M’Cheyne Bible Reading Plan
Beloftes aan de Here
30 1,2 Toen riep Mozes de leiders van de stammen bij zich en zei: ‘De Here heeft bevolen dat als iemand Hem een belofte doet of een eed aflegt, hij die niet mag verbreken. Degene die de belofte heeft gedaan of de eed heeft afgelegd, moet deze ook precies nakomen. 3 Als een jong meisje dat nog bij haar vader thuis woont, de Here iets belooft en daarmee een verplichting aangaat 4 en haar vader hoort dat, maar zegt er niets van, moet zij haar belofte nakomen. 5 Maar als haar vader haar verbiedt de belofte na te komen of als hij vindt dat de voorwaarden te zwaar zijn, vervalt daardoor haar belofte. Haar vader moet het haar verbieden op de dag, waarop hij voor het eerst van de belofte hoort, dan zal de Here haar vergeven, omdat haar vader weigerde zijn toestemming te geven. 6 Als zij een belofte doet of onnadenkend ergens haar woord aan verbindt en later trouwt 7 en haar man hoort van haar belofte en zegt er niets van op de dag dat hij het hoort, zal zij haar belofte moeten nakomen. 8 Maar als haar man haar belofte niet wil erkennen, zal zijn weigering de belofte ongedaan maken en de Here zal haar vergeven. 9 Maar als de vrouw weduwe is of gescheiden, moet zij haar belofte nakomen. 10 Als zij getrouwd is en bij haar man woont, wanneer zij de belofte aflegt 11 en haar man hoort ervan en onderneemt niets, dan moet de belofte worden nagekomen. 12 Maar als hij er niet mee instemt op de dag waarop hij voor het eerst van de belofte hoort, dan vervalt deze en zal de Here haar vergeven. 13 Haar man mag dus instemmen of weigeren, 14 maar als hij op die bewuste dag er niets van zegt, stemt hij er stilzwijgend mee in. 15 Als hij langer dan een dag wacht en dan weigert in te stemmen met de belofte, zullen de strafbepalingen voor het niet nakomen van de belofte op hem van toepassing zijn: het is dan zijn verantwoordelijkheid.’ 16 Dit zijn de voorschriften die de Here Mozes gaf over de relatie tussen een man en zijn vrouw en een vader en zijn nog thuis wonende dochter.
74 Een leerzaam gedicht van Asaf.
O God, waarom stuurt U ons bij U weg?
Waarom ontbrandt uw toorn tegen ons,
de schapen van uw kudde?
2 Houd toch in gedachten dat wij van U zijn,
U hebt ons volk uitgekozen als uw eigen volk.
En in Jeruzalem hebt U uw woning gekozen.
3 Kom toch naar de puinhopen en kijk
hoe uw tegenstanders uw heilig huis hebben verwoest.
4 Zij maakten lawaai in uw tempel
en hebben er hun eigen afgoden neergezet.
5 Het leek wel of er iemand
met een bijl was tekeergegaan.
6 Met allerlei werktuigen hebben zij
het houtsnijwerk in uw tempel vernield.
7 Zij hebben de tempel in brand gestoken
en uw woning helemaal platgebrand,
nu is het geen heilige plaats meer.
8 Zij maakten plannen
om het hele volk te onderdrukken
en hebben alle heiligdommen in het land verbrand.
9 Nu hebben wij geen zichtbare tekenen van de eredienst meer
en er is geen profeet meer te bekennen.
Niemand van ons weet hoelang dit nog moet duren.
10 Hoelang zal de vijand nog de spot met ons drijven, o God?
Zal hij U altijd blijven bespotten?
11 Waarom doet U niets?
Waarom slaat U hen niet neer?
Uw hand is toch machtig?
Vernietig hen toch!
12 Toch is God al sinds mensenheugenis onze Koning!
Hij zorgt overal voor bevrijding.
13 U hebt de zee gespleten door uw kracht,
U hebt de zeemonsters vernietigd.
14 U hebt de koppen van het zeemonster Leviatan vermorzeld
en als voedsel aan de dieren in de woestijn gegeven.
15 U laat bronnen en beken ontspringen en stromen,
U laat ook de altijd stromende rivieren opdrogen.
16 De dag is van U en ook de nacht is uw bezit.
U hebt het licht en de zon geschapen.
17 U hebt de grenzen van land en water vastgesteld.
Zomer en winter hebt U gemaakt.
18 Kijk toch eens, Here,
hoe de tegenstanders U bespotten,
dit dwaze volk wil niet naar U luisteren.
19 Bescherm uw volk tegen de heidenen,
lever uw volk niet aan hen uit.
Spaar het leven van uw volgelingen,
die er jammerlijk aan toe zijn.
20 Denk aan het verbond dat U met hen sloot,
want overal steekt het geweld de kop op.
21 Stel hen die onderdrukt worden, niet teleur.
Laten de armen en verdrukten reden hebben
uw naam te loven en te prijzen.
22 Kom er toch bij, o God!
Voert U de strijd voor ons.
En denk eraan hoe die dwaze ongelovigen
U de hele dag bespotten.
23 Vergeet niet hoe uw vijanden
tegen U schreeuwen,
hoe zij die niet bij U willen horen,
tegen U tieren.
Het stijgt allemaal omhoog tot U.
Gods profetie over Jeruzalem
22 Dit is Gods profetie over Jeruzalem, Dal van het visioen: wat is er aan de hand? Wat is iedereen aan het doen? Waarom rennen ze de daken op en waar staan ze naar te kijken? 2 De hele stad is in opschudding. Wat is er mis in deze rumoerige en uitgelaten stad? De doden die overal liggen, zijn niet gevallen in de strijd, niet eervol gesneuveld! 3 Al uw leiders vluchtten, zij gaven zich zonder verweer over. De mensen probeerden nog te ontkomen, maar ook zij werden gepakt. 4 Laat mij alleen, dan kan ik huilen. Probeer niet mij te troosten. Laat mij huilen om de ondergang van mijn volk. 5 Och, wat een vreselijke dag! Een dag van verwarring en verwoesting, een dag van God, de Here van de hemelse legers! De muren van Jeruzalem worden omver gehaald en de doodskreten echoën tussen de berghellingen. 6,7 De boogschutters zijn Elamieten, de wagenmenners Syriërs en de mannen van Kir dragen de schilden. Zij vullen uw mooie dalen en lopen te hoop voor uw poorten. 8 God heeft zijn beschermende zorg teruggetrokken. U rent naar het arsenaal om wapens te halen! 9-11 U inspecteert de muren van Jeruzalem om te kijken of nog iets moet worden gerepareerd! U keurt de huizen en laat er enkele slopen om aan stenen voor het herstel van de muren te komen. Tussen de stadsmuren bouwt u een reservoir voor het water van de laagstgelegen bron! Maar al uw koortsachtige activiteit zal nutteloos zijn, want u vraagt God niet eenmaal om hulp, hoewel Hij u dit aandoet. Hij heeft Zich dit al lang geleden voorgenomen. 12 God, de Here van de hemelse legers, riep u op tot berouw, tot huilen en rouwen. Hij wilde dat u uw hoofden zou scheren uit berouw over uw zonden. Dat u in zakken gekleed zou gaan als teken van spijt. 13 Maar nee, u zingt en danst en speelt. U houdt feesten waar flink gedronken wordt. ‘Laten wij eten en drinken en vrolijk zijn,’ zegt u. ‘Wat maakt het nog voor verschil, morgen zullen wij sterven.’ 14 De Here van de hemelse legers heeft mij geopenbaard dat deze zonde u tot de dag van uw dood niet zal worden vergeven.
15,16 En diezelfde God, de Here van de hemelse legers, heeft mij verder gezegd: ga naar de hofmaarschalk Sebna en zeg tegen hem: ‘Wie denkt u wel dat u bent dat u deze prachtige grafkamer voor uzelf in de rotsen laat uithakken? 17 Want de Here, die het mogelijk heeft gemaakt dat u zo weelderig bent gekleed, zal u met geweld wegslingeren en u in gevangenschap sturen, hoe sterk u ook bent! 18 Hij zal u als een bal weggooien naar een groot, onherbergzaam land. Daar zult u sterven. Uw uiterlijk was glorieus, maar u bent een schandvlek voor het koningshuis! 19 Ja, Ik ontneem u uw ambt,’ zegt de Here, ‘en u verliest uw hoge positie. 20 In uw plaats zal Ik mijn dienaar Eljakim, de zoon van Hilkia, aanstellen. 21 Hij zal uw ambtsgewaad en titel dragen, uw waardigheid zal de zijne worden. Hij zal een vader zijn voor de inwoners van Jeruzalem en heel Juda. 22 Hij zal de sleutel van het huis van David dragen. Niemand zal kunnen openen of sluiten zonder zijn toestemming. 23 Ik zal hem een betrouwbare steunpilaar van mijn volk maken en hem steeds meer verantwoordelijkheden geven 24 en vooral zijn familie zal in zijn roem delen en daarvan profiteren.’ 25 Maar de Here zal die steunpilaar die zo vast in de grond verankerd lijkt te zijn, eruit trekken! Hij zal losraken en omvallen en alles wat erop steunt, zal met hem vallen, want de Here heeft gesproken.
De grote dag van de Here zal komen
3 Vrienden, dit is al de tweede brief die ik u schrijf. In beide heb ik uw geheugen willen opfrissen, zodat u helder zult blijven zien waar het om gaat. 2 Ik heb u herinnerd aan de woorden van Gods profeten en apostelen, die u hebben bekendgemaakt wat de Here en Redder van u vraagt. 3 Ik wil u er vooral op wijzen dat er in de laatste dagen mensen zullen komen die met alles spotten en alleen maar hun eigen zin doen. Zij zullen schamper opmerken: 4 ‘Er is toch beloofd dat de Christus zou komen. Waar blijft Hij dan? Onze voorouders zijn gestorven en er is niets veranderd. Vanaf het begin van de wereld is alles gebleven zoals het is geweest.’ 5 Zij gaan er met opzet aan voorbij dat de hemel en de aarde er vroeger al waren. De aarde was uit het water ontstaan en werd door het water omringd. En dat alles werd bijeengehouden door wat God gezegd had. 6 Maar de wereld van die tijd is door een enorme overstroming ten onder gegaan. 7 En God heeft gezegd dat de tegenwoordige hemel en aarde zorgvuldig bewaard worden voor een enorm vuur op de dag van het grote oordeel, als alle mensen die niets van God willen weten, ten onder zullen gaan.
8 Vrienden, u moet niet vergeten dat voor de Here één dag als duizend jaar is en duizend jaar als één dag. 9 Sommigen denken dat Hij treuzelt, maar dat is niet zo. Hij wacht alleen met het vervullen van zijn belofte, omdat Hij zoveel geduld heeft. Hij wil niet dat er iemand verloren gaat, maar dat alle mensen tot bekering komen. 10 De grote dag van de Here komt net zo onverwacht als een dief. Dan zal de hemel met een vreselijk lawaai vergaan, de elementen zullen door vuur worden verteerd, de aarde zal bloot komen te liggen en alles wat erop gebeurd is zal aan het licht komen. 11 Als u eraan denkt dat alles verteerd zal worden, hoe heilig en zuiver moet u dan wel leven! 12 U moet vol verwachting naar die dag toeleven en eraan meewerken dat hij gauw komt. Op die dag zal de hemel door vuur verteerd worden en zullen de elementen door de vlammen smelten.
13 Maar waar wij eigenlijk naar uitkijken, dat zijn de nieuwe hemel en de nieuwe aarde die God beloofd heeft. Daar zal alles goed en rechtvaardig zijn. 14 Terwijl u hierop wacht, vrienden, moet u uw best doen zo te leven dat er niets op u is aan te merken. Houd vrede met iedereen, zodat de Here tevreden over u kan zijn als Hij komt. 15 En vergeet nooit waarom Hij wacht. Hij geeft ons nog de tijd om andere mensen te vertellen dat Christus hen wil redden. Onze geliefde broeder Paulus heeft daarover in zijn vele brieven ook gesproken naar de wijsheid die God hem gegeven heeft. 16 Sommige dingen die hij zegt, zijn niet gemakkelijk te begrijpen, wat voor bepaalde domme en wispelturige mensen een aanleiding is er een verkeerde draai aan te geven. Dat doen zij niet alleen met de brieven van Paulus, maar ook met de andere Boeken en zij bewerken daarmee hun eigen ondergang.
17 U bent gewaarschuwd, vrienden. Wees daarom op uw hoede. Laat u niet meeslepen door de verkeerde ideeën van mensen die van geen wet willen weten, maar blijf standvastig. 18 U moet in plaats daarvan geestelijk groeien en onze Here en Redder Jezus Christus beter leren kennen. Voor Hem is alle eer, voor nu en eeuwig. Amen.
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.