M’Cheyne Bible Reading Plan
Het volk trekt rond Jericho
6 Jozua riep de priesters en zei tegen hen: "Neem de kist van het verbond van de Heer. Laat zeven priesters met ramshorens voor de kist van het verbond van de Heer uit lopen." 7 Tegen het volk zei hij: "Loop om de stad heen. Voorop loopt een deel van het leger. Daarachter de priesters met de ramshorens. Daarachter de kist van het verbond, en daarachter de rest van het leger." 8 De zeven priesters die de zeven ramshorens droegen, begonnen te lopen. Ze bliezen op de ramshorens. Ze werden gevolgd door de kist van het verbond van de Heer. 9 Een deel van het leger liep voor de priesters met de ramshorens uit. De rest van het leger kwam achter de kist van het verbond aan. Er werd aldoor op de ramshorens geblazen. 10 Jozua had het volk bevolen: "Jullie mogen niet juichen en zelfs niet praten. Jullie mogen geen woord zeggen tot op de dag dat ik zeg: 'Juich!' Dán moeten jullie juichen." 11 Zo liet hij de kist van het verbond van de Heer één keer om de stad heen trekken. Toen kwam iedereen in het tentenkamp terug. Daar overnachtten ze.
12 De volgende morgen stond Jozua vroeg op. De priesters tilden de kist van het verbond weer op. 13 De zeven priesters liepen met de ramshorens voor de kist van het verbond uit en bliezen onderweg op de horens. Voor hen uit liep een deel van het leger en de anderen kwamen achter de kist van het verbond aan. 14 Zo trokken ze op de tweede dag weer één keer om de stad heen en kwamen daarna terug in het tentenkamp. Dat deden ze zes dagen.
15 Op de zevende dag stonden ze op zodra het licht begon te worden. Ze trokken op dezelfde manier om de stad heen, maar nu zeven keer. Alleen op die dag trokken ze zeven keer om de stad heen. 16 Toen de priesters bij de zevende keer op de horens bliezen, zei Jozua tegen het volk: "Juich, want de Heer heeft jullie de stad gegeven! 17 Maar denk erom: de hele stad en alles wat er in de stad is, is voor de Heer en moet gedood worden. Alleen Rachab mag in leven blijven, met alle mensen die bij haar in huis zijn. Want zij heeft de spionnen verborgen die wij gestuurd hadden. 18 Denk erom dat alles voor de Heer is. Jullie mogen niets als buit meenemen naar het tentenkamp. Als jullie dat tóch doen, komt er een vloek over het tentenkamp van Israël. 19 Alles wat van zilver, goud, koper of ijzer is, is voor de Heer en zal bij de schat van de Heer komen."
Jericho wordt veroverd
20 Toen begonnen de priesters op de ramshorens te blazen. Zodra het volk het geluid van de ramshorens hoorde, begon het te juichen. Toen stortte de stadsmuur in. En het volk klom de stad binnen, ieder recht voor zich uit. Zo veroverden ze de stad. 21 Ze doodden iedereen: mannen en vrouwen, jong en oud. Zelfs de koeien, schapen en ezels doodden ze. 22 Maar tegen de twee mannen die het land hadden verkend, zei Jozua: "Ga naar het huis van Rachab. Breng haar en alle mensen die bij haar horen naar buiten, zoals jullie haar gezworen hebben." 23 De twee verkenners gingen naar binnen en haalden Rachab op met haar vader, haar moeder, haar broers en iedereen die bij haar hoorde, haar hele familie. En ze wezen hun buiten het tentenkamp van Israël een plaats aan waar ze mochten gaan wonen. 24 Maar de stad werd verbrand met alles wat er in was. Alleen alles wat van zilver, goud, koper en ijzer was, werd meegenomen. Het werd bij de schat van het heiligdom van de Heer gelegd. 25 Zo redde Jozua Rachab en haar hele familie. En haar familie heeft altijd bij de Israëlieten gewoond. En daar woont haar familie nu nog steeds, omdat Rachab de verkenners verborgen had die Jozua had gestuurd om Jericho te verkennen. 26 Toen zwoer Jozua: "Vervloekt is de man die de stad Jericho herbouwt. Als hij de stad herbouwt, zal dat zijn oudste zoon het leven kosten. En als hij de poortdeuren inzet, zal dat zijn jongste zoon het leven kosten."[a]
27 En de Heer was met Jozua en in het hele land werden zijn grote daden bekend.
Psalm 135
1 Halleluja, prijs de Heer.
Dienaren van de Heer, prijs de Heer!
2 Daar in het heiligdom van de Heer,
op de voorpleinen van het heiligdom van onze God,
prijs allemaal de Heer.
3 Prijs de Heer, want Hij is goed.
Zing voor Hem, want Hij is vriendelijk.
4 De Heer heeft het volk van Jakob uitgekozen.
Israël is zijn eigendom geworden.
5 Ja, ik weet dat de Heer geweldig is.
Onze Heer is machtiger dan alle goden.
6 Híj bepaalt wat er gebeurt
in de hemel en op de aarde,
in de zeeën en de oceanen.
7 Hij laat de wolken komen van het einde van de aarde.
Hij maakt de bliksem en laat het regenen.
Hij laat de wind los uit zijn voorraadkamers.
8 Hij doodde in Egypte
alle oudste zonen en alle eerstgeboren dieren.
9 Hij deed in Egypte grote wonderen
tegen de farao en al zijn dienaren.
10 Hij versloeg grote volken
en doodde machtige koningen:
11 Sihon, de koning van de Amorieten,
Og, de koning van Basan,
en alle koningen van Kanaän.
12 Hun land gaf Hij
als eigendom aan zijn volk Israël.
13 Heer, U blijft voor eeuwig.
De mensen prijzen U door alle eeuwen heen.
14 Want de Heer komt voor zijn volk op.
Hij heeft medelijden met zijn dienaren.
15 De goden van de andere volken zijn van zilver en goud.
Ze zijn door mensen gemaakt.
16 Ze hebben een mond, maar spreken niet.
Ze hebben ogen, maar zien niet.
17 Ze hebben oren, maar horen niet.
Er is geen adem in hun mond.
18 Laten de mensen die ze maakten en er op vertrouwden,
nét zo machteloos worden als zij.
19 Volk van Israël, prijs de Heer!
Priesters, prijs de Heer!
20 Alle Levieten,[a] prijs de Heer!
Laat iedereen die diep ontzag voor de Heer heeft, Hem prijzen.
21 Prijs de Heer vanuit Sion.
Prijs Hem die in Jeruzalem woont. Halleluja.
Psalm 136
1 Prijs de Heer, want Hij is goed
– zijn liefde duurt voor eeuwig –
2 Prijs de allerhoogste God
– zijn liefde duurt voor eeuwig –
3 Prijs de allerhoogste Heer
– zijn liefde duurt voor eeuwig –
4 Alleen Hij doet geweldige wonderen
– zijn liefde duurt voor eeuwig –
5 Prijs Hem die met wijsheid de hemel maakt
– zijn liefde duurt voor eeuwig –
6 die de aarde op het water neerzette
– zijn liefde duurt voor eeuwig –
7 die de grote lichten maakte
– zijn liefde duurt voor eeuwig –
8 die de zon liet heersen over de dag
– zijn liefde duurt voor eeuwig –
9 die de maan en de sterren liet heersen over de nacht
– zijn liefde duurt voor eeuwig –
10 die de oudste zonen van Egypte doodde
– zijn liefde duurt voor eeuwig –
11 die Israël uit Egypte bevrijdde
– zijn liefde duurt voor eeuwig –
12 die dat op een machtige manier deed
– zijn liefde duurt voor eeuwig –
13 die de Rietzee in tweeën spleet
– zijn liefde duurt voor eeuwig –
14 en die Israël daar middendoor liet gaan
– zijn liefde duurt voor eeuwig –
15 en die de farao met zijn leger liet verdrinken in de Rietzee
– zijn liefde duurt voor eeuwig –
16 die zijn volk door de woestijn leidde
– zijn liefde duurt voor eeuwig –
17 die machtige koningen versloeg
– zijn liefde duurt voor eeuwig –
18 die sterke koningen doodde:
– zijn liefde duurt voor eeuwig –
19 Sihon, de koning van de Amorieten
– zijn liefde duurt voor eeuwig –
20 en Og, de koning van Basan
– zijn liefde duurt voor eeuwig –
21 die hun land aan zijn eigen volk gaf
– zijn liefde duurt voor eeuwig –
22 als eigendom aan Israël, zijn dienaar
– zijn liefde duurt voor eeuwig –
23 die ons hielp toen we in nood waren
– zijn liefde duurt voor eeuwig –
24 die ons redde van onze vijanden
– zijn liefde duurt voor eeuwig –
25 die eten geeft aan alles wat leeft
– zijn liefde duurt voor eeuwig –
26 Prijs de God van de hemel
– zijn liefde duurt voor eeuwig!
Dien de Heer zoals Hij het wil
66 Dit zegt de Heer: "De hemel is mijn troon en de aarde is mijn voetenbankje. Hoe zou iemand dan voor Mij een huis kunnen bouwen, een huis waar Ik in kan wonen? 2 Ik heb immers alles gemaakt? Door Mij is alles ontstaan, zegt de Heer.
Dit zijn de mensen naar wie Ik luister: arme mensen, mensen die de moed verloren hebben, mensen die geen hoop meer hebben en mensen die ontzag hebben voor mijn woord. 3 Maar Ik luister niet naar mensen die niet alleen stieren voor Mij slachten, maar ook mensen slachten! Die schapen aan Mij offeren, maar ook honden! Die meel offeren, maar ook varkensbloed! Die wierook-offers brengen in de hoop dat Ik aan hen zal denken, maar ook offeren aan afgoden! Ze doen liever wat ze zelf willen in plaats van dat ze leven zoals Ik het wil. Ze houden van hun walgelijke godenbeelden. 4 Daarom zal Ik hun geven wat ze verdienen. Dat waar ze bang voor zijn, zal hun ook overkomen. Dat doe Ik omdat ze geen van allen antwoordden toen Ik hen riep. Omdat niemand van hen naar Mij wilde luisteren toen Ik tegen hen sprak. Maar ze deden wat ze wilden: allerlei dingen die Ik verschrikkelijk vind.
5 Luister naar wat Ik zeg, jullie die ontzag hebben voor mijn woord. Jullie eigen volk haat jullie, omdat jullie Mij gehoorzamen. Ze zeggen tegen jullie: 'We willen wel eens zien wat de Heer voor jullie doen kan!' Maar als Ik kom, zullen júllie blij zijn, maar zíj zullen voor schut staan. 6 Uit de stad zal een dreunend geluid te horen zijn. Het komt uit de tempel! Het is de stem van de Heer die zijn vijanden straft."
God komt op voor Jeruzalem
7 Jesaja zegt: Jeruzalems zoon werd al geboren nog vóórdat de pijn van de bevalling begon.[a] 8 Wie heeft ooit zoiets gehoord? Wie heeft ooit zoiets gezien? Is ooit een volk of een land in één dag ontstaan? Maar Jeruzalems zoon was er onmiddellijk. 9 De Heer zegt: "Zou ik soms een kind doen ontstaan in zijn moeders buik, maar hem niet geboren laten worden? Wat Ik begin, maak Ik ook af."
10 Wees blij, samen met Jeruzalem. Laat iedereen die van Jeruzalem houdt, juichen. Wees blij over de stad en wees niet langer verdrietig. 11 Geniet van Jeruzalem, zoals een kind ervan geniet om bij zijn moeder op schoot te zitten. Geniet ervan hoe mooi de stad is. 12 Want de Heer zegt: "Ik zal vrede naar Jeruzalem laten toestromen als een rivier. En de rijkdommen van de volken zullen als een brede stroom naar Jeruzalem stromen. Ik zal jullie te eten geven. Ik zal jullie verzorgen en vertroetelen. 13 Net zoals een moeder haar kind troost, zo zal Ik jullie troosten. Ja, jullie zullen in Jeruzalem worden getroost. 14 Jullie zullen het zien en jullie zullen weer blij zijn. Jullie zullen zo sterk en gezond zijn als jonge bomen. Ik Zelf zal voor mijn dienaren zorgen. Maar mijn vijanden zal Ik straffen.
15 Want let op, Ik zal komen als een vuur. Mijn strijdwagens zullen komen aanrazen als een storm. Mijn straf komt als een laaiend vuur. 16 Met mijn zwaard en met vuur zal Ik rechtspreken over alles wat leeft. Grote aantallen mensen zullen door Mij worden gedood. 17 De mensen die zich klaarmaken voor afgodenoffers en achter elkaar een tuin binnengaan om daar varkensvlees te eten of muizen en andere vieze beesten, zullen allemaal worden vernietigd, zegt de Heer.
18 De tijd is gekomen om alle volken bij elkaar te roepen. Want Ik weet wat ze allemaal doen en Ik weet wat ze allemaal denken. En ze zullen komen en mijn schitterende macht en majesteit zien. 19 En Ik zal iets bijzonders doen: sommigen van hen zal Ik laten gaan. Hen zal Ik sturen naar volken die Mij niet kennen – naar Tarsis, Pul en Lud waar de mensen goed zijn in boogschieten. En naar Tubal en Javan, naar de landen langs de kust die nog nooit van Mij hebben gehoord en mijn macht en majesteit nog niet hebben gezien. Zij moeten die volken van Mij vertellen. 20 Ze zullen alle mensen van mijn volk die bij andere volken wonen, terugbrengen, als geschenk aan Mij. Deze mensen zullen op paarden en op wagens, op draagstoelen, ezels en snelle kamelen naar mijn heilige berg komen, naar Jeruzalem, zegt de Heer. Net zoals de Israëlieten hun meel-offers in schone potten en pannen naar de tempel van de Heer brengen. 21 En een aantal van hen zal Ik uitkiezen als priesters en Levieten,[b] zegt de Heer. 22 En jullie volk zal voor eeuwig blijven bestaan. Net zoals de nieuwe hemel en de nieuwe aarde die Ik zal maken, voor eeuwig zullen blijven bestaan. 23 Op elke heilige rustdag en op elke eerste dag van de maand, zullen alle mensen bij Mij komen om Mij te aanbidden, zegt de Heer.
24 Wanneer ze de stad uitkomen, zullen ze de lijken zien liggen van de mensen die zich tegen Mij hebben verzet. De wormen die aan hen knagen, zullen nooit doodgaan. En het vuur waarin ze branden, zal nooit geblust worden. En ze zullen door alle mensen verafschuwd worden.
De dood van Johannes de Doper
14 In die tijd hoorde koning Herodes[a] wat er over Jezus werd verteld. 2 Hij zei tegen zijn dienaren: "Dat is Johannes de Doper! Johannes is uit de dood opgestaan en weer levend geworden! Daarom kan Hij die wonderen doen." 3 Want Herodes had Johannes gevangen genomen, laten boeien en in de kerker gezet. Dat had hij gedaan omdat Johannes hem had gewaarschuwd toen hij met Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus, was getrouwd. 4 Want Johannes had tegen hem gezegd: "U mag niet met haar trouwen." 5 Herodes wilde hem eigenlijk laten doden, maar hij durfde niet. Want hij was bang voor een opstand, omdat het volk geloofde dat Johannes een profeet was.
6 Maar op de verjaardag van Herodes danste de dochter van Herodias voor de gasten. Herodes vond het prachtig. 7 Hij zwoer haar dat hij haar zou geven wat ze maar wilde. 8 Haar moeder had haar van tevoren al opgestookt om te zeggen: "Geef mij hier op een schotel het hoofd van Johannes de Doper." 9 De koning werd erg bedroefd, maar toch wilde hij geen nee zeggen. Want hij had het gezworen en hij wilde niet afgaan voor zijn gasten. Daarom gaf hij bevel haar het hoofd te geven. 10 Hij liet Johannes in de gevangenis onthoofden. 11 Zijn hoofd werd op een schotel naar het meisje gebracht. Zij bracht het naar haar moeder. 12 En zijn leerlingen kwamen zijn lichaam halen en begroeven hem. Daarna gingen ze het aan Jezus vertellen.
Het wonder van de vijf broden en de twee vissen
13 Toen Jezus dit hoorde, voer Hij naar een eenzame plek. Hij wilde alleen zijn. Maar toen de grote groepen mensen dit hoorden, volgden ze Hem te voet uit de steden.
14 Toen Hij uit de boot stapte, zag Hij dat daar al een grote groep mensen was. Hij kreeg medelijden met hen en maakte alle zieke mensen gezond. 15 Toen het avond werd, kwamen zijn leerlingen naar Hem toe. Ze zeiden: "Heer, het is hier eenzaam en het is al laat. Stuur de mensen nu maar weg. Dan kunnen ze naar de dorpen gaan om eten te kopen." 16 Maar Jezus antwoordde: "Ze hoeven niet weg te gaan. Geven jullie hun maar te eten." 17 Ze zeiden tegen Hem: "We hebben hier alleen maar vijf broden en twee vissen." 18 Hij zei: "Breng ze hier." 19 En tegen de mensen zei Hij dat ze op het gras moesten gaan zitten. Hij nam de vijf broden en de twee vissen, keek omhoog naar de hemel en zegende ze. Toen brak Hij de broden in stukken. Zijn leerlingen deelden de stukken uit. 20 Alle mensen aten tot ze genoeg hadden. Toen haalden ze de stukken op die waren overgebleven: twaalf manden vol. 21 Er hadden ongeveer 5000 mannen gegeten. Vrouwen en kinderen waren daarbij nog niet meegeteld.
Jezus loopt op het water
22 Onmiddellijk daarna zei Jezus tegen de leerlingen dat ze alvast voor Hem uit naar de overkant moesten varen. Zelf wilde Hij eerst de mensen naar huis sturen. 23 Daarna ging Hij helemaal alleen de berg op om te bidden. Toen het avond werd, was Hij daar alleen.
24 De boot was intussen midden op het meer. Ze hadden veel last van de golven, want ze hadden de wind tegen. 25 Om ongeveer 4 uur 's morgens kwam Jezus naar hen toe, lopend over het meer. 26 Toen de leerlingen Hem over het meer zagen lopen, raakten ze in paniek. Ze riepen: "Een spook!" en ze schreeuwden van angst. 27 Onmiddellijk zei Jezus tegen hen: "Rustig maar! IK BEN het,[b] wees maar niet bang." 28 Petrus antwoordde: "Heer, als U het bent, beveel mij dan om over het water naar U toe te komen!" 29 Jezus zei: "Kom!" Petrus stapte uit de boot en liep over het water naar Jezus toe. 30 Maar toen hij op de wind ging letten, werd hij bang en hij begon te zinken. Hij schreeuwde: "Heer, red mij!" 31 Onmiddellijk stak Jezus zijn hand uit en greep hem. En Hij zei: "Je hebt niet genoeg geloof! Waarom ging je twijfelen?" 32 Ze klommen in de boot. Toen ging de wind liggen. 33 De leerlingen in de boot vielen voor Hem op hun knieën en zeiden: "U bent werkelijk de Zoon van God!"
Terug in Gennésaret
34 Toen ze waren overgestoken, gingen ze in Gennésaret aan land. 35 Zodra de mannen van die stad Hem herkenden, stuurden ze het nieuws rond in de hele omgeving. Toen brachten de bewoners iedereen die heel erg ziek was naar Hem toe. 36 En de zieken smeekten Hem of ze Hem mochten aanraken, al was het maar de onderrand van zijn kleren. En iedereen die Hem aanraakte werd gezond.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016