Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

M’Cheyne Bible Reading Plan

The classic M'Cheyne plan--read the Old Testament, New Testament, and Psalms or Gospels every day.
Duration: 365 days
BasisBijbel (BB)
Version
2 Samuël 16

David krijgt eten van Ziba

16 David trok weer verder. Toen hij de top van de Olijfberg voorbij was, kwam Mefibosets dienaar Ziba hem tegemoet. Hij had een paar gezadelde ezels bij zich met 200 broden, 100 rozijnenkoeken, 100 rijpe vruchten en een kruik wijn. De koning vroeg aan Ziba: "Wat is je bedoeling daarmee?" Ziba antwoordde: "De ezels zijn voor u en uw familie om op te rijden. Het brood en de vruchten zijn voor uw dienaren om te eten. De wijn is voor de mensen die in de woestijn moe worden." Toen vroeg de koning: "En waar is Mefiboset, de kleinzoon van je heer Saul?" Ziba antwoordde: "Hij blijft in Jeruzalem. Hij zei: 'Vandaag zal het volk Israël mij het koningschap van mijn vader teruggeven.' " Toen zei de koning tegen Ziba: "Dan is alles wat Mefiboset bezit voortaan van jou." Ziba boog en zei: "Dank u, mijn heer de koning. Ik hoop dat u tevreden over mij bent."

Simeï vervloekt David

Toen koning David bij Bahurim was gekomen, kwam er een man op hem af. Het was Simeï, de zoon van Gera. Hij was familie van Saul. Hij liep David uit te schelden en te vervloeken. Hij begon stenen te gooien naar David en zijn mannen, ook al werden zij door alle anderen omringd. Simeï vervloekte David en riep: "Wegwezen! Moordenaar, schurk! Jij bent koning geworden in de plaats van Saul. Nu straft de Heer je voor de dood van Saul en zijn familie! Want nu geeft de Heer het land aan Absalom! Hij wordt koning en jij zit in de ellende. Dat krijg je ervan, moordenaar!" Abisaï zei tegen de koning: "Moet ik goedvinden dat die hond u vervloekt, mijn heer de koning? Laat me naar hem toegaan, dan hak ik zijn kop eraf!" 10 Maar de koning zei: "Wat hebben jullie ermee te maken, zonen van Zeruja? Laat hij me maar vervloeken! Als de Heer tegen hem heeft gezegd: 'Vervloek David,' wie zal hem dan tegenhouden? 11 Mijn eigen zoon wil mij doden. Dan zal deze man uit de stam van Benjamin dat toch zeker nog veel méér willen? Laat hem zijn gang maar gaan. Want de Heer heeft hem gezegd mij te vervloeken. 12 Maar misschien zal de Heer medelijden krijgen met mijn ellende. Misschien zal Hij mij ondanks deze vervloekingen toch willen zegenen." 13 En David trok verder met zijn mannen. Simeï liep op de andere berghelling mee. Hij bleef David vervloeken en stenen en stof naar hem gooien. 14 Moe kwamen de koning en alle mensen die bij hem waren tenslotte op een plek waar ze konden uitrusten.

Husai komt bij Absalom

15 Absalom was intussen met zijn mannen, het hele leger van Israël, in Jeruzalem aangekomen. Achitofel was bij hem. 16 Toen Davids vriend Husai bij Absalom kwam, zei Husai tegen hem: "Leve de koning! Leve de koning!" 17 Absalom zei tegen Husai: "Is dát je trouw aan je vriend? Waarom ben je niet met hem meegegaan?" 18 Husai antwoordde: "Nee, ik wil horen bij de man die door de Heer en door dit volk is uitgekozen. Bij hem zal ik blijven. 19 En bovendien: wie ga ik dienen? Zijn zoon toch? Zoals ik uw vader heb gediend, zo zal ik ook u dienen."

De raad van Achitofel

20 Absalom zei tegen Achitofel: "Geef mij raad. Wat gaan we doen?" 21 Achitofel antwoordde Absalom: "Ga naar bed met de bijvrouwen van uw vader. Hij heeft hen achtergelaten om op het paleis te passen. Als u dat doet, zult u uw vader nooit meer onder ogen kunnen komen. Als uw mannen horen wat u heeft gedaan, zullen ze niet langer aarzelen wat ze moeten doen. Ze zullen uw kant kiezen." 22 Ze zetten op het dak van het paleis een tent op voor Absalom. Daar ging hij naar bed met de bijvrouwen van zijn vader.[a] Iedereen zag het.

23 De raad die Achitofel gaf, telde in die tijd even zwaar als wanneer men aan God om raad gevraagd had. Wat hij zei, gebeurde. Dat was zo bij David geweest en zo was het nu bij Absalom.

2 Corinthiërs 9

Het wegbrengen van het geschenk (vervolg)

Het is eigenlijk niet nodig om jullie te schrijven over het geschenk dat jullie aan de gelovigen willen geven. Want ik weet dat jullie dat heel graag geven. Ik heb er tegen de Macedoniërs al over opgeschept. Want ik ben heel trots op jullie dat jullie al een jaar lang klaar staan om te helpen. En jullie voorbeeld heeft nu de Macedoniërs aangemoedigd om hetzelfde te doen. Nu stuur ik deze broeders naar jullie toe. Dan kunnen ze zelf zien dat we terecht zo trots op jullie zijn. Ze zullen zien dat jullie inderdaad klaar staan om te helpen. Want stel dat er straks Macedoniërs met mij meereizen naar jullie, en jullie zouden geen geschenk hebben klaargelegd! Wat zou ik dan voor schut staan. En jullie nog veel meer! Want dan zou ik me vergist hebben toen ik vol vertrouwen over jullie opschepte! Daarom heb ik deze broeders gezegd voor mij uit te reizen. Dan kunnen zij jullie helpen om het geschenk dat jullie hadden beloofd te geven, alvast te verzamelen. Dan ligt dat straks klaar als een vrijwillig geschenk, en niet als iets wat ik met moeite van jullie heb losgekregen.

Geven lijkt op zaad zaaien

Bedenk dit als je iets wil geven: iemand die zuinig zaait, zal ook weinig oogsten. En iemand die veel zaait, zal ook veel oogsten. Iedereen moet zelf besluiten hoeveel hij wil geven. En laat hij dat dan van harte geven, zonder tegenzin of dwang. God houdt van mensen die met een blij hart geven. En God is in staat om jullie alles overvloedig te geven. Daardoor zullen jullie zelf in alle dingen op elk moment meer dan genoeg hebben. En daardoor kunnen jullie ook gul aan anderen geven. Dat is zoals het in de Boeken staat over iemand die leeft zoals God het wil: "Hij deelt altijd gul uit aan de armen. Hij zal voor altijd rechtvaardig zijn." 10 God geeft aan de zaaier zaad om te zaaien, maar ook brood om te eten. Net zo zal Hij 'zaad'[a] aan jullie geven. Hij zal zelfs steeds méér 'zaad' geven. En Hij zal zorgen dat er ook een grote 'oogst' opkomt uit jullie goede daden. 11 Zo zullen jullie steeds veel hebben om veel te kunnen weggeven. En daar zullen de mensen God voor prijzen. 12 Want door dit geschenk helpen jullie niet alleen de arme gelovigen, maar zorgen jullie er ook voor dat heel veel mensen God zullen danken. 13 Want doordat júllie duidelijk hebben laten zien dat jullie willen helpen, prijzen zíj God. Want ze zien dat jullie gehoorzaam zijn aan het goede nieuws van Christus, en dat jullie gul willen delen met hen en met iedereen. 14 Ze zullen voor jullie bidden. Ze zouden jullie graag zelf bedanken, omdat ze zien dat God zo goed is voor jullie. 15 Laten we God ervoor prijzen dat Hij zo vriendelijk en goed voor ons is! Er zijn geen woorden voor!

Ezechiël 23

Het verhaal van de twee hoeren

23 De Heer zei tegen mij: "Mensenzoon, er waren eens twee vrouwen. Het waren zussen, dochters van dezelfde moeder. Toen ze nog jong waren, gedroegen ze zich in Egypte al als een hoer. Ze werden daar gestreeld door andere mannen.[a] De oudste zus heette Ohola.[b] en de jongste zus Oholiba[c] Toen trouwde Ik met hen en ze kregen zonen en dochters. Met Ohola bedoel Ik Samaria en met Oholiba Jeruzalem.[d]

Ohola was mijn vrouw, maar ze werd verliefd op andere mannen.[e] Die vond ze in Assur: knappe jongemannen in dure kleren, bestuurders van landen en provincies, en allemaal goede ruiters. Ze werd verliefd op de knappe mannen uit Assur en ging naar hen toe. En ze ging hun goden aanbidden. Ze bleef zich net zo gedragen als vroeger in Egypte. Want toen ze nog jong was, verlangde ze ook altijd al naar allerlei mannen. Daarom heb Ik haar in de macht gegeven van die mannen op wie ze zo verliefd was. Ik gaf Samaria in de macht van Assur, het Assur waarnaar ze zo verlangd had. 10 En Assur heeft Ohola helemaal uitgekleed, haar zonen en dochters[f] gevangen meegenomen en Ohola gedood. Zo is Ohola een waarschuwing geworden voor de andere vrouwen. Want met Samaria liep het vreselijk af.

11 Haar zus Oholiba zag hoe het met Ohola afliep. Maar toch werd ze nog erger dan zij. 12 Ook zij werd verliefd op de knappe jongemannen uit Assur,[g] bestuurders van landen en provincies, en allemaal goede ruiters. 13 Ik zag dat ze dezelfde vreselijke dingen deed als haar zus Ohola. 14 Ze was zelfs nog erger. Want op een keer zag ze tekeningen van Babylonische mannen, op de muren getekend met krijt. 15 Ze hadden een gordel om hun heupen en een gekleurde tulband op hun hoofd. Ze zagen eruit als Babylonische legeraanvoerders. 16 Zodra ze die zag, werd ze hevig verliefd op hen.[h] Ze stuurde boodschappers naar Babylonië. 17 En ze kwamen naar haar toe en gingen allemaal met haar naar bed. Maar ze kreeg weer genoeg van hen.

18 Iedereen wist wat ze deed, want ze verborg het voor niemand. Ik walgde van haar, net zoals Ik walgde van haar zus Ohola. 19 Ze wist van geen ophouden, net als toen ze nog jong was en in Egypte woonde. Ze werd steeds erger. 20 Ze verlangde altijd naar andere mannen. En die mannen waren net zo gretig als ezels of paarden in de paartijd. 21 Ja, je hebt dezelfde dingen gedaan als toen je nog jong was, toen de Egyptenaren je graag wilden hebben omdat je zo jong en mooi was.

22 Daarom, Oholiba, zegt de Heer, zal Ik al die mannen tegen je opstoken. Alle mannen die je hebt afgedankt, zal Ik tegen je opstoken. Van alle kanten zullen ze op je afkomen. 23 Mannen uit Babel, Pekod, Soa, Koa en Assur. Allemaal knappe jongemannen, bestuurders van landen en provincies, legeraanvoerders en rijke mensen, en allemaal goede ruiters. 24 Ze zullen met hun legers naar je toe komen, met grote aantallen strijdwagens, karren en soldaten te voet met schilden en helmen. Ze zullen je van alle kanten aanvallen. Ik zal hen over jou laten rechtspreken. Zij zullen je straffen volgens hun gebruiken. 25 Ik zal je laten voelen dat Ik jaloers ben. Ze zullen je heel zwaar straffen. Ze zullen je neus en je oren afsnijden. Wat er van je overblijft zullen ze doden. Ze zullen je zonen en dochters doden of gevangen meenemen. Wat er van je overblijft zullen ze in brand steken. 26 Ze zullen je de kleren van het lijf scheuren en je je sieraden afpakken.[i] 27 Zo zal Ik een eind maken aan je schandalige gedrag. Ik zal er een eind aan maken dat je je nog steeds, net als toen in Egypte, als een hoer gedraagt. Je zal niet meer naar andere mannen durven kijken en niet meer aan Egypte durven denken.

28 Dit zegt de Heer: Ik geef je in de macht van hen die jij haat, terwijl je eerst van hen hield. 29 En zij zullen jou ook haten. Ze zullen je alles afnemen wat je had. Ze zullen je naakt achterlaten. Zo zal iedereen weten wat je allemaal hebt gedaan. Ze zullen zien hoe je gestraft wordt omdat je ontrouw aan Mij bent geweest. 30 Dat zal allemaal met je gebeuren, omdat je met andere volken een verbond hebt gesloten en je hun walgelijke goden bent gaan aanbidden. 31 Je hebt dezelfde dingen gedaan als je zus. Daarom zul je ook dezelfde straf krijgen. 32 Je zal dezelfde wijnbeker met mijn straf moeten leegdrinken als zij. Dezelfde grote, wijde beker, waar heel veel in gaat. Iedereen zal je uitlachen. 33 Je zal er dronken en ellendig van zijn. De beker die je zus Samaria leegdronk, liet haar verwoest en eenzaam achter. 34 Ook jij zal hem tot de bodem moeten leegdrinken. Daarna zul je hem laten stukvallen. En je zal je jezelf met de scherven snijden, zegt de Heer. 35 Dit doe Ik omdat je Mij bent vergeten en Mij aan de kant hebt gezet. Daar zul je de gevolgen van moeten dragen. Want je bent ontrouw aan Mij!"

36 De Heer zei tegen mij: "Mensenzoon, wil jij rechtspreken over Ohola en Oholiba? Vertel hun dan wat voor vreselijke dingen ze hebben gedaan. 37 Want ze hebben hun verbond met Mij verbroken. Ze zijn ontrouw aan Mij geweest. Ze hebben gemoord. Ze hebben walgelijke afgoden aanbeden. Ze hebben hun kinderen voor die goden verbrand. Míjn kinderen! 38 Ze hebben geen ontzag gehad voor mijn heiligdom en mijn heilige rustdagen en mijn feesten. 39 Want als ze hun kinderen aan de afgoden wilden offeren, deden ze dat in míjn heiligdom! Ze hadden er geen enkel ontzag voor. Want zie eens wat ze in mijn tempel hebben gedaan!

40 Zeg tegen Jeruzalem: Je hebt zelfs boodschappers gestuurd naar een ver land. Daar nodigde je de mannen uit om je te komen bezoeken. Je had je voor hen mooi gemaakt: je was in bad geweest, had je ogen opgemaakt en mooie sieraden omgedaan. 41 Je was op een schitterend bed gaan zitten en had een tafel neergezet met daarop míjn wierook en míjn olijf-olie! 42 Het was een geroezemoes om je heen. Er waren ook zuiplappen uit de woestijn bij, door andere kerels meegebracht. Die deden armbanden om je armen en zetten je een mooie kroon op het hoofd. 43 En Ik zei bij Mijzelf: 'Ze ziet er inmiddels oud en verschrikkelijk uit. En toch gaan ze nog steeds hun gang met die hoer!'

44 Zo deden ze met Ohola en Oholiba, en gingen met hen naar bed. Want Ohola en Oholiba gedroegen zich als hoeren. 45 Maar ze zal een rechtvaardige straf krijgen. Ze zal gestraft worden volgens de wetten die gelden voor moordenaressen en voor vrouwen die ontrouw zijn aan hun man. Want dat zijn ze. 46 Dit zegt de Heer: Ik zal een grote menigte op die twee laten afkomen om hen te mishandelen en te plunderen. 47 Ze zullen hen met stenen doodgooien en met zwaarden in stukken hakken. Ze zullen hun zonen en dochters doden en hun huizen in brand steken. 48 Ik zal een einde maken aan hun ontrouw. Alle andere vrouwen zullen de waarschuwing begrijpen en niet dezelfde dingen doen als zij.

49 Ik zal jullie laten straffen voor wat jullie hebben gedaan. Ik zal jullie ervoor straffen dat jullie op die walgelijke afgoden vertrouwd hebben, in plaats van op Mij. Jullie zullen beseffen dat Ik de Heer ben."

Psalmen 70-71

Psalm 70

Een lied van David. Voor de leider van het koor. Ter herinnering.

God, kom mij snel helpen.
Heer, kom mij redden!
Ze willen me doden.
Zorg dat hun plannen niet slagen.
Zorg dat mijn vijanden voor schut zullen staan,
rood van schaamte.
Reken af met de mensen
die zich alvast verheugen over mijn dood.
Maar laten de mensen die naar U verlangen
weer jubelen en juichen.
Zorg dat de mensen die van U houden
aldoor kunnen zeggen: "God is goed!"
Ik ben in grote nood, God, kom mij gauw helpen!
U bent mijn Helper en mijn Redder.
Heer, kom alstublieft gauw!

Psalm 71

Heer, ik vertrouw op U.
Stel me alstublieft nooit teleur.
Red mij en bevrijd mij, omdat U rechtvaardig bent.
Hoor mij roepen en red mij.
Wees de rots onder mijn voeten,
een burcht waar ik altijd veilig kan wonen.
U zal me redden.
Bij U ben ik veilig, op U kan ik vertrouwen.
Mijn God, red me uit de handen van de mensen
die zich niets van U aantrekken.
Red me uit de greep van die schurken.
Want ik vertrouw op uw hulp.
Heer, ik vertrouw al mijn hele leven op U.
Vanaf de dag dat ik werd geboren
heb ik op U vertrouwd.
Zelfs al vóór mijn geboorte zorgde U voor mij.
Daarom zal ik altijd dankliederen voor U zingen.
Heel veel mensen hebben gezien
dat mijn leven één groot wonder is,
doordat ik bij U altijd zo veilig ben als in een burcht.
Ik dank U aldoor.
Ik prijs U de hele dag.
Laat me niet in de steek nu ik oud ben geworden.
Laat me niet alleen nu ik zwak geworden ben.
10 Want mijn vijanden overleggen met elkaar
hoe ze me kunnen doden.
11 Ze zeggen:
"God heeft hem in de steek gelaten.
We kunnen hem achtervolgen en grijpen,
want niemand zal hem redden."
12 God, laat me niet in de steek!
Mijn God, kom mij gauw helpen!
13 Zorg ervoor dat hun plannen niet slagen.
Zorg dat het slecht met hen afloopt.
Maak dat de mensen die mij willen doden,
voor schut zullen komen te staan.
14 Maar ik blijf op U vertrouwen.
Ik zal U altijd blijven prijzen.
15 Ik zal iedereen vertellen dat U rechtvaardig bent,
want U heeft mij een ontelbaar aantal keren gered.
16 Ik zal vertellen
over de geweldige dingen die U heeft gedaan,
over uw rechtvaardigheid.

17 God, U heeft me van kind af aan over U geleerd.
En nog steeds vertel ik elke dag over uw wonderen.
18 Laat me niet in de steek nu ik oud en grijs geworden ben.
Laat me aan de mensen vertellen wat U allemaal heeft gedaan.
Laat me aan mijn kinderen en kleinkinderen vertellen van uw macht.
19 Zo hoog als de hemel is, zó groot is uw rechtvaardigheid.
Wie is er zoals U? U heeft geweldige dingen gedaan!
20 U heeft me veel ellende laten meemaken.
Maar U zal me weer nieuw leven geven,
mij redden van het dodenrijk.
21 U zal ervoor zorgen dat ik weer geëerd word.
U zal me troosten.
22 Dan zal ik voor U op mijn harp spelen.
Ik zal uw trouw prijzen, mijn God.
Ik zal liederen voor U zingen
en op de citer spelen voor de Heilige God van Israël.
23 Ik zal voor U zingen en juichen,
want U heeft mijn leven gered.
24 Ik zal elke dag vertellen over uw rechtvaardigheid.
Want de mensen die mij willen doden, zult U voor schut zetten.
Ze zullen rood van schaamte worden.

BasisBijbel (BB)

© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016