Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

Old/New Testament

Each day includes a passage from both the Old Testament and New Testament.
Duration: 365 days
BasisBijbel (BB)
Version
Exodus 14-15

De Israëlieten bij de Rietzee (vervolg)

14 De Heer zei tegen Mozes: "Zeg tegen de Israëlieten dat ze naar Pi-Hachirot moeten gaan. Dat ligt tussen Migdol en de zee, recht tegenover Baäl-Zefon. Daar bij Pi-Hachirot moeten ze hun tenten opzetten, bij de zee. Dan zal de farao denken: 'Ze zijn verdwaald. Ze kunnen niet verder nu ze bij de woestijn zijn gekomen.' Ik zal ervoor zorgen dat de farao zó koppig zal zijn, dat hij hen zal achtervolgen. Dan zal Ik aan de farao en aan zijn hele leger laten zien hoe machtig Ik ben. De Egyptenaren zullen toegeven dat Ik de Heer ben." Ze deden wat de Heer gezegd had.

De koning van Egypte kreeg bericht dat het volk was gevlucht. Toen veranderden de farao en zijn dienaren van gedachten. Ze zeiden: "Wat hebben we gedaan? Hoe konden we zo dom zijn de Israëlieten te laten vertrekken? Nu zijn we onze slaven kwijt!" Hij liet zijn strijdwagen komen en riep zijn hele leger bij elkaar. Hij nam alle strijdwagens mee die hij had: 600 snelle strijdwagens vol krijgers. Want de Heer zorgde ervoor dat de farao koppig was. Daardoor achtervolgde hij de Israëlieten. Maar de Israëlieten trokken verder, geleid door God.

De Israëlieten trekken door de Rietzee

De farao achtervolgde hen met al zijn paarden en wagens en ruiters, zijn hele leger. Hij haalde hen in bij Pi-Hachirot, tegenover Baäl-Zefon. Want daar hadden ze hun tentenkamp opgezet bij de zee. 10 Toen zagen de Israëlieten dat de Egyptenaren hen achterna waren gekomen. De farao was al vlakbij. Ze werden heel erg bang en schreeuwden tot de Heer. 11 En ze riepen tegen Mozes: "Waren er in Egypte soms geen graven? Heb je ons meegenomen om ons te laten sterven in de woestijn? Waarom heb je ons uit Egypte gehaald? 12 In Egypte zeiden we al tegen je: 'Laat ons met rust! Laat ons gewoon slaven blijven van de Egyptenaren.' Want het was beter geweest om slaven te zijn van de Egyptenaren, dan te worden gedood in de woestijn!"

13 Maar Mozes zei tegen het volk: "Wees niet bang, houd moed! Vandaag zullen jullie zien hoe de Heer jullie zal redden. Want de Egyptenaren die jullie vandaag zien, zullen jullie nooit meer terugzien. 14 De Heer zal voor jullie strijden. Wees maar rustig, jullie hoeven zelf niets te doen."

15 Toen zei de Heer tegen Mozes: "Waarom roep je zo luid tot Mij? Zeg tegen de Israëlieten dat ze hier moeten vertrekken. 16 Strek je hand met je staf uit over de zee en splijt de zee. Dan zullen de Israëlieten midden door de zee kunnen gaan, over het droge. 17 Maar Ik zal ervoor zorgen dat de Egyptenaren koppig blijven. Ze zullen hen achterna gaan door de zee. Dan zal Ik aan de farao en zijn hele leger, met al zijn strijdwagens en ruiters, laten zien hoe machtig Ik ben! 18 Heel Egypte zal toegeven dat Ik de Heer ben."

19 De Engel van God was aldoor voor het volk Israël uit gegaan. Nu verliet Hij zijn plaats en ging achter hen staan. Ook de grote, hoge wolk verliet zijn plaats vooraan het leger en ging achter hen staan. 20 Zo stonden zij tussen de Egyptenaren en de Israëlieten in. Aan de kant van de Egyptenaren was de wolk donker. Maar aan de kant van de Israëlieten gaf hij licht in de nacht. Daardoor kon de hele nacht het ene leger niet bij het andere leger komen.

21 Mozes had zijn hand uitgestrekt over de zee. En de Heer zorgde ervoor dat er de hele nacht een harde oostenwind waaide. Daardoor stroomde het water van de zee weg, zodat de bodem droogviel. Zo werd het water in tweeën gedeeld. 22 De Israëlieten gingen midden door de zee, over het droge. Het water stond als een muur links en rechts van hen.

23 De Egyptenaren kwamen achter hen aan door de zee, met alle paarden, wagens en ruiters van de farao. 24 Toen het ochtend werd, keek de Heer vanuit de wolk die aan één kant van vuur leek, naar het leger van de Egyptenaren. Hij bracht hen in verwarring en ze raakten in paniek. 25 Hij liet de wielen van de wagens wegglijden in de modder. Daardoor kwamen ze maar met moeite vooruit. Toen zeiden de Egyptenaren: "Vlucht! Want de Heer strijdt aan de kant van de Israëlieten! Hij strijdt tegen ons!"

26 Toen zei de Heer tegen Mozes: "Strek je hand uit over de zee. Dan zal het water terugstromen over de Egyptenaren, hun wagens en hun ruiters." 27 Mozes strekte zijn hand uit over de zee. En zo stroomde toen het ochtend begon te worden, de zee terug over de drooggevallen bodem. In hun verwarring vluchtten de Egyptenaren het water tegemoet. Zo joeg de Heer de Egyptenaren de zee in. 28 Het water stroomde terug en bedekte de wagens en ruiters. Het bedekte het hele leger van de farao dat hen achterna gegaan was. Niet één van hen bleef over.

29 Maar de Israëlieten gingen over het droge door de zee. Het water stond als een muur links en rechts van hen. 30 Zo bevrijdde de Heer die dag de Israëlieten uit de macht van de Egyptenaren. De Israëlieten zagen de Egyptenaren dood langs de zee liggen. 31 Ze zagen wat een machtige daad God had gedaan tegen Egypte. En ze hadden diep ontzag voor de Heer. Ze geloofden in Hem en in zijn dienaar Mozes.

Het lied van Mozes bij de Rietzee

15 Toen zong Mozes met de Israëlieten dit lied voor de Heer:

"De Heer is geweldig, van Hem wil ik zingen.
Hij stortte de paarden en hun ruiters in de zee.
De Heer is mijn kracht.
Voor Hem is mijn lied,
want Hij heeft mij gered.
Hij is mijn God, Hem prijs ik.
Ik prijs de God van mijn vader.
De Heer is een held.
Zijn naam is Heer.
Hij heeft de strijdwagens van de farao en zijn leger in de zee gestort.
Egyptes helden verdronken in de Rietzee.
Het water bedekte hen.
Ze zonken als een steen in de diepte.
Uw hand, Heer, machtig en sterk,
uw hand, Heer, verpletterde de vijand.
Door uw grote kracht vernietigde U de mensen die U niet wilden gehoorzamen.
U vernietigde hen volledig, zoals vuur droog gras volledig verbrandt.
Met de adem van uw neus blies U het water weg.
Als een dam stond het water daar.
Het water van de zee stolde.
De vijand zei: 'We zullen hen achtervolgen en inhalen!
We verdelen de buit!
We zullen hen wel krijgen!
We trekken ons zwaard en doden iedereen!
We vernietigen dat hele volk!'
10 Maar U liet de wind komen en de zee bedekte hen.
Ze zonken als lood in de diepte.
11 Wie van de goden is als U, Heer?
Wie is zo heilig als U?
Welke god doet zulke grote heldendaden?
Welke god doet zulke wonderen als U?
12 U strekte uw hand uit
en de aarde slokte hen op.
13 Omdat U liefdevol en vriendelijk bent,
bevrijdde U uw volk.
Door uw kracht bracht U het volk rustig naar de plaats waar U woont.
14 De volken die dit horen, zullen beven van angst.
De bewoners van Filistea beven.
15 De koningen van Edom zullen geschokt zijn.
De heersers van Moab zullen doodsbang zijn.
De bewoners van Kanaän zullen beven van angst.
16 Doodsbang zullen ze zijn.
Ze zullen versteend van angst staan over uw macht,
als uw volk voorbij komt,
als uw volk dat U voor Uzelf heeft uitgekozen, voorbij komt.
17 U neemt hen mee en plant hen op uw berg,
op de plaats waar U, Heer, wil wonen,
in het heiligdom, Heer, dat U heeft gebouwd.
18 De Heer regeert voor eeuwig en altijd.
19 Want alle paarden en strijdwagens en ruiters van de farao kwamen in de zee.
Toen liet de Heer het water over hen terugstromen.
Maar de Israëlieten gingen over het droge, midden door de zee."

20 De profetes Mirjam, de zus van Aäron, nam een tamboerijn en alle vrouwen dansten met tamboerijnen achter haar aan. 21 Mirjam zong als antwoord op het lied van Mozes:

"Zing voor de Heer, want Hij is geweldig!
Hij stortte de paarden en hun ruiters in de zee."

Het bittere water bij Mara

22 Mozes liet de Israëlieten van de Rietzee verder trekken. Ze trokken naar de Sur-woestijn. Drie dagen lang reisden ze door de woestijn zonder dat ze water vonden. 23 Toen kwamen ze bij een bron in Mara. Maar ze konden het water niet drinken, want het was bitter. Daarom noemden ze die plaats Mara (= 'bitter'). 24 Toen mopperde en klaagde het volk tegen Mozes en zei: "Wat moeten we nu drinken?" 25 Mozes riep luid tot de Heer. Toen wees de Heer hem een stuk hout aan. Dat gooide Mozes in het water. Toen werd het water zoet.

De Heer gaf hun daar wetten en leefregels en Hij stelde hen daar op de proef. 26 Hij zei tegen hen: "Ik wil zien of jullie je best zullen doen om te leven zoals Ik het wil. Als jullie doen wat Ik zeg en gehoorzamen aan mijn wetten en leefregels, zal Ik ervoor zorgen dat jullie niet getroffen zullen worden door één van de ziekten die over de Egyptenaren kwamen. Want Ik, de Heer, ben jullie Genezer."

27 Daarna kwamen ze bij Elim, waar 12 waterbronnen en 70 palmbomen waren. Daar zetten ze hun tentenkamp op.

Mattheüs 17

Jezus op de berg

17 Zes dagen later nam Jezus alleen Petrus, Jakobus en Johannes (de broer van Jakobus) mee een hoge berg op. En ze zagen Hem plotseling veranderen. Zijn gezicht begon te stralen als de zon en zijn kleren werden zo wit als het licht. Plotseling zagen ze Mozes en Elia[a] met Jezus spreken. Petrus zei tegen Jezus: "Heer, het is goed dat wij hier zijn. Als U dat wil, zal ik hier drie tenten neerzetten. Eén voor U, één voor Mozes en één voor Elia." Op datzelfde moment kwam er een stralende wolk om hen heen. En een stem zei vanuit de wolk: "Dit is mijn Zoon, van wie Ik heel veel houd. Ik ben erg blij met Hem. Luister naar Hem." Toen de leerlingen dit hoorden, lieten ze zich op de grond vallen van angst. Maar Jezus kwam naar hen toe, raakte hen aan en zei: "Sta op, wees maar niet bang." Toen ze opkeken, zagen ze niemand meer. Alleen Jezus was er nog. Terwijl ze de berg afdaalden, zei Jezus tegen hen: "Vertel niemand wat jullie hebben gezien. Jullie mogen het pas vertellen als de Mensenzoon uit de dood is opgestaan."

10 De leerlingen vroegen Hem: "Hoe kan het dan dat de wetgeleerden zeggen dat eerst Elia nog moet komen?" 11 Hij antwoordde: "Ja, Elia zal eerst komen en alles weer goed maken. 12 Maar Ik zeg jullie dat Elia al gekomen is. Maar ze hebben hem niet herkend. En ze hebben met hem gedaan wat ze wilden. Op dezelfde manier zal ook de Mensenzoon door hen moeten lijden." 13 Toen begrepen de leerlingen dat Hij het over Johannes de Doper had.

Jezus geneest een zieke jongen

14 Ze kwamen bij de grote groep mensen onder aan de berg. Er kwam een man naar Hem toe. Hij knielde voor Hem neer en zei: 15 "Heer, help mijn zoon alstublieft. Want er zit een duivelse geest in hem. Het gaat heel slecht met hem. Want hij valt vaak in het vuur of in het water. 16 Ik heb hem naar uw leerlingen gebracht, maar ze konden hem niet genezen." 17 Jezus antwoordde: "Wat zijn jullie toch ongelovige en slechte mensen! Hoelang zal Ik nog bij jullie zijn? Hoelang zal Ik jullie nog moeten verdragen? Breng hem bij Mij." 18 Jezus sprak streng tegen de duivelse geest in de jongen en de geest ging uit de jongen weg. Vanaf dat moment was de jongen gezond.

19 Toen de leerlingen met Jezus alleen waren, vroegen ze Hem: "Waarom konden wij die duivelse geest niet uit hem wegjagen?" 20 Hij zei tegen hen: "Doordat jullie geen geloof hadden. Want luister goed! Ik zeg jullie: je geloof hoeft maar zo groot te zijn als een mosterdzaadje. Als je dan tegen deze berg zou zeggen: 'Ga van hier naar daar,' dan zal hij daarheen gaan. En niets zal onmogelijk voor je zijn. 21 Maar deze soort wordt alleen verjaagd door mensen die bidden en niets eten om zich op God te richten."

22 Toen ze samen in Galilea waren, zei Jezus tegen hen: "De Mensenzoon zal verraden worden en gevangen genomen worden. 23 De mensen zullen Hem doden. Maar op de derde dag zal God Hem weer levend maken." De leerlingen werden erg bedroefd.

Jezus en de tempelbelasting

24 Ze kwamen in Kapernaüm. Daar kwamen de mannen die de tempelbelasting ophalen[b] naar Petrus toe. Ze vroegen hem: "Betaalt je Meester de belasting voor de tempel wel?" 25 Petrus zei: "Natuurlijk." Toen Petrus thuiskwam, vroeg Jezus nog voordat Petrus iets had kunnen zeggen: "Wat denk je, Simon? Van wie vragen de aardse koningen belasting? Van hun zonen of van de andere mensen?" Petrus antwoordde: "Van de andere mensen." 26 Toen zei Jezus: "Dan hoeven de zonen dus geen belasting te betalen. 27 Maar we zullen die mannen niet kwaad maken. Ga naar het meer en gooi een vishaak in het water. De eerste vis die je vangt, moet je pakken. Als je zijn bek opendoet, zul je daarin een zilverstuk vinden. Pak het zilverstuk en betaal daarmee de belasting voor jou en voor Mij."

BasisBijbel (BB)

© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016