Old/New Testament
Psalm 129
1 Een pelgrimslied.[a]
Hoe we ook altijd zijn tegengewerkt
– laat Israël nu zeggen dat dat waar is –
2 hoe we ook altijd zijn tegengewerkt,
toch zijn we niet overwonnen.
3 Ons land werd mishandeld,
we werden geslagen,
4 we werden geboeid.
Maar de Heer, die rechtvaardig is,
heeft de touwen doorgehakt
waarmee onze vijanden ons hadden vastgebonden.
5 Alle vijanden van Jeruzalem
zullen voor schut staan en op de vlucht slaan.
6 Er zal niets van hen overblijven:
Ze zullen lijken op het gras op de daken
dat al verdroogd is voordat het hoog staat.
7 Je kan het niet meer maaien,
het is zelfs niet geschikt als hooi.
8 Niemand zal hen iets goeds toewensen.
Niemand zal de Heer vragen om goed voor hen te zijn.
Psalm 130
1 Een pelgrimslied.[b]
2 Uit de diepste ellende roep ik tot U, Heer.
Heer, luister naar mij.
Hoor hoe ik smekend tot U roep!
3 Als U al onze slechte daden ziet,
Heer, wie kan dan blijven bestaan?
4 Maar U vergeeft ons.
Daarom hebben we diep ontzag voor U.
5 Ik verwacht dat de Heer me zal helpen.
Ik vertrouw op Hem en op zijn woord.
6 Ik verlang meer naar de Heer,
dan nachtwakers van een stad verlangen naar de ochtend.
7 Israël, vertrouw op de Heer,
want de Heer is goed en liefdevol.
Hij redt elke keer weer.
8 Hijzelf zal het volk Israël bevrijden
van alles wat het verkeerd heeft gedaan.
Psalm 131
1 Een pelgrimslied van David.[c]
Heer, ik heb niet te veel verbeelding.
Ik ben niet trots en kijk niet op anderen neer.
Ik verlang niet naar dingen die onbereikbaar voor me zijn.
2 Ik ben zo rustig en tevreden
als een kind dat gedronken heeft, bij zijn moeder op schoot.
3 Israël, vertrouw op de Heer,
nu en voor altijd.
Houd rekening met het geweten van je broeders en zusters (vervolg)
11 Neem mij als voorbeeld en doe als ik. Want míjn voorbeeld is Christus.
Regels voor de man en de vrouw in de bijeenkomsten
2 Ik ben erg blij dat jullie nog alles weten wat ik heb gezegd en dat jullie alles doen wat ik jullie heb geleerd. 3 Maar ik wil dat jullie ook het volgende goed onthouden: Christus is het hoofd van iedere man, en iedere man is het hoofd van zijn vrouw. En God is het Hoofd van Christus.[a] 4 Als een man in de bijeenkomst van de gemeente bidt of profeteert met een doek om zijn hoofd, heeft hij geen respect voor zijn Hoofd (= Christus). 5 En als een vrouw bidt of profeteert zónder hoofddoek om haar hoofd, heeft ze geen respect voor haar hoofd (= haar man). Als een vrouw geen hoofddoek om heeft, is dat net zo erg als wanneer ze kort haar heeft zoals een hoer. 6 Want als een vrouw geen hoofddoek omdoet, kan ze net zo goed haar haren kort laten knippen. Maar als het een schande is voor een vrouw om kort haar te hebben, dan moet ze een hoofddoek omdoen. 7 Maar een man moet in de bijeenkomst van de gemeente geen doek om zijn hoofd doen: hij is de afbeelding van God. Hij vertegenwoordigt God. Maar de vrouw vertegenwoordigt haar man. 8 Want de man is niet uit de vrouw gemaakt, maar de vrouw is uit de man gemaakt. 9 De man is niet gemaakt als hulp voor de vrouw, maar de vrouw is gemaakt als hulp voor de man. 10 Daarom moet de vrouw in de bijeenkomst van de gemeente haar hoofd bedekken. Dat laat zien dat ze respect heeft voor het gezag van haar man. Net zoals de engelen hun respect laten zien voor het gezag van God. 11 En toch kan in het plan van de Heer een man niet zonder zijn vrouw, en een vrouw kan niet zonder haar man. 12 Want net zoals de vrouw uit de man is ontstaan, is de man ontstaan door de vrouw. Maar alle twee zijn ze uit God ontstaan.
13 Denk zelf maar na: staat het netjes als een vrouw tot God bidt zonder dat ze haar hoofd bedekt? 14 Aan de natuur kunnen we zien dat het verkeerd is voor een man om lang haar te hebben, 15 maar dat het juist mooi en goed is als een vrouw lang haar heeft. Dat lange haar is haar sluier. 16 Ik wil hierover geen ruzie met jullie maken. Wij houden ons uitsluitend aan déze gewoonte, en de andere gemeenten van God ook.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016