M’Cheyne Bible Reading Plan
Waarschuwing tegen ongehoorzaamheid
9 Luister, Israël! Nu gaan jullie de Jordaan oversteken. Jullie gaan het gebied veroveren van volken die groter en machtiger zijn dan jullie. Ze hebben grote steden met hemelhoge muren. 2 Er woont een groot volk van grote mensen, de Enakieten. Jullie hebben van hen horen zeggen dat niemand hen kan overwinnen. 3 Maar onthoud dat jullie Heer God Zelf voor jullie uit gaat. Hij zal hen voor jullie overwinnen en hen vernietigen, zoals een vuur dat alles verbrandt. Zo zullen jullie in korte tijd hun gebied veroveren, zoals de Heer jullie heeft beloofd. 4 Maar ga dan niet denken: 'De Heer geeft ons hun land omdat wij zulke goede mensen zijn.' Want Hij doet dat niet omdat júllie zo goed zijn, maar omdat zíj zo slecht zijn. 5 Dáárom jaagt Hij hen weg uit hun land. En Hij geeft het aan jullie, omdat Hij doet wat Hij heeft beloofd aan jullie voorvaders Abraham, Izaäk en Jakob.
6 Onthoud dus goed dat jullie Heer God dit land niet aan jullie geeft omdat jullie zo goed zijn. Want jullie zijn een koppig en ongehoorzaam volk. 7 Vergeet niet dat jullie in de woestijn je Heer God vreselijk boos hebben gemaakt. Vanaf de dag dat jullie uit Egypte vertrokken tot aan de dag dat jullie hier aankwamen zijn jullie Hem ongehoorzaam geweest. 8 Vooral bij de berg Horeb hebben jullie de Heer vreselijk boos gemaakt. Hij was zelfs zó boos, dat Hij jullie wilde vernietigen. 9 Ik was de berg opgeklommen. Ik zou van de Heer de platte stenen krijgen waarop het verbond stond dat Hij met jullie had gesloten. Ik was toen 40 dagen en 40 nachten op de berg en at en dronk niets. 10 De Heer gaf mij daar twee platte stenen waarop Hij Zelf de woorden had geschreven. Daarop stond alles wat de Heer op de berg vanuit het vuur tegen jullie had gezegd toen jullie daar allemaal onderaan de berg stonden. 11 Aan het eind van die 40 dagen en 40 nachten gaf de Heer mij die twee platte stenen van het verbond. 12 Maar toen zei Hij tegen mij: 'Ga snel naar beneden. Want je volk dat jij uit Egypte hebt meegenomen, heeft alles bedorven. Ze zijn Mij nu al ongehoorzaam geworden. Want ze hebben een gouden beeld gemaakt.' 13 Verder zei de Heer tegen mij: 'Ik heb gezien dat dit een koppig en ongehoorzaam volk is. 14 Laat Mij mijn gang gaan, dan zal Ik hen vernietigen. Ik zal ervoor zorgen dat niemand zich later nog zal herinneren dat ze hebben bestaan. En dan zal Ik van jóu een groot en machtig volk maken. Groter en machtiger dan dít volk.'
15 Toen daalde ik de brandende berg af. De twee platte stenen van het verbond hield ik in mijn handen. 16 En ik zag dat jullie al heel snel ongehoorzaam waren geworden aan de Heer God. Jullie hadden een gouden kalf gemaakt. Jullie waren al ongehoorzaam geworden aan wat de Heer had bevolen. 17 Ik gooide de twee platte stenen voor jullie ogen op de grond kapot. 18 Ik liet mij op de berg voor de Heer op de grond vallen, net als de eerste keer. Weer was ik daar 40 dagen en 40 nachten en at en dronk niets. Ik lag daar voor de Heer op de grond vanwege de slechte dingen die jullie hadden gedaan. Jullie hadden Hem vreselijk kwaad gemaakt. 19 En ik was bang voor de woede van de Heer. Want Hij was zó vreselijk boos op jullie, dat Hij jullie wilde vernietigen. Maar ook deze keer luisterde de Heer naar mij. 20 Ook op Aäron was de Heer zó woedend, dat Hij hem wilde doden. Daarom bad ik toen ook voor Aäron. 21 En ik verbrandde het kalf dat jullie hadden gemaakt en waarmee jullie ongehoorzaam aan de Heer waren geweest. Daarna stampte ik het tot poeder en vermaalde het tot stof. Het stof gooide ik in de beek die van de berg stroomde.
22 Ook bij Tabeëra, Massa en Kibrot-Taäva hebben jullie de Heer vreselijk boos gemaakt. 23 En bij Kades-Barnea waren jullie Hem wéér ongehoorzaam. Hij stuurde jullie op weg om het land te veroveren dat Hij jullie had gegeven. Maar jullie geloofden Hem niet. Jullie luisterden niet naar wat Hij zei. 24 Zo lang ik jullie ken, zijn jullie de Heer ongehoorzaam geweest.
25 Ik liet mij toen dus voor de Heer op de grond vallen en lag daar 40 dagen en 40 nachten. Want de Heer had gezegd dat Hij jullie wilde vernietigen. 26 Ik smeekte de Heer om dat niet doen. Ik zei: 'Heer God, vernietig uw volk alstublieft niet! Het is uw eigen volk, dat U op een machtige manier heeft bevrijd. Het is uw volk, dat U met wonderen uit Egypte heeft gered. 27 Denk alstublieft aan uw dienaren Abraham, Izaäk en Jakob. Let niet op de koppigheid van dit volk. Let er niet op dat ze zich niets van U aantrekken. Let niet op hun ongehoorzaamheid. 28 Want anders zullen de Egyptenaren zeggen: 'Omdat de Heer hen niet kón brengen in het land dat Hij hun had beloofd, heeft Hij hen uit Egypte meegenomen. Hij haatte hen. Hij wilde hen doden in de woestijn!' 29 Zij zijn toch uw volk en uw eigendom. U heeft hen door uw grote kracht en macht gered.'
Psalm 92
1 Een lied voor de heilige rustdag.
2 Het is goed om U te prijzen,
liederen te zingen voor U, de Allerhoogste God!
3 Laten we van de vroege ochtend tot de late avond
over uw liefde en trouw vertellen
4 Laten we elke dag muziek voor U maken
op de harp en de citer.
5 Want ik ben blij over wat U heeft gedaan.
Ik zal daarover juichen.
6 Wat doet U geweldige dingen, Heer.
En wat heeft U diepe gedachten!
7 Iemand die niet met U leeft, begrijpt ze niet.
Een dwaas kan er niets van begrijpen.
8 Het lijkt alsof het altijd goed gaat
met de mensen die zich niets van U aantrekken.
Ze groeien zo snel als gras.
Ze groeien en bloeien.
Maar uiteindelijk worden ze voor altijd vernietigd.
9 U bent de Allerhoogste God.
Heer, U regeert voor eeuwig.
10 Maar met uw vijanden loopt het slecht af.
Ze zullen uiteen worden gejaagd en worden vernietigd.
11 Maar met mij gaat het goed
en in U ben ik zo sterk als een stier.
U verfrist mij en geeft mij kracht.
12 Ik ben niet bang voor de mensen die op me loeren.
Ik hoor zonder angst dat ik vijanden heb.
13 Als je leeft zoals God het wil, zal het goed met je gaan.
Je zal groeien als een palmboom,
hoog worden als een cederboom op de Libanon.
14 Je bent dan geplant
op het voorplein van het heiligdom van onze God.
15 Zelfs als je oud bent geworden,
zullen er nog vruchten aan je groeien.
Je zal nog steeds fris en groen zijn.
16 Aan jou zal te zien zijn dat de Heer eerlijk en rechtvaardig is.
Je kan op Hem vertrouwen.
Hij is nooit oneerlijk.
Psalm 93
1 De Heer regeert.
Hij heeft de hoogste macht.
Hij is de machtigste Koning.
Daardoor staat de wereld stevig.
2 U bent er altijd geweest.
Al vanaf het eerste begin bent U Koning.
U regeert voor eeuwig.
3 Rivieren bruisen, Heer,
rivieren bruisen en schuimen.
4 Maar machtiger dan de stem van het water,
machtiger dan het gebulder van de zee,
is de machtige Heer in de hemel.
5 Uw woorden zijn te vertrouwen.
De plaats waar U woont, is heilig, voor eeuwig.
Koning Hizkia vraagt God om raad
37 Toen koning Hizkia hoorde wat de Rabsake had gezegd, scheurde hij zijn kleren als teken van verdriet, deed rouwkleren aan en ging de tempel van de Heer binnen. 2 Daarna stuurde hij de hofmaarschalk Eljakim, de schrijver Sebna en de leiders van de priesters in rouwkleren naar de profeet Jesaja. 3 Zij zeiden tegen hem: "Dit zegt koning Hizkia: Dit is een verschrikkelijke dag. We zitten in het nauw! We zijn helemaal machteloos. 4 Misschien wil uw Heer God luisteren naar wat de legeraanvoerder namens de koning van Assur heeft gezegd. Want hij heeft de levende God beledigd! Misschien zal Hij hem willen straffen voor die woorden. Wilt u alstublieft tot God bidden dat hij de paar mensen die nog zijn overgebleven, zal redden."
5 Met die boodschap waren de dienaren van koning Hizkia bij Jesaja gekomen. 6 Jesaja zei tegen hen: "Zeg tegen de koning: Dit zegt de Heer: Laat u niet bang maken door wat de dienaren van de koning van Assur hebben gezegd en waarmee ze Mij hebben beledigd. 7 Ik stuur een geest naar hem toe, die hem iets zal zeggen waardoor hij naar zijn land zal teruggaan. En Ik zal ervoor zorgen dat hij daar wordt gedood."
8 De Rabsake was intussen met zijn leger naar de stad Libna gegaan. Want hij had gehoord dat zijn koning uit Lachis was vertrokken om Libna aan te vallen. 9 Maar toen hoorde hij zeggen dat koning Tirhaka van Ethiopië onderweg was om hem aan te vallen. Daarom stuurde hij opnieuw boodschappers naar Hizkia. 10 Ze brachten een brief mee waarin stond: "Laat u niet bedriegen door uw God op wie u vertrouwt. U zegt wel dat Jeruzalem niet door de koning van Assur veroverd zal worden, maar dat is niet waar. 11 U heeft zelf gehoord dat de koningen van Assur altijd alle landen die ze aanvielen, hebben verwoest en de bewoners hebben gedood. Zou u dan gered worden? 12 Hebben de goden van de volken die door mijn voorvaders zijn vernietigd soms hun volk gered? Denk maar aan Gozan, Haran, Rezef en het volk van Eden in Telasser! 13 Waar zijn de koningen van Hamat, Arpad, Sefarvaïm, Hena en Ivva gebleven?"
14 Hizkia nam de brief van de boodschappers aan en las hem. Daarna ging hij naar de tempel van de Heer. Daar spreidde hij de brief uit voor de Heer. 15 En hij bad tot de Heer: 16 "Heer van de hemelse legers, God van Israël, U woont tussen de engelen. U bent de God van alle volken. U heeft de hemel en de aarde gemaakt. 17 Heer, luister alstublieft! Kijk eens wat Sanherib heeft geschreven om U, de levende God, te beledigen! 18 Het is waar, Heer, dat de koningen van Assur de volken en hun landen hebben veroverd en verwoest. 19 En ze hebben de goden van die landen verbrand. Want dat waren geen goden. Dat waren dingen die door mensen waren gemaakt. Beelden van hout en steen. Daarom hebben ze die kunnen vernietigen. 20 Red ons nu alstublieft uit zijn macht, Heer. Dan zullen alle koninkrijken van de aarde toegeven dat U, Heer, de enige God bent."
Gods antwoord aan Hizkia
21 Toen stuurde Jesaja de volgende boodschap naar koning Hizkia: "Dit zegt de Heer, de God van Israël: Ik heb gehoord wat u tot Mij heeft gebeden over koning Sanherib van Assur. 22 En dit is mijn antwoord aan hem: De stad Jeruzalem lacht u uit. Ze lacht u achter uw rug uit, koning Sanherib! 23 Want om wie heeft ú gelachen? Tegen wie heeft u beledigende dingen gezegd? Op wie heeft u trots neergekeken? De Heilige God van Israël! 24 Met uw woorden heeft u de Heer beledigd en uitgelachen. U heeft gezegd: 'Met mijn grote aantallen strijdwagens rijd ik de bergen op, tot ver in de Libanon. Ik zal de prachtige cederbomen en cipressen omhakken. Ik zal tot in het diepst van het bos doordringen. 25 Ik heb waterputten in andere landen gegraven. Met één voet heb ik de rivieren drooggelegd van de steden die ik heb omsingeld.' 26 Maar heeft u dan niet gehoord dat Ik het ben die u deze dingen laat doen? Lang geleden al had Ik besloten dat dit nu moest gebeuren. Nu heb Ik u geroepen om steden te veranderen in puinhopen. 27 Daarom konden de bewoners van die steden niets tegen u beginnen. Daarom werden ze door u verslagen. Zoals gras verdroogt in de hete middagzon, en zoals graan verdroogt voordat het rijp is, zo werden ze verslagen zonder dat ze daar iets tegen konden doen. 28 Maar Ik ken u door en door. Ik ken al uw plannen en weet wat u gaat doen. Ik weet hoe u tegen Mij tekeer bent gegaan. 29 Ik heb al uw overmoedige woorden gehoord. Daarom zal Ik een haak in uw neus slaan en mijn teugels om uw hoofd leggen. Daarmee zal Ik u omdraaien en u terugbrengen naar waar u vandaan bent gekomen."
30 Jesaja zei tegen koning Hizkia: "Dit is voor u het teken dat dit inderdaad zal gebeuren: Dit jaar en ook het volgende jaar zal het volk eten wat vanzelf opkomt. Maar in het derde jaar zullen ze weer zaaien, oogsten, wijngaarden planten en druiven plukken. 31 Want het overblijfsel van Juda zal opnieuw een groot volk worden. Net als een stekje dat wortels krijgt en uitgroeit tot een grote boom vol vruchten. 32 Want er zal een overblijfsel uit Jeruzalem komen. Daar zal de Heer voor zorgen.
33 De Heer zegt dat de koning van Assur deze stad niet zal binnen komen. Hij zal er nog geen pijl in afschieten, er geen schild tegen opheffen en er geen belegeringswal tegenaan bouwen. 34 Hij zal teruggaan langs de weg waarlangs hij is gekomen. Maar deze stad zal hij niet binnen komen, zegt de Heer. 35 Want Ik zal deze stad beschermen en redden. Niet omdat jullie dat verdiend hebben, maar omdat Ik dat wil. En ook vanwege mijn verbond met mijn dienaar David."
36 Die nacht ging de Engel van de Heer naar het leger van Assur en doodde daar 185.000 mannen. Toen de mannen 's morgens opstonden, zagen ze overal om zich heen lijken liggen.[a] 37 Daarom trok koning Sanherib van Assur met zijn leger weg. Hij ging naar Ninevé.
38 Op een keer was hij in de tempel van zijn god Nisroch om zijn god te aanbidden. Daar werd hij door zijn zonen Adramelech en Sarezer vermoord. Ze wisten naar het land Ararat te vluchten. Zijn zoon Esarhaddon werd na hem koning van Assur.
Het stempel van het Lam
7 Daarna zag ik op de vier hoeken van de aarde vier engelen staan. Ze hielden de vier winden van de aarde tegen. Zo waaide er helemaal geen wind meer over het land, over de zee en door de bomen. 2 En ik zag een andere engel komen van waar de zon opkomt. Hij had het stempel van de levende God bij zich. Hij riep luid tegen de vier engelen die de winden tegenhielden en die de macht hadden gekregen om de aarde, de zee en de bomen kwaad te doen: 3 "Jullie mogen de aarde en de zee nog geen kwaad doen. Eerst moeten we een stempel zetten op het voorhoofd van de dienaren van God als bewijs dat ze van God zijn." 4 Ik hoorde hoeveel mensen dat stempel zouden krijgen: 144.000 mensen uit alle stammen van het volk Israël kregen dat stempel op hun voorhoofd. 5 Het waren 12.000 mensen uit de stam van Juda, 12.000 mensen uit de stam van Ruben, 12.000 mensen uit de stam van Gad, 12.000 mensen uit de stam van Aser, 6 12.000 mensen uit de stam van Naftali, 12.000 mensen uit de stam van Manasse, 7 12.000 mensen uit de stam van Simeon, 12.000 mensen uit de stam van Levi, 12.000 mensen uit de stam van Issaschar, 8 12.000 mensen uit de stam van Zebulon, 12.000 mensen uit de stam van Jozef, en 12.000 mensen uit de stam van Benjamin.
De mensen voor Gods troon
9 Daarna zag ik een groep mensen die zó groot was dat niemand hen kon tellen. Het waren mensen van alle volken en stammen en landen en talen. Ze stonden voor de troon en voor het Lam. Ze hadden lange witte kleren aan en hielden palmtakken in hun handen. 10 En ze riepen luid: "Wij zijn gered dankzij onze God die op de troon zit, en dankzij het Lam!" 11 En alle engelen, de 24 gemeenteleiders en de vier wezens stonden om de troon heen. En ze lieten zich in aanbidding voor de troon op de grond vallen en aanbaden God. 12 Ze zeiden: "Amen! Zo is het! De lofprijs en de majesteit, de wijsheid en de dank, de eer en de macht en de kracht zijn voor eeuwig voor onze God! Amen! Zo is het!"
13 Eén van de 24 gemeenteleiders vroeg aan mij: "Wie zijn die mensen in die lange witte kleren, en waar komen ze vandaan?" 14 Ik zei: "Heer, dat weet ik niet, maar u weet het." Hij antwoordde: "Dat zijn de mensen die de tijd van grote moeilijkheden hebben meegemaakt en die vastgehouden hebben aan het geloof. Ze hebben hun kleren wit-gewassen in het bloed van het Lam. 15 Daarom staan ze voor Gods troon. Ze prijzen Hem dag en nacht in zijn tempel. En Hij die op de troon zit zal voor hen zorgen en hen beschermen. 16 Ze zullen nooit meer honger of dorst hebben. Ze zullen nooit meer last hebben van de hitte van de zon. 17 Want het Lam op de troon zal hen als schapen leiden. Hij zal hen meenemen naar de waterbronnen van het leven. En God zal alle tranen van hun ogen afvegen."
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016