Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

Old/New Testament

Each day includes a passage from both the Old Testament and New Testament.
Duration: 365 days
BasisBijbel (BB)
Version
Jeremia 12-14

Jeremia spreekt met God

12 Jeremia zegt: "Als ik met U van mening verschil, weet ik al van tevoren dat U gelijk heeft. Want U heeft altijd gelijk. Toch wil ik van U weten: waarom gaat het aldoor goed met de mensen die zich niets van U aantrekken? Waarom kunnen zij zo zorgeloos leven? Ze zijn als een boom die U heeft geplant. Ze hebben wortels gekregen. Ze groeien en groeien en er komen ook vruchten aan. Ze spreken wel over U, maar U woont niet in hun hart. Ze houden niet van U. Heer, U kent mij. U weet wat er diep binnenin mij is. U weet dat ik van U houd. Heer, sleur die mensen weg als schapen die geslacht gaan worden. Bewaar hen tot de dag van de slacht. Want het gaat slecht met het land: alles verdroogt. Het is hun schuld dat het niet langer regent en alle dieren en vogels sterven. Het is omdat de mensen zo slecht zijn. Maar ze blijven van U zeggen: 'Hij ziet niet wat er met ons gebeurt.' "

De Heer zegt: "Jeremia, als je met mensen hardloopt, word je al moe. Hoe wil je het dan opnemen tegen paarden? Als je alleen in een vredig land op Mij kan vertrouwen, hoe wil je Mij dan vertrouwen in de bossen vol wilde dieren langs de Jordaan? Denk erom: zelfs je broers en ooms laten je in de steek. Ze schelden je uit als je langskomt. Maar ook als ze vriendelijk tegen je doen, moet je hen niet vertrouwen."

Het volk zal gevangen meegenomen worden naar Babel

De Heer zegt: "Ik hield zielsveel van Jeruzalem, de plaats waar Ik woon. Toch heb Ik Jeruzalem en mijn volk verlaten.[a] Ik heb mijn lieveling in de macht van de vijand gegeven. Mijn volk gedroeg zich tegen Mij als een leeuw in het bos, een leeuw die tegen Mij brult. Daarom houd Ik niet langer van hen. Mijn volk gedraagt zich tegen Mij als een roofvogel. Maar nu wordt het zelf aangevallen door andere roofvogels!

Roofdieren, kom allemaal hier![b] Kom allemaal hier om te eten! 10 Veel herders hebben mijn wijngaard verwoest, mijn prachtige akker vertrapt.[c] Mijn prachtige akker is een wildernis geworden. 11 Dor en kaal ligt mijn akker daar. Het hele land is verwoest. Niemand zorgt er nog voor. 12 De legers verschijnen op de heuvels in de woestijn. Ze komen het land verwoesten. Want het zwaard van de Heer doodt in het hele land. Niemand is veilig. 13 Mijn volk heeft wel graan gezaaid, maar doornstruiken geoogst. Het heeft wel hard gewerkt, maar er helemaal niets voor gekregen. Wees maar bedroefd over de vreselijke oogst! Het is je straf omdat Ik woedend op je ben!

14 Dit zegt de Heer: Slechte volken rond Israël gaan tekeer tegen mijn volk. Ze verwoesten het land dat Ik aan mijn volk Israël had gegeven. Maar Ik zal hen daarvoor straffen. Dan zal Ik hén wegrukken uit hun eigen land. En het volk van Juda zal Ik van tussen die andere volken wegrukken. 15 Maar Ik zal ook weer medelijden met die volken hebben. Dan zal Ik hen terugbrengen naar hun eigen land. Iedereen zal terugkomen naar zijn eigen stuk grond. 16 Eerst hadden zij mijn volk geleerd om bij hun afgoden te zweren en hun afgoden te aanbidden. Maar als ze van mijn volk geleerd hebben om bij Mij te zweren en Mij te aanbidden, dan zullen ze bij mijn volk mogen horen. 17 Maar als een volk weigert om naar Mij te luisteren, zal Ik het helemaal vernietigen, zegt de Heer."

De linnen gordel

13 De Heer zei tegen mij: "Ga een linnen gordel kopen en doe die om. Zorg dat hij niet nat wordt." Ik kocht een linnen gordel, zoals de Heer gezegd had, en deed hem om. Toen zei de Heer tegen mij: "Houd deze gordel om en ga naar de rivier de Eufraat.[d] Verberg hem daar in een rotsspleet." Dus ging ik naar de Eufraat en deed wat de Heer me had gezegd.

Na een hele tijd zei de Heer tegen mij: "Ga naar de Eufraat en haal de gordel op die je daar hebt verborgen." Ik ging naar de Eufraat en haalde de gordel uit de plaats waar ik hem had verborgen. Ik zag dat hij helemaal bedorven was. Hij was nergens meer voor te gebruiken. Toen zei de Heer tegen mij: "Dit zegt de Heer: Ik zal de trots van Juda en Jeruzalem net zo vernietigen als deze gordel. 10 Dit volk is slecht, want het weigert naar Mij te luisteren. Ze doen wat ze zelf willen. Ze zijn andere goden gaan aanbidden. Dit volk is net zo bedorven als deze gordel. 11 Want net zoals een gordel dicht om het middel van een man zit, zo had Ik het koninkrijk Israël en het koninkrijk Juda dicht naar Mij toe getrokken. Ze zouden mijn eigen volk zijn. Ik had trots op hen willen zijn. Ze hadden mijn sieraad moeten zijn. Maar dat is niet gebeurd, want ze hebben niet naar Mij willen luisteren."

De wijnkruiken

12 De Heer zegt: "Omdat ze niet naar Mij hebben willen luisteren, moet je tegen hen zeggen: 'Dit zegt de Heer, de God van Israël: Alle kruiken zullen met wijn worden volgegoten.' Ze zullen tegen je zeggen: 'Dat weten we toch wel, dat alle kruiken met wijn worden volgegoten?' 13 Zeg dan tegen hen: 'Dit zegt de Heer: Let op, Ik zal alle bewoners van dit land volgieten met wijn.[e] Alle mensen, de koningen uit de familie van David, de priesters, de profeten en de bewoners van Jeruzalem, zal Ik dronken voeren. 14 Daarna zal Ik hen tegen elkaar slaan, zodat ze allemaal breken, jong en oud. Zonder medelijden, zonder genade. Niets zal Mij nog tegenhouden om hen helemaal te vernietigen.' "

Nog een waarschuwing

15 Jeremia zegt: "Luister! Spits je oren. Wees niet langer trots, want de Heer zal doen wat Hij heeft gezegd! 16 Heb ontzag voor de Heer God, vóórdat Hij het om jullie heen donker laat worden. Vóórdat jullie in het donker zullen struikelen over de rotsen. Jullie hopen wel dat het licht zal worden, maar Hij zal het aardedonker maken. Het zal het duister van de dood zijn. 17 Maar als jullie nog steeds niet willen luisteren, zal ik me wel verbergen. Ik zal in de eenzaamheid over jullie huilen. Mijn tranen zullen stromen omdat jullie zo trots zijn. Want door jullie trots zullen jullie, het volk van de Heer, gevangen uit dit land worden meegenomen.

18 De Heer zei tegen mij: "Ga zeggen tegen de koning en de moeder van de koning:[f] Kom van uw troon af en ga op een gewone stoel zitten. Want uw prachtige kroon is van uw hoofd gevallen. Uw eer is verdwenen. 19 De poorten van de steden van het Zuiden zullen worden gesloten en niemand zal ze nog open doen. Iedereen uit Juda zal worden meegenomen. Iedereen. 20 Kijk, de vijand komt er al aan vanuit het noorden. Waar is uw volk? De prachtige kudde waar u voor moest zorgen? 21 Jeruzalem, wat zul je zeggen als één van de vele landen waarmee je allerlei verbonden sloot, nu opeens je heerser wordt? Het is je eigen schuld. Wat zul je een pijn lijden! 22 Je zal je afvragen: 'Waarom overkomt mij dit?' Het antwoord is: omdat je je als een hoer hebt gedragen en niet trouw aan Mij gebleven bent. Daarom word je helemaal geplunderd en word je behandeld als een slavin.

23 Kan een Ethiopiër de kleur van zijn huid veranderen? Kan een luipaard de vlekken op zijn vacht veranderen? Nee. En net zó kun jij niet veranderen. Jij kan geen goede dingen doen. Je hebt alleen maar geleerd om slechte dingen te doen. 24 Daarom zal Ik je bewoners verstrooien als stof dat wordt weggeblazen door de woestijnwind. 25 Dat is de straf die Ik je geef, zegt de Heer, omdat je Mij vergeten bent en liever op andere goden vertrouwt. 26 Jeruzalem, Ik zal je jurk zó ver stukscheuren, dat je blote billen te zien zijn. 27 Ik zal iedereen laten weten dat je ontrouw aan Mij bent. Je hebt je als een hoer gedragen. Want Ik heb al je godenbeelden en altaren op de heuvels wel gezien! Pas maar op, Jeruzalem! Hoelang zal het nog duren voordat je je weer fatsoenlijk gedraagt?"

Jeremia smeekt de Heer om regen

14 Dit is wat de Heer tegen Jeremia zei over een lange tijd van droogte.

"Juda treurt, want het gaat slecht met het land. Het gaat slecht in de steden. De mensen zitten verdrietig in rouwkleren op de grond. De bewoners van Jeruzalem jammeren. De rijke mensen sturen hun knechten er op uit om water te halen. Ze komen bij de putten, maar er is geen water. Ze komen met lege kruiken terug. Ze kunnen hun meesters niet gehoorzamen. Van schaamte bedekken ze hun gezicht. De boeren zijn bedroefd. Want ze kunnen niet meer voor de akkers zorgen. De grond is gebarsten van de droogte, doordat het niet meer regent. De herten in het veld krijgen wel jongen, maar laten die in de steek. Want er is geen gras te eten. De wilde ezels staan op de heuvels te happen naar lucht, als een jakhals. Hun ogen staan dof omdat er geen gras meer is."

Ik antwoordde: "Heer, ik geef toe dat we inderdaad veel slechte dingen hebben gedaan. Maar doe toch alstublieft iets, vanwege uw eigen eer! Help ons, Heer, ook al hebben we heel veel verkeerd gedaan tegen U. U bent de Redder van Israël. U heeft ons altijd geholpen in tijd van nood. Waarom zou U Zich dan nu op een afstand houden? Waarom zou U doen alsof U een reiziger bent, iemand die maar één nacht in het land blijft? Waarom zou U doen alsof U niets doen kúnt? Alsof U een held bent die niet kan redden? U bent toch bij ons, Heer! Wij zijn uw eigen volk! Laat ons alstublieft niet in de steek!"

10 De Heer zei: "Dit volk wil zó graag bij Mij weglopen! Ze hebben nooit hun best gedaan om wél bij Mij te blijven. Daarom ben Ik niet meer blij met hen. Ik zal hen straffen voor hun ongehoorzaamheid. 11 Jeremia, bid niet voor dit volk. 12 Ze laten nu wel hun eten staan omdat ze hopen dat Ik hen dan zal willen helpen, en ze brengen Mij nu wel offers, maar Ik luister niet meer naar hen. Ik ben niet meer blij met hen. Ik zal een einde aan hen maken door de oorlog, de honger en de pest."

13 Toen zei ik: "Maar Heer, de profeten hebben aldoor tegen hen gezegd: 'Er zal heus geen oorlog komen. Er zal geen honger komen. De Heer zegt dat Hij jullie hier altijd vrede zal geven.' "

14 Maar de Heer antwoordde mij: "Wat die profeten zeggen, heb Ik helemaal niet gezegd. Ik heb hen niet gestuurd. Ik heb hun geen opdracht gegeven dat te zeggen. Ik heb niet tot hen gesproken. Wat zij profeteren zijn leugens, verzinsels, dingen die ze zelf graag willen. 15 Dit zegt de Heer over de profeten die beweren dat ze namens Mij spreken, terwijl dat helemaal niet zo is. Ze zeggen wel: 'Er zal geen oorlog of honger in dit land komen', maar het zijn leugens. Daarom zal Ik die profeten doden door de oorlog en de honger. 16 En de mensen voor wie ze profeteerden, zullen dood in de straten van Jeruzalem liggen. Gedood door de honger en de oorlog. Niemand zal hen begraven. Iedereen zal daar liggen: de mannen, hun vrouwen, hun zonen, hun dochters. Zo zal Ik hen straffen voor hun slechtheid.

17 Jeremia, zeg daarom tegen hen: 'Dag en nacht stromen de tranen mij over de wangen. Want de stad Jeruzalem is door een grote ramp getroffen. Het is verschrikkelijk. 18 Als ik het veld inloop, zie ik de mensen liggen die door het zwaard zijn gedood. Als ik de stad in ga, zie ik de mensen die ziek zijn van de honger. Ook de profeten en priesters lopen er radeloos rond.' "

19 Ik antwoordde de Heer: "Heeft U Juda dan helemaal in de steek gelaten? Houdt U dan niet meer van Jeruzalem? Waarom slaat U ons zó hard, dat onze wonden niet meer kunnen genezen? We hopen op vrede, maar er komt niets goeds. We hopen dat alles nog goed zal komen, maar er komt alleen maar ellende. 20 Heer, we weten dat wij en onze voorouders U ongehoorzaam zijn geweest. We hebben verkeerd tegen U gedaan. 21 Maar laat ons alstublieft niet in de steek, vanwege uw eigen eer! Denk aan de eer van uw troon! Verbreek niet uw verbond met ons! 22 Is er ook maar één god van een ander volk die regen kan geven? Kan de hemel vanzelf regen geven? Nee, alleen U kan dat, onze Heer God. Daarom hopen wij op uw hulp. Want alleen U kan dit doen."

2 Timotheüs 1

Paulus bemoedigt Timoteüs

Deze brief is van Paulus. Ik heb van God de taak gekregen om het nieuws van Jezus Christus[a] aan de mensen te brengen. Dat nieuws is dat Hij eeuwig leven belooft aan iedereen die in Jezus Christus gelooft. Ik schrijf deze brief aan mijn zoon[b] Timoteüs, van wie ik heel veel houd. Ik bid dat God de Vader in alles goed en vriendelijk voor je zal zijn. En dat je vol zal zijn van de vrede van God de Vader en van onze Heer Jezus Christus.

Ik dien God met een zuiver geweten, net zoals mijn voorouders hebben gedaan. En dag en nacht bid ik voor jou. Dan dank ik God voor je. Als ik denk aan je tranen toen we afscheid van elkaar namen, verlang ik ernaar om je weer te zien. Want dat zou mij heel erg blij maken. Ik moet steeds denken aan je eerlijke geloof, zoals je oma Loïs en je moeder Eunice ook hadden. Ik weet zeker dat jij hetzelfde geloof hebt als zij. Doe daarom je best om de gave die je van God hebt gekregen, verder te ontwikkelen. Die gave heb je gekregen toen ik je de handen oplegde.

God heeft ons geen geest van angst gegeven, maar een geest van kracht, liefde en zelfbeheersing. Schaam je dus niet voor je geloof in de Heer. Schaam je ook niet voor mij nu ik gevangen zit vanwege mijn geloof in Hem. Maar wees bereid voor het goede nieuws te lijden. God geeft je daarvoor de kracht. Want Hij heeft ons gered en ons geroepen om voor Hem te leven. Maar Hij deed dat niet omdat we dat hebben verdiend met de dingen die we zelf hebben gedaan. God deed dat omdat Hij altijd al van plan is geweest om goed voor ons te zijn en ons Jezus Christus te geven. Al voordat de wereld bestond had Hij dat plan. 10 En nu is Gods goedheid voor ons zichtbaar geworden: Hij stuurde Jezus Christus naar de wereld. Hij is onze Redder. Want Jezus heeft de dood machteloos gemaakt. Hij heeft ons laten weten dat we door Hem eeuwig leven kunnen krijgen.

11 En ik heb de taak gekregen om met dat goede nieuws naar de niet-Joodse volken te gaan. Hun vertel ik erover en ik leer hun het geloof. 12 Hierdoor ben ik ook in de gevangenis gekomen. Maar ik schaam me daar niet voor, want ik weet op Wie ik vertrouw. En ik weet zeker dat Hij dat wat Hij mij heeft gegeven, zal kunnen beschermen tot die dag dat Hij komt. 13 Zorg dat de gezonde woorden die je van mij hebt gehoord, een voorbeeld voor je zullen zijn. Ze zijn de waarheid over het geloof in Jezus Christus en over zijn liefde. 14 Bewaar goed wat God je heeft gegeven. En dat kun je ook, met de hulp van de Heilige Geest die in ons woont.

15 Je weet dat de mensen in Asia mij in de steek hebben gelaten. Ook Fygelus en Hermogenes hebben mij verlaten. 16 Ik bid dat de Heer goed zal zijn voor het hele gezin van Onesiforus. Want hij heeft mij vaak geholpen. Hij heeft zich er niet voor geschaamd om mij in de gevangenis te komen opzoeken. 17 Toen hij in Rome aankwam, heeft hij heel erg naar mij gezocht. En hij heeft mij tenslotte ook gevonden. 18 Ik bid dat de Heer hem daarvoor zal belonen op die dag dat Hij terugkomt. En je weet zelf het beste hoe goed hij mij in Efeze geholpen heeft.

BasisBijbel (BB)

© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016