naar buiten: 'Waarom hoor ik nog steeds zijn strijdwagen niet aankomen?
Waarom duurt het zo lang voordat Sisera terugkomt?'
29 Eén van de vrouwen geeft een verstandig antwoord
op de vraag van de moeder van Sisera.
30 Ze zegt: 'Ze hebben vast een grote buit veroverd.
Die zijn ze nu aan het verdelen: één of twee meisjes voor elke man,
en een stapel mooie, bonte kleren voor Sisera,
met prachtig borduurwerk, een mooie buit!'

31 Heer, zo zullen al uw vijanden worden gedood!
Maar de mensen die van U houden, zijn sterk,
zo sterk als de opkomende zon."

32 Daarna had het land 40 jaar vrede.

De Midianieten vernietigen Israël

Maar de Israëlieten leefden niet zoals de Heer het wilde. Daarom gaf Hij hen zeven jaar lang in de macht van Midian. De Israëlieten waren erg bang voor de Midianieten. Daarom maakten ze schuilplaatsen in de bergen. Want elke keer als ze hadden gezaaid, kwamen de Midianieten en Amalekieten en de stammen van het Oosten. Zij zetten hun tentenkampen op in het gebied van de Israëlieten en vernielden alle akkers tot bij Gaza. Ze zorgden ervoor dat er niets te eten overbleef in Israël. Zelfs geen schaap, koe of ezel. Als een zwerm sprinkhanen kwamen ze het land in met hun kudden en hun tenten, een ontelbaar aantal mensen en kamelen. Ze verwoestten het land. Heel Israël werd arm door wat de Midianieten deden. Toen begonnen de Israëlieten de Heer om hulp te roepen.

Toen de Israëlieten de Heer om hulp riepen vanwege de Midianieten, stuurde de Heer een profeet naar de Israëlieten. Deze profeet zei tegen hen: "Dit zegt de Heer, de God van Israël: Ik heb jullie uit de slavernij in Egypte bevrijd. Ik heb jullie gered uit de macht van de Egyptenaren. En Ik heb jullie gered van alle mensen die het jullie hier in dit land moeilijk maakten. Ik heb hen voor jullie weggejaagd. Hun land heb Ik aan jullie gegeven. 10 Ik heb tegen jullie gezegd: 'Ik ben jullie Heer God. Ga dus niet de goden aanbidden van de Amorieten van wie jullie het land hebben veroverd.' Maar jullie hebben niet naar Mij geluisterd."

Gideon wordt door de Heer geroepen om leider van Israël te worden

11 Toen kwam er een engel van de Heer en ging onder de eik bij Ofra zitten. Dat is in het gebied van Joas, een man uit de familie van Abiëzer. De zoon van Joas, Gideon, was op dat moment bezig om daar in de druivenpers de tarwe uit de halmen te kloppen. Hij hoopte dat de Midianieten het zo niet zouden merken. 12 De engel van de Heer ging naar hem toe en zei tegen hem: "Dappere held, de Heer is met je!" 13 Maar Gideon antwoordde: "Als de Heer met ons is, waarom overkomt ons dan zoveel ellende? Waar zijn dan al zijn wonderen waarover onze vaders ons hebben verteld? Zij zeggen dat de Heer ons uit Egypte heeft bevrijd. Maar nu heeft de Heer ons in de steek gelaten. Hij heeft ons in de macht van de Midianieten gegeven." 14 Toen zei de Heer tegen hem: "Ga erop af zoals je bent. Bevrijd Israël uit de macht van de Midianieten. Ik stuur je, dus je kan het." 15 Maar Gideon zei: "Heer, hoe zou ik Israël kunnen bevrijden? Mijn familie is de armste van de stam van Manasse! Bovendien ben ik de jongste van mijn familie!" 16 Maar de Heer zei tegen hem: "Ik ben met je. Daarom zul je de Midianieten kunnen verslaan alsof het maar één man was."

Gideon vraagt aan de Heer om een teken

17 Toen zei Gideon tegen Hem: "Wilt U mij alstublieft een teken geven waardoor ik zeker weet dat U het bent die met mij spreekt? 18 Ik ga een geschenk voor U halen. Ga alstublieft niet weg voordat ik bij U terugkom." Hij antwoordde: "Ik zal blijven tot je terugkomt." 19 Gideon ging naar huis, maakte een geitje klaar en bakte ongegiste broden van 1 efa (22 liter) meel. Hij deed het vlees in een mand en de saus in een pot. En hij bracht het hem onder de eik en zette het voor hem neer. 20 De engel van God zei tegen hem: "Neem het vlees en de broden en leg ze op deze rots. Giet de saus er overheen." Dat deed hij. 21 Toen stak de engel van de Heer de staf uit die hij in zijn hand had. Met de punt raakte hij het vlees en de broden aan. Toen schoot er vuur uit de rots en verbrandde het vlees en de broden. Daarna verdween de engel. 22 Toen begreep Gideon dat het een engel van de Heer was geweest. En hij zei: "Wat vreselijk, Heer! Ik heb een engel van U gezien!" 23 Maar de Heer zei: "Je hoeft niet bang te zijn, je zal niet sterven." 24 Toen bouwde Gideon daar een altaar voor de Heer en noemde dat altaar: 'De Heer is vrede.' Het staat daar nu nog steeds in Ofra waar de familie van Abiëzer woont.

Gideon bouwt een altaar voor de Heer

25 Die nacht zei de Heer tegen Gideon: "Je vader heeft twee stieren van zeven jaar oud. Neem één ervan mee naar het altaar dat je vader voor Baäl heeft gemaakt. Breek dat altaar af. Hak ook de heilige paal om die ernaast staat. 26 Bouw dan op het hoogste punt van deze stad een altaar voor Mij. Bouw het van op elkaar gestapelde stenen, zoals het hoort. Offer daarop de stier als brand-offer. Gebruik als brandhout het hout van de heilige paal die je hebt omgehakt." 27 Gideon vroeg tien van zijn knechten om hem te helpen. En hij deed wat de Heer gezegd had. Maar hij was bang voor zijn familie en voor de mannen van zijn stad. Daarom durfde hij het niet overdag te doen, maar deed hij het 's nachts.

28 De volgende morgen zagen de mannen van de stad dat het altaar van Baäl was vernield. En de heilige paal die ernaast had gestaan, was omgehakt. Ook zagen ze dat er een stier was geofferd op het nieuwe altaar dat was neergezet. 29 Ze zeiden tegen elkaar: "Wie heeft dat gedaan?" Toen ze het gingen uitzoeken, ontdekten ze dat Gideon het had gedaan. 30 Toen zeiden de mannen van de stad tegen Joas: "Breng je zoon naar buiten! Hij moet sterven! Hij heeft het altaar van Baäl afgebroken en de heilige paal omgehakt die ernaast stond!" 31 Maar Joas zei tegen hen: "Willen jullie voor Baäl opkomen? Moeten jullie hem redden? Wie dat doet, wordt vandaag nog gedood. Als Baäl een god is, kan hij heus wel voor zichzelf opkomen nu iemand zijn altaar heeft afgebroken." 32 Vanaf die dag had Gideon de bijnaam 'Jerubbaäl'. Dat betekent: 'Laat Baäl het maar met hem uitvechten.' Zo werd hij genoemd omdat hij Baäls altaar had afgebroken.

Gideon roept een leger bij elkaar

33 In die tijd hadden de Midianieten, de Amalekieten en de stammen van het Oosten met elkaar een verbond gesloten. Ze waren met elkaar de Jordaan overgestoken en hadden hun tentenkamp opgezet in het dal van Jizreël. 34 Toen werd Gideon vol van de Geest van de Heer. Hij blies op de ramshoorn en riep alle mannen uit de familie van Abiëzer op om hem te volgen. 35 Ook stuurde hij boodschappers door het hele gebied van de stammen van Aser, Manasse, Zebulon en Naftali. Ze moesten alle mannen oproepen om naar Gideon te komen.

Gideon vraagt de Heer opnieuw om een teken

36 Toen zei Gideon tegen God: "U zegt dat U door mij Israël wil bevrijden. Als dat waar is, wilt U mij dan een teken geven? 37 Kijk, ik leg een wollen vacht op de grond neer. Als morgen alleen de vacht nat is van de dauw, terwijl de grond overal droog is gebleven, dan zal ik weten dat U inderdaad door mij Israël wil bevrijden." 38 En zo gebeurde het. De volgende ochtend stond hij vroeg op en wrong de vacht uit. Er kwam een schaal vol water uit. 39 Toen zei Gideon tegen God: "Word alstublieft niet boos op mij als ik U nog een keer iets vraag. Mag ik nog een keer met de vacht een proef nemen? Deze keer moet alleen de vacht droog blijven, terwijl de grond overal nat is van de dauw." 40 Dat deed God die nacht: alleen de vacht was droog, maar de grond was overal nat van de dauw.

Lukas 4:31-44

Jezus in Kapernaüm

31 Jezus ging naar Kapernaüm, een stad in Galilea. Daar gaf Hij vaak op de heilige rustdag les in de synagoge. 32 En de mensen waren verbaasd over de manier waarop Hij les gaf. Want het was duidelijk dat Hij wist waar Hij het over had. 33 In de synagoge was iemand met een duivelse geest. 34 Die schreeuwde luid: "Laat ons met rust! Wat moet U van ons, Jezus van Nazaret? Bent U gekomen om ons te vernietigen? Ik weet wel wie U bent: de Heilige van God!" 35 Jezus zei streng tegen de duivelse geest: "Houd je mond en ga uit hem weg!" De duivelse geest gooide de man op de grond, midden tussen de mensen. Toen ging hij uit hem weg, zonder hem kwaad te doen. 36 De mensen waren stomverbaasd en zeiden tegen elkaar: "Wat is dat voor een manier van spreken? Want Hij heeft macht over de duivelse geesten! Hij geeft ze bevelen en jaagt ze eruit!" 37 En alle mensen in de hele streek hoorden over Hem, in alle dorpen in de omgeving.

Genezingen in het huis van Simon Petrus

38 Daarna vertrok Jezus uit die synagoge en ging naar het huis van Simon. De moeder van Simons vrouw had hoge koorts, en ze vroegen Jezus om haar te helpen. 39 Hij ging bij het hoofdeind van haar bed staan en beval de koorts om weg te gaan. Toen verdween de koorts. Ze stond onmiddellijk op en bediende Jezus.

40 Toen de zon onderging, brachten alle mensen hun zieke vrienden en familieleden naar Jezus toe. Mensen met allerlei soorten ziekten en kwalen. Jezus legde iedereen apart de handen op en maakte iedereen gezond. 41 Ook gingen er uit veel mensen duivelse geesten weg. Die geesten schreeuwden dan: "U bent de Messias, de Zoon van God!" Maar Jezus verbood hun om te spreken, omdat ze wisten dat Hij de Messias was.

42 Toen het weer dag was geworden, vertrok Hij uit Simons huis en ging naar een eenzame plek. Grote groepen mensen zochten Hem en kwamen naar Hem toe. Ze probeerden Hem over te halen niet bij hen weg te gaan. 43 Maar Hij zei tegen hen: "Ik moet ook in andere steden het goede nieuws van het Koninkrijk van God gaan vertellen. Want daarvoor ben Ik gestuurd." 44 En Hij vertelde het goede nieuws in de synagogen van Galilea.

BasisBijbel (BB)

© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016