M’Cheyne Bible Reading Plan
Het lied van Mozes
32 ‘Luister, hemelen en aarde, luister naar wat ik zeg!
2 Mijn woorden zullen op u vallen als de zachte regen en de dauw, als regensluiers op het gras en als regensluiers op het jonge groen.
3 Ik wil de grootheid van de Here uitroepen en van zijn glorie vertellen.
4 Hij is de Rots, zijn daden zijn volmaakt. Alles wat Hij doet, is rechtvaardig en goed. Hij is God, een God die trouw is, zonder bedrog, Hij is de Rechtvaardige.
5 Maar Israël is ontrouw geworden. Haar zonde is een schandvlek en zij behoort niet langer aan Hem toe. Het is een koppig en ontaard geslacht.
6 Behandelt u de Here zo, dwaas en onwijs volk? Is God dan niet uw Vader? Heeft Hij u niet gemaakt? Heeft Hij u niet voorbereid en sterk gemaakt?
7 Denk toch eens terug aan heel lang geleden, vraag het uw vader of een oudere man. Zij zullen u ervan vertellen.
8 Toen God de wereld tussen de volken verdeelde, gaf Hij elk een vast gebied. Hij stelde de grenzen vast naar het getal van de zonen van Israël.
9 Maar Israël behoort de Here toe, het is het erfdeel van de Here!
10 Hij beschermde Israël in de wildernis, in een streek die huilt van eenzaamheid, als zijn eigen oogappel.
11 Hij spreidde zijn vleugels over Israël uit, net als een arend zijn jongen op de vleugels neemt en zo beschermt. Zo doet de Here met zijn volk, de Israëlieten!
12 Toen de Here hun enige leider was en zij geen andere goden aanbaden,
13 gaf de Here vruchtbare heuveltoppen aan hen en golvende, vruchtbare velden. Honing uit de rotsen en olie uit het keiharde gesteente.
14 Hij gaf hun melk en vlees—van de beste schapen en rammen van Basan en van geiten—en het beste deel van de tarwe. Zij dronken fonkelende wijn, heerlijk druivenbloed.
15 Maar het rechtschapen Israël werd dik en vetgemest en kwam in verzet. In de overvloed vergat het zijn God en keerde de Rots van zijn behoud de rug toe.
16 Israël ging andere goden achterna en wekte zo de toorn van de Here op, want Hij is een jaloerse God.
17 Het volk bracht offers aan boze geesten, nieuwe goden die nog nooit eerder waren aanbeden.
18 De Israëlieten hadden geen oog meer voor de Rots die hen had gesteund en vergaten dat God hen had gemaakt.
19 De Here zag wat zij deden en werd daardoor zo gekrenkt dat Hij Zich van zijn kinderen afkeerde.
20 Hij zei: Ik trek Mij van hen terug, dan zullen we eens zien wat van hen terechtkomt! Want zij zijn door en door slecht, trouw kennen ze niet.
21 Zij hebben Mij diep beledigd en jaloers gemaakt op hun afgoden, die geen goden zijn. Nu zal Ik hen op mijn beurt beledigen en jaloers maken op een volk dat geen volk is, Ik maak u kwaad op een volk dat geen inzicht heeft.
22 Want mijn toorn is een brandend vuur, dat tot de bodem van de hel reikt. Het zal de aarde en alle gewassen die erop groeien, verteren en alle bergen op aarde in vuur en vlam zetten.
23 Ik zal rampen over hen uitstorten en hen met mijn pijlen neerschieten.
24 Ik zal hen laten vermageren door honger, brandende koorts en dodelijke ziekten. Ik zal wilde beesten op hen loslaten om hen met hun tanden te verscheuren en venijnige slangen die door het stof kruipen.
25 Buitenshuis zaait de oorlog verwoesting en binnenshuis heerst de angst voor de dood. Niemand wordt ontzien, man noch vrouw, jong noch oud.
26 Ik had besloten hen te verspreiden over verre landen, zodat zelfs de herinnering aan hen zou verdwijnen.
27 Maar toen bedacht Ik: “Mijn vijanden zullen leedvermaak hebben en zeggen: Israël is door onze kracht vernietigd! Het was niet de Here die dat deed.”
28 Israël is een dwaas volk zonder enig verstand.
29 Ach, Ik zou willen dat de Israëlieten wijs waren! Konden zij het maar begrijpen! Wisten zij maar wat hun te wachten staat!
30 Hoe zou één enkele vijand duizend van hen kunnen achtervolgen, hoe zouden twee vijanden tienduizend van hen op de vlucht kunnen jagen als hun Rots hen niet alleen had gelaten?
31 Want de rots van andere volken lijkt in de verste verte niet op onze Rots, gebeden tot hun goden zijn waardeloos.
32 Zij doen hetzelfde als de mannen van Sodom en Gomorra: hun daden zijn zo bitter als vergif.
33 Hun wijn is slangengif.
34 Maar Israël is mijn eigen volk, als een kostbaar juweel weggeborgen in mijn schatkamers.
35 Ik zal wraak nemen, Ik zal het kwaad vergelden. Israëls lot staat vast en het zal spoedig met het volk gedaan zijn.
36 De Here zal zijn volk recht doen en begrip tonen als de krachten van de mensen zijn uitgeput, als meester en knecht niet meer verder kunnen.
37 Dan zal de Here vragen: “Waar zijn hun goden, de rotsen waarop zij vertrouwden?
38 Waar zijn nu die goden aan wie zij hun vet en wijn offerden? Laten die goden opstaan en aantonen dat zij hen kunnen helpen.
39 Ziet u dan niet dat alleen Ik God ben? Ik dood en Ik maak weer levend. Ik verwond en Ik genees. Er is niemand die iets uit mijn macht kan bevrijden.
40,41 Ik hef mijn hand naar de hemelen en zweer bij Mijzelf: zo waar als Ik eeuwig leef, Ik zal mijn bliksemend zwaard slijpen en Mij wreken op mijn tegenstanders en op hen die Mij haten.
42 Mijn pijlen zullen dronken zijn van het bloed. Mijn zwaard zal het vlees verslinden van verslagenen en gevangenen, van de hoofden van de vijand.”
43 Volken van de wereld, wees blij met het volk van God! Want Hij wreekt het bloed van zijn dienaren en Hij wreekt zich op zijn tegenstanders. Zo verzoent Hij zijn land en zijn volk.’
44-47 Toen Mozes en Jozua alle woorden van het lied aan het volk hadden doorgegeven, zei Mozes tegen de aanwezigen: ‘Onthoud en overdenk de wetten die ik u heb gegeven. Geef ze aan uw kinderen door! Want deze wetten zijn niet alleen maar een verzameling woorden: zij zijn uw hele leven! Door ze te gehoorzamen, zult u lang en voorspoedig leven in het land dat aan de overzijde van de Jordaan ligt en dat u zo dadelijk in bezit gaat nemen.’
48-50 Nog diezelfde dag zei de Here tegen Mozes: ‘Ga naar de berg Nebo in het Abarim-gebergte tegenover Jericho, in het land Moab. Beklim de top en kijk dan uit over Kanaän, het land dat Ik het volk Israël ga geven. Nadat u het land hebt gezien, zult u sterven en zult u zich met uw voorouders verenigen, net zoals uw broer Aäron die stierf op de berg Hor. 51,52 Want u was Mij ontrouw te midden van het volk Israël bij de bronnen van Meriba, dichtbij Kades in de woestijn Sin. Aan uw voeten zult u het land zien liggen dat Ik het volk Israël geef, maar u mag het niet binnengaan.’
121 Ik heb altijd eerlijk en oprecht geleefd,
laten mijn vijanden mij niet in hun macht krijgen.
122 Stelt U Zich garant voor mij en zorg ervoor
dat ongelovigen mij niet achtervolgen.
123 Ik verlang ernaar U te zien
en uw rechtvaardig woord te horen.
124 Wilt U met uw goedheid en liefde met mij omgaan
en mij alles leren over uw wetten.
125 Ik ben uw dienaar, maak mij verstandig,
zodat ik uw wetten kan begrijpen.
126 Here, voor U is de tijd aangebroken om op te treden,
want men heeft uw wetten overtreden.
127 Ik houd van uw geboden,
meer dan van het mooiste goud.
128 Daarom geloof ik ook
dat al uw bevelen rechtvaardig zijn,
ik haat de leugen.
129 Alles wat U hebt gezegd, is geweldig en heerlijk.
Daarom onthoud ik alles wat ik van U hoor.
130 Door te luisteren naar uw woord,
komt er licht en duidelijkheid in mijn leven.
Zelfs onverstandige mensen ontwikkelen inzicht.
131 Ik smacht van verlangen
naar alles wat U gebiedt.
132 Kom bij mij en geef mij uw genade.
Mensen die van U houden, mogen zich immers daarop beroepen?
133 Doet U mij wandelen op mijn levenspad, zoals U hebt beloofd.
Houd het onrecht ver van mij.
134 Bevrijd mij uit de onderdrukking van mijn vijanden,
dan zal ik voortaan alles doen wat U hebt bevolen.
135 Ik ben uw dienaar, laat uw licht over mij schijnen
en leer mij alles wat ik van U moet weten.
136 Mijn tranen vloeien als rivieren en mijn verdriet is groot,
omdat mijn volk niet leeft volgens uw wet.
137 Here, U bent rechtvaardig
en uw leefregels zijn betrouwbaar.
138 Toen U ons uw geboden gaf,
was dat in oprechtheid
en het getuigde van uw grote trouw.
139 Ik word beheerst door het verlangen U te dienen,
temeer omdat mijn vijanden U in de steek laten.
140 Uw woorden zijn volkomen zuiver.
Ik, uw dienaar, heb ze van harte lief.
141 Ik ben maar gering en niemand acht mij hoog,
maar ik denk voortdurend aan uw geboden.
142 Uw rechtvaardigheid is eeuwig
en alleen uw wet is de waarheid.
143 Ook al overkomt mij allerlei ellende en achtervolging,
juist dan zijn uw geboden voor mij een vreugde.
144 Alles wat U hebt gezegd, bevat rechtvaardigheid voor altijd.
Als U mij verstandig maakt, kan ik werkelijk leven.
Zonde als oorzaak
59 Luister! De Here is niet te zwak om u te redden. En Hij is ook niet plotseling doof geworden! Hij hoort u wel als u roept! 2 Het probleem is echter dat uw zonden u gescheiden houden van God. Vanwege de zonde heeft Hij zijn gezicht van u afgekeerd en wil Hij niet meer luisteren. 3 Want uw handen zijn moordenaarshanden en uw vingers zijn bevuild door de zonde, u liegt en bedriegt. 4 Niemand wil eerlijk en oprecht zijn. De dingen die u voor de rechtbank beweert, berusten op leugens, u besteedt uw tijd aan het uitbroeden van slechte plannen en de uitvoering ervan. 5 Uw boze plannen zijn als eieren van een adder. Als zij worden uitgebroed, komt er een giftige slang uit voort. 6 Uw zonden zijn als spinnenwebben waarvan geen kleding kan worden gemaakt. Alles wat u doet, is doortrokken van zonde, geweld is uw belangrijkste kenmerk. 7 Uw voeten snellen naar de zonde en er wordt gemakkelijk onschuldig bloed vergoten, uw gedachten zijn uitsluitend op zonden gericht. Waar u ook gaat, laat u een spoor van ellende en dood achter. 8 U weet niet wat werkelijke vrede is, noch wat het betekent rechtvaardig en goed te zijn, u doet voortdurend kwaad en zij die u volgen, zullen geen vrede kennen, net zomin als u.
9 Daarom is het recht ver van ons, gerechtigheid wordt niet bij ons gevonden. Wij zien uit naar het licht, maar de duisternis houdt ons gevangen. Wij verwachten uitzicht, maar rondom ons is de nacht. 10 Als blinden tasten wij langs de wand. Wij zoeken houvast als mensen die geen ogen hebben. Midden op de dag struikelen wij alsof het donker is. Wij zwerven in de wildernis en lijken sprekend op doden. 11 Wij allen grommen als hongerige beren, wij maken geluiden als het gekir van duiven. Wij hopen dat ons recht zal worden gedaan, maar het gebeurt niet. Wij hopen op redding, maar ook die blijft uit. 12 Want onze zonden blijven zich opstapelen voor de rechtvaardige God en getuigen tegen ons. Ja, wij weten wat een zondaars wij zijn.
13 Wij kennen onze ongehoorzaamheid. Wij hebben de Here, onze God, verloochend. Wij weten hoe opstandig en oneerlijk wij zijn, want wij kiezen onze leugens met zorg. 14 Onze gerechtshoven doen de rechtvaardige onrecht, eerlijkheid is een onbekend verschijnsel voor ons. De waarheid valt dood neer in de straten en oprechtheid heeft geen enkele waarde. 15 Ja, de waarheid is verdwenen en iemand die het verkeerde nalaat, wordt al snel aangevallen.
De Here zag al de boosheid en het was verkeerd in zijn ogen, omdat niemand voor het recht opkwam. 16 Hij zag dat niemand u hielp en vroeg Zich af waarom niemand tussenbeide kwam. Daarom ondernam Hij Zelf stappen om u te redden door zijn machtige kracht en gerechtigheid. 17 Hij deed de gerechtigheid aan als pantser en zette de helm van het heil op zijn hoofd. Hij kleedde Zich met een mantel van vergelding en toorn. 18 Hij zal zijn vijanden hun slechte daden betaald zetten, toorn voor zijn tegenstanders in verre landen. 19 En uiteindelijk zullen zij de naam van God van oost tot west vrezen en verheerlijken. Want Hij zal komen als een vloedgolf, voortgedreven door de adem van de Here. 20 Hij komt als bevrijder naar Sion, naar alle nakomelingen van Jakob die zich van de zonde hebben afgekeerd. 21 ‘Dit verbond sluit Ik met hen,’ zegt de Here, ‘mijn Geest, die op u rust, zal u niet verlaten, ook de woorden die u namens Mij spreekt, zullen steeds bij u zijn. Ook bij uw kinderen en kleinkinderen, voor altijd en eeuwig.’
De autoriteit van Jezus
7 ‘Spreek geen oordeel uit, dan zal er over u ook geen oordeel uitgesproken worden.
2 Want God zal u op dezelfde manier beoordelen als waarop u anderen beoordeelt. 3 Waarom maakt u zich druk over een splinter in het oog van uw broeder, terwijl u niet eens merkt dat in uw eigen oog een balk zit? 4 Hoe kunt u dan zeggen: “Kom, ik zal die splinter even uit uw oog halen”? Met die balk in uw eigen oog ziet u immers niets?
5 Hoe kunt u dan uw broeder helpen? Huichelaar! Zorg eerst dat die balk uit uw eigen oog weg is. Dan ziet u tenminste wat u doet, als u die splinter uit het oog van uw broeder haalt. 6 Geef de dingen van God niet aan de vijanden van God. Geef wat heilig is niet aan de honden, want ze komen terug om u te verscheuren, en gooi geen parels voor de zwijnen, want ze zullen die vertrappen.
7 Bid en u zult ontvangen waarvoor u bidt. Zoek en u zult vinden wat u zoekt. Klop en de deur zal voor u worden opengedaan. 8 Want ieder die bidt, ontvangt. Wie zoekt, vindt. En voor wie klopt, gaat de deur open. 9 Als uw zoon u om een brood vraagt, geeft u hem dan een steen? 10 En als hij u om een vis vraagt, geeft u hem dan een slang? 11 Natuurlijk niet! Al bent u slecht, u geeft uw kinderen wat goed is. Hoeveel te meer zal uw hemelse Vader het goede geven aan wie Hem erom vragen. 12 Behandel anderen zoals u wilt dat zij u behandelen. Dat is in het kort wat Mozes en de profeten hebben gezegd.
13 Ga door de smalle poort het Koninkrijk van de hemelen binnen. De weg naar de vernietiging is breed en komt uit bij een wijde poort. En wat gaan daar veel mensen door! 14 Maar de poort naar het leven is nauw. En de weg erheen smal. Weinig mensen vinden hem. 15 Pas op voor valse profeten. Zij komen naar u toe en doen zich voor als onschuldige schapen. Maar in werkelijkheid zijn het verscheurende wolven. 16 Aan hun doen en laten kunt u zien wat zij zijn, zoals men een boom kan herkennen aan zijn vruchten. U hoeft aan doornstruiken geen druiven te zoeken en aan distels geen vijgen. 17 Als u wilt weten of een boom goed of slecht is, kijk dan naar zijn vruchten. 18 Aan een goede boom komen geen slechte vruchten en aan een slechte boom geen goede. 19 Alle bomen waar geen goede vruchten aan komen, worden omgehakt en verbrand. 20 Ik bedoel dit: aan zijn doen en laten kunt u zien hoe iemand is. 21 Niet alle mensen die Here tegen Mij zeggen, komen in het hemelse Koninkrijk. Want daar komt u alleen als u doet wat mijn hemelse Vader wil. 22 Op de dag van het grote oordeel zullen velen tegen Mij zeggen: “Here, wij hebben in uw naam geprofeteerd. Here, wij hebben uw naam gebruikt om duivelse geesten te verjagen en wonderen te doen.” 23 Maar Ik zal hun antwoorden: “Ik heb u nooit gekend. Ga weg! U bent slecht en hebt alleen maar uw eigen zin gedaan.”
24 Wie naar Mij luistert en doet wat Ik zeg, is verstandig. Hij lijkt op een man die zijn huis op een rots bouwt. 25 Het kan regenen, er kan een overstroming komen en het kan stormen. Maar het huis blijft staan, want het heeft een goede fundering. 26 Maar wie hoort wat Ik zeg en zich er niets van aantrekt, is dom. Hij lijkt op een man die zijn huis op zand bouwt. 27 Als dat huis te lijden krijgt van regen, overstroming en storm, stort het met veel lawaai in.’
28 Jezus zweeg. Ieder die Hem had gehoord, stond perplex. Want Hij sprak zo heel anders dan de bijbelgeleerden. 29 Hij wist waar Hij het over had en hoefde niet aan te halen wat anderen hadden gezegd.
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.