Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

Old/New Testament

Each day includes a passage from both the Old Testament and New Testament.
Duration: 365 days
Het Boek (HTB)
Version
1 Kronieken 4-6

De nakomelingen van Juda

Dit zijn de zonen van Juda: Peres, Hezron, Karmi, Hur en Sobal. Sobals zoon Reaja was de vader van Jahath, die Ahumai en Lahad als zonen had. Deze stonden bekend als de Zorathieten. 3,4 De zoon van Hur, de oudste zoon van Efrata, die de vader van Bethlehem was, had de volgende nakomelingen: Etam, Jizreël, Jisma, Jidbas, Hazlelponi (een dochter), Pnuël, de vader van Gedor, en Ezer, de vader van Husa. Ashur, de vader van Tekoa, had twee vrouwen: Hela en Naära. Naära bracht Ahuzzam, Chefer, Temeni en Ahastari ter wereld. Hela kreeg Zereth, Jezohar en Ethnan. Koz was de vader van Anub en Hazobeba en tevens de voorvader van de familie die werd genoemd naar Aharhel, de zoon van Harum. Jabez genoot het meeste aanzien van zijn broers. Zijn moeder noemde hem Jabez omdat de bevalling zo moeilijk verliep. 10 Hij was degene die de God van Israël vroeg: ‘Och, zegent U mij alstublieft! Help mij met wat ik doe, opdat mijn bezittingen worden uitgebreid. Bewaar mij voor het kwaad en alle onheil.’ En God voldeed aan dat verzoek.

11,12 De nakomelingen van Reka waren Kelub, de broer van Suha, wiens zoon Mehir de vader van Eston was. Eston was de vader van Bethrafa, Paseah en Tehinna. Tehinna was de vader van Ir-Nachas. 13 De zonen van Kenaz waren Othniël en Seraja. Othniëls zonen waren Hathath en Meonothai. 14 Meonothai was de vader van Ofra. Seraja was de vader van Joab, de voorvader van de bewoners van het Handwerkersdal, dat zijn naam ontleende aan de vele handwerkslieden die daar woonden.

15 De zonen van Kaleb, de zoon van Jefunne, waren Iru, Ela en Naäm. Tot de zonen van Ela behoorde Kenaz. 16 Jehallelels zonen waren Zif, Zifa, Tirea en Asareël. 17 Ezraʼs zonen waren Jether, Mered, Efer en Jalon. Mered trouwde met Bithja, een Egyptische prinses. Zij was de moeder van Mirjam, Sammai en Jisbah, de voorvader van Estemoa. 18 Estemoaʼs vrouw uit Juda was de moeder van Jered, Eber en Jekuthiël, die respectievelijk de voorvaders van de Gedorieten, Sochoïeten en de Zanoathieten waren. 19 Hodijaʼs vrouw was een zuster van Naham. Een van haar zonen was de vader van de Garmiet Kehila en een andere was de vader van de Maächathiet Estemoa. 20 De zonen van Simon waren Amnon, Rinna, Benhanan en Tilon. De zonen van Jiseï waren Zoheth en Ben-Zoheth.

21,22 De zonen van Sela, de zoon van Juda, waren: Er, de vader van Lecha, Lada, de vader van Maresa, de gezinnen van de linnenwevers in Bet-Asbea, Jokim, de families van Kozeba, Joas en Saraf, die over Moab heerste voordat hij terugkeerde naar Jasubi-Lehem. Al deze namen zijn afkomstig uit zeer oude geschriften. 23 Deze families stonden bekend als pottenbakkers en bekwame tuinlieden, zij waren allemaal in dienst van de koning.

24 De zonen van Simeon waren Nemuël, Jamin, Jarib, Zerach en Saul. 25 Sauls zoon was Sallum, zijn kleinzoon was Mibsam en zijn achterkleinzoon was Misma. 26 Tot Mismaʼs zonen behoorde Hammuël, de vader van Zakkur en de grootvader van Simi. 27 Simi had zestien zonen en zes dochters, maar geen van zijn broers had een groot gezin, zij hadden allemaal minder kinderen dan normaal was in Juda. 28 Zij woonden in Berseba, Molada, Hazar-Sual, 29 Bilha, Ezem, Tholad, 30 Betuël, Chorma, Ziklag, 31 Bet-Markaboth, Hazar-Susim, Bet-Biri en Saäraim. Zij hadden de zeggenschap over deze steden tot de tijd van David. 32,33 Hun nakomelingen woonden ook in of bij Etam, Ain, Rimmon, Tochen en Asan, een gebied dat zich uitstrekte tot Baäl. Deze feiten staan vermeld in de geslachtsregisters die zij zelf bijhielden.

34-39 Hier volgen de namen van enkele leiders van grote families die naar de oostzijde van de Gedorvallei trokken, op zoek naar weidegrond voor hun kudden: Mesobab, Jamlech, Josa, Joël, Jehu, Eljoënai, Jaäkoba, Jesohaja, Asaja, Adiël, Jesimiël, Benaja en Ziza; de zoon van Sifeï, zoon van Allon, zoon van Jedaja, zoon van Simri, zoon van Semaja. 40,41 Zij vonden goede weidegrond in een rustig en vredig gebied, het land was vroeger eigendom van de nakomelingen van Cham. Gedurende de regering van koning Hizkia drongen deze leiders, van wie hier de namen zijn vermeld, het land binnen en verwoestten de tenten en huizen van de Meünieten, zij doodden de inwoners van het land en namen het in bezit. 42,43 Later trokken vijfhonderd van deze mannen, afkomstig van de stam van Simeon, naar de berg Seïr. Hun leiders waren Pelatja, Nearja, Refaja en Uzziël, allemaal zonen van Jiseï. Daar doodden zij de weinige nog in leven zijnde Amalekieten. Sinds die tijd wonen zij daar.

De nakomelingen van Ruben en Gad

De oudste zoon van Israël was Ruben, maar omdat hij zijn vader schande aandeed door met een van diens vrouwen te slapen, werd zijn eerstgeboorterecht aan het nageslacht van zijn halfbroer Jozef gegeven. Toch vermeldt het officiële geslachtsregister Jozef niet als oudste zoon. Juda was de sterkste en meest invloedrijke stam van Israël en uit die stam kwam de leider voort, maar Jozef hield het geboorterecht. De zonen van Ruben, de zoon van Israël, waren Henoch, Pallu, Hezron en Karmi. Joëls nakomelingen waren zijn zoon Semaja, zijn kleinzoon Gog en zijn achterkleinzoon Simi. Simiʼs zoon was Micha, zijn kleinzoon was Reaja en zijn achterkleinzoon Baäl. Baäls zoon was Beëra. Hij was hoofd van de stam van Ruben en werd gevangengenomen door koning Tiglatpileser van Assur.

7,8 Zijn familieleden werden familiehoofden en kwamen voor in het officiële geslachtsregister: Jeïël, Zecharja, Bela, de zoon van Azaz, zoon van Sema, zoon van Joël. Deze laatste woonde in Aroër, in een gebied dat zich uitstrekte tot de berg Nebo en Baäl-Meon. Joël was veehouder en weidde zijn vee in oostelijke richting, naar de rand van de woestijn en de rivier de Eufraat, want er was veel vee in het land Gilead. 10 Tijdens de regering van koning Saul versloegen de mannen van Ruben de Hagarenen en gingen wonen in hun tentenkampen in het oostelijk deel van Gilead. 11 Tegenover hen, in het land Basan, woonden de nakomelingen van Gad, die zich hadden verspreid tot bij Salcha. 12 Onder hen was Joël de invloedrijkste, gevolgd door Safam als tweede en Jaënai en Safat als derden. 13 Hun familieleden, de leiders van de zeven families, waren: Michaël, Mesullam, Seba, Jorai, Jakan, Zia en Eber. 14 Deze waren de zonen van Abihaïl, die de zoon was van Huri, de zoon van Jaroah, de zoon van Gilead, de zoon van Michaël, de zoon van Jesisai, de zoon van Jahdo, de zoon van Buz. 15 Ahi, de zoon van Abdiël en een kleinzoon van Guni, was de leider van de familie. 16 De familie woonde in en om Gilead (in het land Basan) en door het hele weidegebied van Saron. 17 Allen waren opgenomen in het officiële geslachtsregister ten tijde van koning Jotham van Juda en koning Jerobeam van Israël.

18 Het leger van Ruben, Gad en Manasse bestond uit 44.760 gewapende, goed geoefende en moedige mannen. 19 Zij voerden oorlog tegen de Hagarenen, de Jeturieten, de Nafisieten en de Nodabieten. 20 Zij vroegen God om hulp en Hij hielp hen omdat zij op Hem vertrouwden. Zo werden de Hagarenen en al hun bondgenoten verslagen. 21 De buit bestond uit vijftigduizend kamelen, tweehonderdvijftigduizend schapen, tweeduizend ezels en honderdduizend krijgsgevangenen. 22 Tevens sneuvelden grote aantallen vijanden in de strijd, want God had tegen hen gestreden. Zo bleven de Rubenieten in het gebied van de Hagarenen wonen tot de tijd van de ballingschap.

23 De stam van Manasse leefde verspreid door het land van Basan tot Baäl-Hermon, Senir en de berg Hermon. Ook deze stam telde vele leden. 24 De familiehoofden van deze stam waren Chefer, Jiseï, Eliël, Azriël, Jeremia, Hodavjah en Jahdiël. Ieder van hen had een grote reputatie als strijder en aanvoerder. 25 Maar zij waren ontrouw aan de God van hun voorouders. Zij aanbaden de afgoden van de oorspronkelijke bevolking die God voor hen had gedood. 26 Daarom zette de God van Israël de Assyrische koningen Pul en Tiglatpileser aan het land binnen te vallen en de mannen van Ruben, Gad en Manasse te deporteren. Zij werden meegenomen naar Halah, Habor, Hara en de rivier van Gozan, waar zij tot op de dag van vandaag wonen.

De nakomelingen van Levi

Hier volgen de namen van de zonen van Levi: Gersom, Kehat en Merari. Kehats zonen waren Amram, Jishar, Hebron en Uzziël. Amrams kinderen waren Aäron, Mozes en Mirjam. Aärons zonen waren Nadab, Abihu, Eleazar en Itamar. 4-10 De oudste zonen van de elkaar opvolgende generaties van Aäron waren: Eleazar, de vader van Pinechas, de vader van Abisua, de vader van Bukki, de vader van Uzzi, de vader van Zerahja, de vader van Merajoth, de vader van Amarja, de vader van Ahitub, de vader van Zadok, de vader van Ahimaäz, de vader van Azarja, de vader van Johanan, de vader van Azarja, die hogepriester was van de tempel in Jeruzalem, die door Salomo was gebouwd.

11-15 Deze Azarja was de vader van Amarja, de vader van Ahitub, de vader van Zadok, de vader van Sallum, de vader van Hilkia, de vader van Azarja, de vader van Seraja, de vader van Jozadak.

Jozadak werd balling, toen de Here het volk van Juda en Jeruzalem gevangen liet nemen door Nebukadnezar.

16 Zoals hierboven aangegeven, waren Gersom, Kehat en Merari de zonen van Levi. 17 De zonen van Gersom waren Libni en Simi. 18 De zonen van Kehat waren Amram, Jishar, Hebron en Uzziël.

19-21 De zonen van Merari waren Machli en Musi. De families van de Levieten waren als volgt naar hun gezinshoofden verdeeld: in de familie van Gersom: Libni, Jahath, Zimma, Joah, Iddo, Zarah en Jeathrai. 22-24 In de familie van Kehat: Amminadab, Korach, Assir, Elkana, Ebjasaf, Assir, Tachat, Uriël, Uzzia en Saul. 25-27 Het gezin van Elkana was verder verdeeld in de volgende gezinnen van zijn zonen Amasai, Ahimoth, Elkana, Zofai, Nachat, Eliab, Jeroham en Elkana. 28 De gezinnen van de familie van Samuël werden geleid door Samuëls zonen: Joël, de oudste, en Abia, de tweede zoon. 29,30 De gezinnen van de familie van Merari werden geleid door zijn zonen Machli, Libni, Simi, Uzza, Simea, Haggia en Asaja.

31 Koning David wees deze mannen als koorleiders aan en liet koren vormen om God in de tabernakel te prijzen, nadat hij daar de ark een plaats had gegeven. 32 Totdat Salomo de tempel in Jeruzalem had gebouwd, gingen zij daar door met het leiden van de samenzang.

33-38 Hier volgen de namen van de nakomelingen van de koorleiders: de zanger Heman kwam uit de familie van Kehat en zijn geslachtsregister ging terug via de volgende personen: Joël, Samuël, Elkana, Jeroham, Eliël, Toah, Suf, Elkana, Mahath, Amassai, Elkana, Joël, Azarja, Zefanja, Tachat, Assir, Ebjasaf, Korach, Jishar, Kehat, Levi en Israël. 39-43 Hemans helper was Asaf, wiens stamboom terugging via Berechja, Simea, Michaël, Baëseja, Malkia, Ethni, Zerach, Adaja, Ethan, Zimma, Simi, Jahath, Gersom en Levi. 44-47 Hemans tweede helper was Ethan, een lid van de familie van Merari, die aan zijn linkerhand stond. Ethans stamboom liep terug via Kisi, Abdi, Malluch, Hasabja, Amazia, Hilkia, Amzi, Bani, Semer, Machli, Musi, Merari en Levi.

48 Hun familieleden, alle andere Levieten, waren belast met allerlei andere taken in de tabernakel. 49 Maar alleen Aäron en zijn nakomelingen waren priesters. Tot hun taken behoorde het offeren van brandoffers en reukwerk, alle werkzaamheden die te maken hadden met het binnenste heiligdom, het Heilige der Heiligen, voor de verzoening van Israël met de Here. Zij zorgden ervoor dat alle aanwijzingen die Gods dienaar Mozes had gegeven, werden opgevolgd.

50-53 De nakomelingen van Aäron waren Eleazar, Pinechas, Abisua, Bukki, Uzzi, Zerahja, Merajoth, Amarja, Ahitub, Zadok en Ahimaäz. 54 Door middel van het lot werden aan de nakomelingen van Aäron die deel uitmaakten van de familie van Kehat, 55 de vrijstad Hebron in Juda met de weidegronden er omheen toegewezen. 56,57 Maar de velden en omringende dorpen werden aan Kaleb, de zoon van Jefunne, gegeven. 58,59 De nakomelingen van Aäron kregen ook de volgende steden met weidegronden er omheen: Libna, Jattir, Estemoa, Hilen, Debir, Asan en Bet-Semes. 60 Dertien andere steden met het omringende grasland, inclusief Geba, Alemeth en Anathoth, werden door de stam van Benjamin aan de priesters toegewezen. 61 Daarna werd er geloot om de verdeling van het land van de overgebleven nakomelingen van de familie van Kehat te regelen en zij kregen tien steden in het gebied van de stam van Manasse.

62 De gezinnen van de familie van Gersom kregen door middel van het lot dertien steden in het gebied van Basan van de stammen Issachar, Aser, Naftali en Manasse. 63 De gezinnen van de Merari-familie kregen op diezelfde manier twaalf steden van de stammen Ruben, Gad en Zebulon. 64,65 Ook de stammen Juda, Simeon en Benjamin stelden op deze manier door middel van het lot steden beschikbaar aan de Levieten. De namen van deze steden werden daarbij hardop genoemd.

66-69 De stam van Efraïm gaf de volgende vrijsteden met het omringende grasland aan de overgebleven gezinnen van de Kehat-familie: Sichem, de vrijstad in het gebergte Efraïm, Gezer, Jokmeam, Bet-Horon, Ajalon en Gath-Rimmon. 70 De volgende vrijsteden met het omringende grasland kwamen in handen van de gezinnen van de Kehatieten uit het bezit van de stam van Manasse: Aner en Bileam.

71 De vrijsteden met het omringende grasland die de stam van Manasse aan de gezinnen van de Gersom-familie gaf, waren: de vrijstad Golan in Basan en Astharoth. 72 De stam van Issachar gaf hun Kedes, Dobrath, 73 Ramot en Anem, met uiteraard de omringende weidegronden. 74 De stam van Aser gaf hun Masal, Abdon, 75 Hukok en Rechob, weer met het omringende grasland. 76 De stam van Naftali gaf hun Kedes in Galilea, Hammon en Kirjataïm met het bijbehorende grasland. 77 Van de stam van Zebulon kregen zij de steden Rimmono en Tabor. 78,79 Aan de overkant van de Jordaan, tegenover Jericho, gaf de stam van Ruben hun Beser, een woestijnstad, Jahza, Kedemoth en Mefaäth, met de daarbij behorende weidegronden. 80 De stam van Gad gaf hun ten slotte Ramot in Gilead, Machanaïm, 81 Chesbon en Jazer. Ook hier kregen zij de erbij behorende weidegronden bij.

Johannes 6:1-21

Vijf broden en twee vissen

Daarna ging Jezus naar de andere kant van het Meer van Galilea. Een menigte mensen volgde Hem, omdat zij zagen dat Hij de zieken genas. Jezus liep de heuvel op en ging daar met zijn leerlingen zitten. Het was vlak voor Pesach, het Joodse Paasfeest. Toen Jezus al die mensen zag aankomen, vroeg Hij aan Filippus: ‘Waar kunnen wij brood vandaan halen om die mensen te eten te geven?’ Niet dat Jezus eten wilde kopen. Hij was iets anders van plan, maar was alleen benieuwd wat Filippus zou antwoorden. Filippus zei: ‘Al kopen wij voor tweehonderd zilverstukken brood, dan hebben wij nog niet genoeg om iedereen te eten te geven.’ Andreas, de broer van Simon Petrus, mengde zich in het gesprek. ‘Hier is een jongen die vijf gerstebroden en twee gedroogde vissen heeft. Maar wat hebben wij daaraan voor zoveel mensen?’ 10 Jezus zei tegen zijn leerlingen: ‘Laat alle mensen in het gras gaan zitten.’ Toen bleek dat er alleen al zoʼn vijfduizend mannen waren. 11 Toen iedereen zat, nam Jezus de broden, dankte God ervoor en begon het brood uit te delen. Met de vissen deed Hij net zo. En iedereen kon naar behoefte eten. 12 Toen de mensen verzadigd waren, zei Jezus tegen zijn leerlingen: ‘Er is nog heel wat over. Haal het op, want er mag niets blijven liggen.’ 13 De leerlingen hadden twaalf manden nodig om het overschot op te halen. 14 Het drong tot de mensen door dat Hij iets geweldigs had gedaan. ‘Ja,’ zeiden zij, ‘Hij moet de Profeet zijn die in de wereld zou komen!’ 15 Omdat Jezus merkte dat de mensen Hem wilden dwingen hun koning te worden, ging Hij alleen de bergen in.

16 Bij het vallen van de avond daalden zijn leerlingen de berg af en kwamen bij het meer. 17 Toen het al donker was en Jezus nog steeds wegbleef, gingen zij in een boot en staken over naar Kafarnaüm. 18 Plotseling begon het vreselijk te waaien en kwamen er hoge golven op het meer. 19 Nadat zij ongeveer vijf kilometer geroeid hadden, zagen zij Jezus over het water lopen. Hij kwam naar hun boot toe. Zij werden bang, 20 maar Hij zei: ‘Ik ben het! Jullie hoeven niet bang te zijn.’ 21 ‘Kom aan boord,’ zeiden ze. Even later legden zij in Kafarnaüm aan.

Het Boek (HTB)

Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.