M’Cheyne Bible Reading Plan
Rechtspraak vanuit het heiligdom
17 ‘Offer nooit een ziek of gebrekkig rund of schaap aan de Here, uw God. Hij heeft een afkeer van zoʼn geschenk!
2,3 Als iemand in een van de dorpen of steden van uw land het verbond met God verbreekt door andere goden, de zon, de maan of de sterren te aanbidden—wat Ik streng verboden heb— 4 controleer dit dan eerst zorgvuldig. Als er geen twijfel bestaat over de waarheid ervan, 5 zal die man of vrouw buiten de stad worden gebracht en door steniging worden gedood. 6 Maar breng nooit iemand ter dood als er maar één getuige tegen hem is, het moeten er minstens twee of drie zijn. 7 De getuigen zullen de eerste stenen gooien, waarna alle mensen zullen meehelpen het vonnis te voltrekken. Op die manier zult u al het kwaad uit uw midden verwijderen.
8 Als u een zaak wordt voorgelegd, die te moeilijk voor u is—bijvoorbeeld als iemand schuldig is aan moord wanneer niet genoeg bewijs tegen hem bestaat of als inbreuk is gepleegd op iemands rechten—dan moet u met die zaak naar het heiligdom van de Here, uw God, gaan, 9 naar de priesters en Levieten. De dienstdoende rechter zal over die zaak een uitspraak doen.
10 U moet handelen volgens de rechtspraak die vanuit het heiligdom wordt vastgesteld. Het vonnis moet nauwkeurig worden uitgevoerd. 11 En de straf die op deze wijze is bepaald, moet volledig worden uitgevoerd. 12 Als de beklaagde de beslissing van de priester of rechter, die door God in dit ambt is aangesteld, niet wil aanvaarden, krijgt hij de doodstraf. Zulke zondaars moeten uit Israël worden verbannen. 13 Als iedereen hoort wat er gebeurt met degene die Gods uitspraak durft tegen te spreken, zal men er wel voor oppassen nog eens een gerechtelijke uitspraak te betwisten.
14 Wanneer u aankomt in het land dat de Here, uw God, u zal geven en u het hebt veroverd en u bent van mening dat u een koning zou moeten hebben, net als de volken rondom u, 15 zorg er dan voor dat u diegene tot koning uitroept die de Here, uw God, zal uitkiezen. Hij moet een Israëliet zijn, geen buitenlander. 16 Let erop dat hij geen omvangrijke paardenstallen bouwt noch zijn dienaren naar Egypte stuurt om daar paarden te halen, want de Here heeft tegen u gezegd: “Ga nooit meer terug naar Egypte.” 17 Ook mag hij niet te veel vrouwen hebben, anders zou zijn hart zich van de Here kunnen afkeren. Hij mag ook niet buitensporig rijk zijn. 18 Als hij gekroond is en als koning op de troon zit, moet hij uit het boek dat de Levieten bewaren, een kopie maken van al deze wetten. 19 Hij moet die kopie altijd bij zich hebben en er elke dag in lezen, zijn leven lang. Dan zal hij leren ontzag te hebben voor de Here, zijn God, door al zijn geboden te gehoorzamen en alle daarin gegeven voorschriften uit te voeren. 20 Het regelmatig lezen in Gods wetten zal ervoor zorgen dat hij zich niet boven zijn onderdanen gaat verheffen. Ook zal dat hem ervan weerhouden af te dwalen van Gods wetten, zodat hij en zijn zonen een lange en goede regeringsperiode zullen hebben.’
104 Met hart en ziel wil ik de Here prijzen.
Here, mijn God, wat bent U groot!
U bent omringd door pracht en majesteit.
2 God kleedt Zich in het licht alsof het een mantel is.
De hemel wordt door Hem als een tent opgezet.
3 In de wateren maakt Hij zijn zalen.
De wolken zijn de wagen waarop Hij rijdt
en Hij wandelt op de vleugels van de wind.
4 De windrichtingen zijn zijn boodschappers
en het vlammende vuur dient Hem.
5 De aarde werd door Hem vast neergezet,
zij zal niet omvallen.
6 U hebt de diepten van het water bedekt als met een kleed.
Het water reikte zelfs tot boven de bergen.
7 Het stroomde weg op uw gezag.
Voor uw stem, die klonk als de dreiging van de donder,
vloeide het snel weg.
8 De hoge bergen en de diepe dalen
ontstonden precies waar U ze hebben wilde.
9 U hebt aan het water grenzen gesteld,
die niet worden overschreden.
De aarde heeft niets meer te vrezen.
10 God laat de bronnen ontspringen
en het water als kleine beekjes
langs de berghellingen naar beneden stromen.
11 Alle dieren lessen hun dorst daaraan,
ook de wilde ezels.
12 De vogels nestelen in de bomen langs de oevers
en zingen het hoogste lied.
13 God voorziet de bergen van water.
De aarde kan alleen maar vrucht dragen dankzij U.
14 God laat het gras groeien als voedsel voor het vee.
Ook andere gewassen voor de mensen,
zodat zij brood kunnen eten.
15 Ook de wijn komt zo uit de aarde voort,
die doet de mensen goed.
Ja, door brood en wijn worden de mensen gezond en sterk.
16 De ceders in de Libanon zijn van de Here.
Ook zij ontvangen ruim voldoende water.
17 De vogels nestelen erin.
De ooievaars hebben hun nesten in de cipressen.
18 Hoog in de bergen leven de steenbokken
en de klipdassen kunnen veilig wonen op de rotsen.
19 God laat de maan en de zon op hun vaste tijden
opgaan en ondergaan.
20 Wanneer U de duisternis laat invallen,
begint de nacht en alle dieren laten van zich horen.
21 Jonge leeuwen willen op jacht naar voedsel,
zij vragen God hun eten te geven.
22 Wanneer het ʼs morgens licht wordt,
gaan zij slapen in hun hol.
23 Dan beginnen de mensen te leven
en te werken tot de avond valt.
24 U hebt zo geweldig veel gemaakt, Here.
U hebt alles met wijsheid gemaakt.
De hele aarde is vol van uw schepping.
25 De zee bijvoorbeeld,
groot en uitgestrekt ligt zij daar
vol kleine en grote dieren,
ontelbaar zijn ze.
26 Er varen schepen op.
Het grote zeemonster Leviatan
leeft in de zee,
hij is als speelgoed voor U.
27 Alles wacht op U.
U geeft elk dier op zijn tijd te eten.
28 Als U hun dat geeft,
bewaren zij het.
Als U eten geeft,
zullen zij allemaal genoeg hebben.
29 Maar als U niet verschijnt,
worden zij vernietigd.
Als zij geen adem meer krijgen,
sterven zij.
Dan worden zij weer stof.
30 Maar als U uw Geest stuurt,
worden zij gemaakt
en alles op aarde lijkt nieuw te worden.
31 De macht en majesteit van de Here
blijven tot in eeuwigheid.
De Here is blij met alles
wat Hij heeft gemaakt.
32 Als Hij naar de aarde kijkt,
begint die te trillen.
Als Hij de bergen aanraakt,
roken de vulkanen.
33 Mijn leven lang zal ik zingen voor de Here.
Zolang ik adem heb,
zal ik lofliederen zingen voor mijn God.
34 Ik bid dat Hij Zich verheugt over mijn gedachten.
Ik zal altijd met vreugde aan de Here denken.
35 Eens zullen alle zondaars en ongelovigen
niet meer bestaan op deze aarde.
Met hart en ziel prijs ik de Here.
Halleluja!
Geen antwoord van afgodsbeelden
44 Luister naar Mij, mijn dienaar Israël die Ik gekozen heb: 2 de Here, die u heeft gemaakt en die u van eeuwigheid kent, zal helpen. Hij zegt: dienaar van Mij, wees niet bang. Jeruzalem, mijn uitverkorene, wees niet bang. 3 Want Ik zal u meer dan voldoende water geven voor uw dorstige land en uitgedroogde grond. En Ik zal mijn Geest en mijn zegeningen over uw kinderen uitgieten. 4 Zij zullen opgroeien als mals, sappig gras en als wilgen langs de rivier. 5 ‘Ik ben het eigendom van de Here,’ zullen zij trots zeggen, sommigen zullen de naam van Jakob gebruiken, anderen zullen eigenhandig schrijven: ‘Ik ben van de Here’ en met ere de naam van Israël noemen. 6 De Here, de koning van Israël, zegt—ja, Israëls verlosser, de Here van de hemelse legers, zegt het: Ik ben de eerste en de laatste, er bestaat geen andere God. 7 Wie anders kan u vertellen wat in de toekomst gaat gebeuren? Laten zij het u vertellen als zij dat kunnen en zo hun macht tonen. Laten zij hetzelfde doen als Ik, alles wat Ik al sinds het verre verleden doe. 8 Wees vooral niet bang, heb Ik het u niet steeds verteld? U bent mijn getuigen, bestaat er een andere God buiten Mij? Nee! Ik ken er geen! Er bestaat geen andere rots. 9 Wat zijn zij die beelden als hun goden vereren toch dom! Hun hoop blijft onbeantwoord. Zij zijn er zelf getuige van dat dit zo is, want hun beelden zien en horen niets. Geen wonder dat zij die die beelden aanbidden, zo beschaamd zijn. 10 Wie anders dan een dwaas maakt zijn eigen god, een beeld dat hem geen steek verder kan helpen! 11 Allen die deze beelden vereren, zullen beschaamd staan voor de Here, samen met al die houtbewerkers—gewone mensen—die beweren dat zij een god hebben gemaakt. Zij zullen delen in elkaars angst als zij daar staan. 12 De smid staat bij het vuur een bijl te maken. Met volle kracht slaat hij op het metaal. Hij krijgt honger en dorst, wordt amechtig en zwak. 13 Dan pakt de houtbewerker de bijl en gebruikt hem om een god te maken. Hij meet het blok hout en tekent de omtrekken van een man op het hout, waarna hij het uithakt. Nu heeft hij een prachtig beeld, dat echter niet uit zichzelf van zijn plaats kan komen. 14 Hij hakt cederbomen om, kiest cipressen en eiken uit en plant de zilverberk in het bos, waar de regen hem voldoende water geeft om op te groeien. 15 En als hij de boom een tijd heeft verzorgd, gebruikt hij een deel van het hout om zijn vuur mee te stoken, waaraan hij zich warmt en waarop hij zijn brood bakt. En dan maakt hij van het overblijvende hout een afgodsbeeld, een god die door mensen moet worden vereerd! Een beeld om voor op de knieën te vallen en te aanbidden! 16 Een deel van de boom verbrandt hij om zijn vlees op te braden en zich warm te houden, voor zijn voeding en comfort. 17 En van het overgebleven hout maakt hij zijn god, een houten beeld. Dan valt hij ervoor op zijn knieën, vereert en aanbidt het. ‘Verlos mij,’ zegt hij. ‘U bent mijn god!’ 18 Waanzin is het! God heeft hun ogen gesloten zodat zij niets kunnen zien en heeft hun verstand afgestompt, zodat zij niets begrijpen. 19 Het komt niet bij de man op om na te denken en zich af te vragen: ‘Het is eigenlijk maar een stuk hout. Ik heb het verbrand om warmte te krijgen en maakte er mijn brood en vlees op klaar. Hoe kan de rest dan een god zijn? Moet ik op mijn knieën vallen voor een blok hout?’ 20 Die arme, misleide ziel zit op zijn knieën voor de as, hij vertrouwt op iets dat hem nooit of te nimmer kan helpen. Toch kan hij het niet opbrengen zich af te vragen: ‘Is dit ding, dit beeld dat ik in mijn hand houd, een leugen?’
21 Denk erom, Israël, want u bent mijn dienaar, Ik maakte u en Ik zal niet vergeten u te helpen. 22 Ik heb uw zonden laten verdwijnen als ochtendmist in de middagzon! Keer terug naar Mij, want Ik heb de losprijs voor u betaald. 23 Zing, hemel, want de Here heeft dit wonderbaarlijke gedaan. Roep, aarde, barst uit in een lied, bergen en wouden. Ja, elke boom, want de Here heeft Jakob verlost en in Israël wordt Hij verheerlijkt! 24 De Here, uw verlosser, die u maakte, zegt: alle dingen werden door Mij gemaakt, Ik strekte de hemelen uit. Ik maakte de aarde en alles wat zich daarop bevindt. 25 Ik laat zien dat alle valse profeten leugenaars zijn, door iets anders te laten gebeuren dan wat zij zeggen. Ik laat wijze mannen het tegenovergestelde adviseren van wat zij zouden moeten en maak hen zo tot dwazen. 26 Maar wat mijn profeten zeggen, doe Ik. Als zij zeggen dat Jeruzalem zal worden bevrijd en dat de steden van Juda weer zullen worden bewoond, zal het zo gebeuren!
27 Als Ik tegen de rivieren zeg: ‘Val droog!’ vallen ze droog. 28 Als Ik van Kores zeg: ‘Hij is mijn herder,’ dan zal hij zeker doen wat Ik zeg, en Jeruzalem en de tempel zullen worden herbouwd, want Ik heb het gezegd.
Het Lam op de berg Sion
14 Ik zag het Lam op de berg Sion staan. Er waren honderdvierenveertigduizend mensen bij Hem. Zij hadden zijn naam en de naam van zijn Vader op hun voorhoofd. 2 En ik hoorde een geluid uit de hemel als van een enorme waterval of van zware donderslagen. Het leek ook wel op harpmuziek. 3 Het waren de honderdvierenveertigduizend die een nieuw lied zongen voor de troon van God, voor de vier levende wezens en voor de ouderlingen. Zij waren de enigen die dat lied kenden. Niemand anders dan de honderdvierenveertigduizend vrijgekochten van de aarde kon het leren. 4 Zij hebben met niemand gemeenschap gehad, maar zijn zuiver gebleven. Zij volgen het Lam waar Hij ook heengaat. Zij zijn vrijgekocht uit de mensen, de eerste oogst voor God en het Lam. 5 Zij hebben geen leugen over hun lippen laten komen en er valt niets op hen aan te merken.
6 Opnieuw zag ik een engel, die hoog in de hemel vloog. Hij had een eeuwig evangelie bij zich, dat hij aan iedereen op aarde bekend moest maken: aan alle volken, stammen en taalgroepen. 7 Hij riep: ‘Heb ontzag voor God, eer Hem, want de tijd is gekomen dat Hij recht zal spreken. Aanbid Hem die de hemel en de aarde, de zee en de waterbronnen gemaakt heeft.’ 8 Er kwam een tweede engel, die zei: ‘Gevallen! Gevallen is het grote Babylon, dat alle volken dronken heeft gevoerd met haar razende ontucht.’
9 Een derde engel volgde hen en riep luid: ‘Wie het beest en zijn beeld aanbidt en het teken op zijn voorhoofd of hand laat zetten, 10 zal de wijn van Gods woede drinken die onvermengd in de beker van zijn toorn is gegoten. Die zal door vuur en zwavel gepijnigd worden, voor de ogen van de heilige engelen en het Lam. 11 De rook van dit folterende vuur stijgt voor altijd en eeuwig op. De mensen die het beest en zijn beeld aanbidden en die het getal van zijn naam dragen, zullen geen moment rust meer hebben. 12 Daarom moeten zij die God toebehoren standvastig zijn geboden blijven gehoorzamen en in Jezus blijven geloven.’
13 Ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: ‘Schrijf op: Gelukkig zijn zij die van nu af aan in het vertrouwen op de Here sterven.’ ‘Inderdaad,’ zei de Geest, ‘zij zullen van hun zwoegen uitrusten en het loon krijgen dat hun toekomt voor al het werk dat zij hebben gedaan.’
14 Toen zag ik een witte wolk en op die wolk zat iemand die er uitzag als een mensenzoon. Hij had een gouden kroon op zijn hoofd en een scherpe sikkel in zijn hand. 15 Er kwam nog een engel uit de tempel en hij riep naar Hem die op de wolk zat: ‘Breng uw sikkel om de oogst binnen te halen! Het is tijd om te oogsten! De oogst van de aarde is rijp!’ 16 En Hij die op de wolk zat, zwaaide met zijn sikkel over de aarde en de oogst van de aarde werd binnengebracht.
17 Ik zag nog een engel uit de tempel in de hemel komen en hij had ook een scherpe sikkel. 18 Weer een andere engel kwam uit het altaar en hij had macht over het vuur. Hij riep naar de engel die de scherpe sikkel had: ‘Breng uw sikkel om de wijnoogst van de aarde binnen te halen, want de druiven zijn rijp!’ 19 En de engel zwaaide met zijn sikkel over de aarde en haalde de wijnoogst binnen. Hij gooide alle druiven in de grote wijnpers van Gods toorn die buiten de stad stond. 20 Toen ze uitgeperst werden, kwam er een enorme stroom bloed uit, bijna driehonderd kilometer lang en zo hoog als tot aan het hoofd van een paard.
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.