Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

M’Cheyne Bible Reading Plan

The classic M'Cheyne plan--read the Old Testament, New Testament, and Psalms or Gospels every day.
Duration: 365 days
BasisBijbel (BB)
Version
Deuteronomium 1

Mozes vertelt wat er allemaal is gebeurd

Dit is wat Mozes tegen het volk Israël heeft gezegd, toen ze in de woestijn waren, aan de oostkant van de Jordaan. Ze waren op dat moment in de Vlakte, tegenover Suf, tussen Paran, Tofel, Laban, Hazerot en Dizahab. (Het is elf dagen reizen van Horeb naar Kades-Barnea, langs de weg door de bergen van Seïr, maar het volk deed er 40 jaar over.) Op de eerste dag van de elfde maand van het 40ste jaar vertelde Mozes aan het volk Israël alles wat de Heer tegen hem had gezegd. Dat was nadat hij de koningen Sihon en Og bij Edreï had verslagen. Sihon was de koning van de Amorieten en woonde in Hesbon. Og was de koning van Bazan en woonde in Astarot. Daar, aan de oostkant van de Jordaan, in het land Moab, legde Mozes de hele wet van God aan het volk uit. Hij zei:

"Onze Heer God heeft bij de berg Horeb tegen ons gesproken. Hij zei: 'Jullie zijn lang genoeg bij deze berg gebleven. Keer om en ga naar de bergen van de Amorieten en alle andere volken die daar wonen: in de vlakte, op de bergen, in het dal, in het Zuiderland en langs de zeekust, het hele land van de Kanaänieten, en de Libanon, tot aan de grote rivier de Eufraat. Dat is het land dat Ik aan jullie ga geven. Trek het binnen en verover het. Ik heb aan jullie voorvaders Abraham, Izaäk en Jakob gezworen dat Ik dat land aan hen en hun familie ná hen zou geven.'[a]

Hoe Mozes extra leiders uitkoos

In die tijd zei ik tegen jullie: 'Ik kan het niet aan om alléén voor jullie te zorgen. 10 Want jullie Heer God heeft jullie tot een groot volk gemaakt. Jullie zijn zo ontelbaar geworden als de sterren aan de hemel. 11 En ik hoop dat de Heer, de God van jullie voorvaders Abraham, Izaäk en Jakob, jullie volk nog eens duizend keer zo groot zal maken als nu. En dat Hij goed voor jullie zal zijn, zoals Hij heeft beloofd. 12 Jullie zijn een groot volk geworden. Daardoor kan ik onmogelijk alléén jullie helpen met jullie problemen en rechtszaken. 13 Kies daarom uit jullie stammen verstandige, wijze en ervaren mannen uit. Dan zal ik hen als leiders benoemen.' 14 Jullie antwoordden: 'Dat is goed.' 15 Toen nam ik de leiders van jullie stammen: wijze en ervaren mannen. Hen benoemde ik als leiders over duizend, honderd, vijftig, en tien mensen. Ook wees ik mannen aan die rechters voor de stammen zouden zijn. 16 Ik gaf hun de opdracht: 'Jullie moeten de mensen helpen met hun problemen en rechtvaardig over hen rechtspreken. Het maakt niet uit of het om Israëlieten gaat of om de vreemdelingen die bij jullie wonen. 17 Als jullie rechtspreken, mag het voor jullie niet uit maken of iemand rijk is of arm. En wees voor niemand bang. Want jullie spreken recht namens God. Maar als een rechtszaak voor jullie te moeilijk is, moeten jullie daarmee naar mij toe komen. Dan zal ik ernaar luisteren.' 18 Zo beval ik jullie in die tijd alles wat jullie doen moesten.

De verkenning van het beloofde land

19 Toen vertrokken we van Horeb. We trokken die grote, vreselijke woestijn door die jullie zelf hebben gezien. We gingen in de richting van de bergen van de Amorieten, zoals onze Heer God had bevolen. We kwamen in Kades-Barnea. 20 Daar zei ik tegen jullie: 'Jullie zijn nu gekomen bij de bergen van de Amorieten. Onze Heer God gaat ze aan ons geven. 21 Ga ze nu veroveren, zoals de Heer, de God van jullie voorvaders Abraham, Izaäk en Jakob, tegen jullie heeft gezegd. Wees niet bang of bezorgd.' 22 Toen kwamen jullie naar mij toe en zeiden: 'Laten we een paar mannen vooruit sturen om dat land voor ons te verkennen. Dan kunnen zij ons vertellen langs welke weg we moeten reizen en bij wat voor steden we zullen komen.'

23 Dat vond ik een goed plan. Daarom koos ik twaalf mannen voor jullie uit, uit elke stam één. 24 Ze gingen op weg en trokken de bergen door. Ze kwamen tot aan het Eskol-dal en bekeken dat. 25 Ze namen vruchten van het land voor ons mee en kwamen terug. Ze vertelden ons wat ze hadden gezien. Ze zeiden: 'Het land dat onze Heer God ons zal geven, is een goed land.' 26 Maar jullie wilden niet op weg gaan om het te veroveren. Jullie waren ongehoorzaam aan wat de Heer God had bevolen. 27 Jullie mopperden en klaagden in jullie tenten: 'De Heer heeft ons uit Egypte meegenomen omdat Hij ons haat. Hij wil ons door de Amorieten laten doden en ons vernietigen. 28 Waar beginnen we aan? De verkenners hebben ons bang gemaakt met hun verhalen. Ze zeggen dat de mensen die er wonen veel groter zijn dan wij. En dat hun steden groot zijn en muren hebben tot aan de hemel. En ook dat er Enakieten wonen.'[b]

29 Ik zei tegen jullie: 'Jullie hoeven helemaal niet bang voor hen te zijn. 30 Want jullie Heer God gaat voor jullie uit. Hij zal Zelf voor jullie strijden. Net zoals in Egypte en in de woestijn. 31 Daaraan hebben jullie kunnen zien dat de Heer jullie draagt, zoals een man zijn kind draagt. Dat heeft Hij de hele reis gedaan, tot hier toe.' 32 Maar jullie wilden niet naar me luisteren. Jullie durfden niet op de Heer God te vertrouwen. 33 Terwijl jullie toch wisten hoe goed Hij altijd voor jullie zorgde. Hij ging altijd voor jullie uit om voor jullie een plaats te zoeken waar jullie je tentenkamp konden opzetten. 's Nachts ging Hij in een wolk van vuur voor jullie uit, zodat jullie konden zien waar jullie gingen. Overdag ging Hij voor jullie uit in een grote hoge wolk.

Waarom Israël het beloofde land niet in mocht gaan

34 Toen de Heer hoorde wat jullie zeiden, werd Hij vreselijk boos. 35 Hij zwoer: 'Ik heb aan jullie voorvaders Abraham, Izaäk en Jakob gezworen dat Ik jullie dit prachtige land zou geven. Maar Ik zweer dat niet één van deze mannen van dit ongehoorzame volk dat land zal zien. 36 Alleen Kaleb, de zoon van Jefunne, zal het land zien. Hem zal Ik het land geven waar hij geweest is. Ik geef het aan hem en aan zijn kinderen, omdat hij wél helemaal op Mij vertrouwde.'

37 En door jullie schuld werd de Heer ook boos op mij. Daarom zei Hij: 'Ook jij zal daar niet komen. 38 Maar je dienaar Jozua, de zoon van Nun, zal daar komen. Bereid hem goed voor op zijn taak. Want hij zal ervoor zorgen dat Israël het land krijgt. 39 Jullie waren toch bang dat ze jullie kinderen gevangen zouden nemen? Ik zeg jullie dat jullie kleine kinderen, die nu nog te klein zijn om het verschil tussen goed en kwaad te weten, daar zullen gaan wonen in plaats van jullie. Hún zal Ik het geven en zíj zullen het veroveren. 40 Maar júllie moeten nu omkeren en naar de woestijn gaan, in de richting van de Rietzee.'

41 Toen antwoordden jullie: 'We zijn ongehoorzaam geweest aan de Heer. We zullen toch maar op weg gaan om het land te veroveren, zoals onze Heer God had bevolen.' Jullie staken je wapens bij je en wilden het bergland gaan veroveren. 42 Maar de Heer zei tegen mij: 'Zeg hun dat ze niet op weg moeten gaan om het land te veroveren. Want Ik ga niet met hen mee. Ze moeten niet gaan, want ze zullen door de vijand worden verslagen.' 43 Maar jullie wilden niet naar mij luisteren. Jullie waren ongehoorzaam aan wat de Heer had bevolen. Jullie waren eigenwijs en gingen tóch.

44 Toen werden jullie aangevallen door de Amorieten die in die bergen wonen. Ze achtervolgden jullie als een zwerm bijen. Ze versloegen jullie van Seïr tot aan Horma. 45 Jullie kwamen terug en huilden van spijt. Maar de Heer luisterde niet naar jullie en deed alsof Hij niets hoorde. 46 Daarna bleven jullie nog een hele tijd in Kades.

Psalmen 81-82

Psalm 81

Een lied van Asaf, op de wijs van 'De Gittit'. Voor de leider van het koor.

Jubel voor God! Hij is onze Helper.
Juich voor de God van Jakob.
Zing een lied en speel op de tamboerijn.
Speel op de citer en de harp.
Blaas op de trompet op alle feesten,
op het feest van de nieuwe maand
en op de andere feestdagen.
Want dat is een wet in Israël.
Het is een bevel van de God van Jakob.
Hij gaf dat bevel aan het volk toen Hij Israël uit Egypte bevrijdde.
Ik hoorde een onbekende stem zeggen:
"Ik heb jullie last van je schouders genomen.
Ik heb de mand met klei uit je handen gehaald.[a]
Toen jullie in nood waren,
hebben jullie Mij om hulp geroepen en Ik heb jullie gered.
Ik sprak met jullie in de donder,[b]
Ik stelde jullie op de proef bij de bron van Meriba.[c]
Ik zei toen tegen jullie:
Luister, mijn volk, Ik wil jullie ernstig waarschuwen.
Israël, luister alsjeblieft naar Mij!
10 Jullie mogen geen andere goden hebben.
Aanbid geen buitenlandse god.
11 Want Ik, de Heer, ben jullie God.
Ik bevrijdde jullie uit Egypte.
Doe nu jullie mond wijd open,
dan geef Ik jullie te eten.
12 Maar mijn volk wilde niet naar Mij luisteren.
Israël wilde Mij niet gehoorzaam zijn.
13 Ze waren koppig en ongehoorzaam.
Toen liet Ik hen hun gang gaan:
Ik liet hen doen wat ze wilden.
14 Had mijn volk maar naar Mij geluisterd!
Had Israël maar gedaan wat Ik zei!
15 Dan had Ik hun vijanden afgeweerd.
Ik zou met hen hebben afgerekend.
16 Uit angst voor Mij zouden ze doen alsof ze Mij eerden.
Ze zouden voor altijd overwonnen zijn.
17 En Ik zou aan mijn volk eten in overvloed hebben gegeven.
Ik zou hun het allerbeste hebben gegeven, zoveel als ze wilden."

Psalm 82

Een lied van Asaf.

God staat op in de vergadering van koningen.
Hij is de Rechter en spreekt recht over hen.
"Hoelang zullen jullie nog onrechtvaardig rechtspreken?
Hoelang nog laten jullie slechte mensen vrijuit gaan?
Ik wil dat jullie opkomen voor de arme mensen en de weeskinderen!
Wees rechtvaardig voor hen!
Red de mensen die in nood zijn!
Red hen uit de handen van slechte mensen!

Maar jullie weten niets en begrijpen niets.
Jullie lopen in het donker rond.
De aarde wankelt op haar fundamenten door jullie onrechtvaardigheid.
Ik heb wel gezegd dat jullie goden zijn,
en zonen van de Allerhoogste God.
Maar toch zullen jullie sterven als mensen.
Jullie zullen overwonnen worden en gedood."

Kom, God, wees Rechter over de aarde.
Want alle volken zijn uw eigendom.

Jesaja 29

De verovering van Jeruzalem

29 De Heer zegt: "Pas maar op, Jeruzalem, stad waar mijn offervuur brandt! Pas maar op, Jeruzalem, stad waar koning David woonde! Jaar na jaar worden steeds op mijn feesten de offers verbrand. Maar op een dag zal Ik je zó in moeilijkheden brengen, dat je ervan zal kreunen en steunen, Jeruzalem. Dan zal de hele stad één vuurzee worden. Want Ik zal je laten omsingelen. Er zullen aanvalstorens om je heen gezet worden. Ik zal je laten aanvallen, Jeruzalem. Dan zul je geen grote mond meer hebben. Je zal nog maar een heel klein stemmetje hebben, dat diep uit de grond lijkt te komen. Het zal maar zacht vanuit het stof te horen zijn. Alleen wat gepiep klinkt er nog.

Maar je vijanden die jou met hun grote, wrede legers bedreigden, zullen verdwijnen als stof in de wind. Plotseling zal dat gebeuren, in één ogenblik. De Heer van de hemelse legers zal met donderend geweld naar je toe komen. De aarde zal beven. Hij zal komen met donder, aardbevingen, gedreun, storm, bliksem en een alles-verwoestend vuur. Alle vijanden die Jeruzalem aanvielen, zullen verdwijnen, zoals een droom verdwijnt als je wakker wordt. Alle vijanden die Jeruzalem en de andere steden bedreigen, zullen plotseling verdwijnen. Iemand die honger heeft, droomt dat hij eet. Maar als hij wakker wordt, heeft hij nog steeds een lege maag. Iemand die dorst heeft, droomt dat hij drinkt. Maar als hij wakker wordt, is hij nog steeds uitgeput van de dorst. Net zo zal het gaan met de legers van de volken die proberen om Jeruzalem te veroveren. Van hun plannen zal niets terecht komen."

Het volk zal niets begrijpen van Jesaja's waarschuwingen

Jesaja zegt: Ze aarzelen. Wees daar maar verbaasd over! Ze zijn vrolijk. Roep daarom! Ze zijn dronken, maar niet van wijn. Ze waggelen, maar niet van drank. 10 De Heer heeft een geest van slaap over jullie uitgegoten. Hij heeft jullie geestelijke ogen dichtgeplakt: jullie profeten, leiders en zieners zien niets meer. De Heer heeft hun geestelijke ogen bedekt. 11 Daardoor begrijpen jullie niets van wat ik zeg. Het is alsof je aan iemand die lezen kan, een boek geeft dat op slot zit. Als je tegen hem zegt: "Lees dit eens," zal hij antwoorden: "Ik kan het niet lezen, want het zit op slot." 12 Of alsof je een boek geeft aan iemand die niet kan lezen. Als je tegen hem zegt: "Lees dit eens," zal hij antwoorden: "Ik kan niet lezen."

13 De Heer heeft gezegd: "Dit volk eert Mij alleen maar met hun woorden, met hun mond. Maar hun hart is ver bij Mij vandaan. Ze dienen Mij op een manier die ze zelf hebben bedacht. 14 Let op, daarom zal Ik bij dit volk nog meer ongewone dingen doen. Vreemde en wonderlijke dingen. De mensen zullen niets aan hun wijsheid hebben. Wijze mensen zullen niets begrijpen van wat Ik doe."

15 Het zal slecht aflopen met de mensen die proberen hun plannen voor de Heer te verbergen. Het zal slecht aflopen met de mensen die dingen doen die het daglicht niet kunnen verdragen. Het zal slecht aflopen met de mensen die zeggen: "Niemand ziet wat ik doe. Niemand weet ervan." 16 Jullie keren de zaak om. Jullie doen alsof de klei de pottenbakker gebruikt, in plaats van andersom. Jullie denken dat een pot tegen zijn maker zegt: "Jij hebt mij niet gemaakt." Of dat een bord tegen de pottenbakker zegt: "Je kan er niets van." Dat is wat jullie zeggen tegen jullie Maker!

Het zal ook weer goed komen met Jeruzalem

17 Jesaja zegt: Nog maar even, en dan zal de Libanon veranderen in een vruchtbaar land. En het vruchtbare land zal veranderen in een bos! 18 Dan zullen geestelijk dove mensen kunnen horen wat er uit de Boeken wordt voorgelezen. De ogen van geestelijk blinde mensen zullen gaan zien. Het zal niet langer donker voor hen zijn. 19 De eerlijke mensen zullen blij zijn met de Heer. De arme mensen zullen juichen over de Heilige God van Israël. 20 Want het zal afgelopen zijn met de machtige, wrede heerser die de mensen onderdrukt en die lacht om de Heer. Het zal afgelopen zijn met alle mensen die zich niets van God aantrekken en slechte dingen doen. 21 Mensen die schuldige mensen vrijspreken en onschuldige mensen veroordelen, zullen worden gedood. 22 Daarom zegt de Heer, de Redder van Abraham, tegen het volk Israël: "Israël zal zich niet langer hoeven te schamen. Het zal niet meer bleek zien van schrik. 23 Want als Israël ziet wat Ik bij hen heb gedaan, zullen ze Mij aanbidden. Ze zullen de Heilige God van Jakob aanbidden. Ze zullen diep ontzag hebben voor de God van Israël. 24 De mensen die mijn wetten niet gehoorzaamden en de verkeerde kant op dwaalden, zullen verstandig worden en naar Mij gaan luisteren. En de koppige mensen die Mij niet wilden gehoorzamen, zullen van Mij willen leren hoe ze moeten leven."

3 Johannes

Johannes prijst de houding van Gajus

Deze brief is van Johannes, de leider van de gemeente. Ik schrijf deze brief aan mijn vriend Gajus, van wie ik heel veel houd.

Mijn vriend, allereerst hoop ik dat het in alles goed met je gaat. Ik hoop dat het met je gezondheid net zo goed gaat als met je geloof. Want ik was er steeds erg blij over als broeders goede berichten over je brachten. Ze vertelden dat je vanuit Gods waarheid[a] leeft. Niets maakt mij blijer dan wanneer ik hoor dat mijn kinderen[b] vanuit de waarheid leven.

Mijn vriend, je bent heel trouw in alles wat je voor de broeders en zusters doet. Ook voor broeders en zusters die je nog niet eerder had ontmoet. Zij hebben aan de gemeente hier verteld hoe goed je voor hen bent geweest. Het is erg goed dat je hen op weg helpt voor hun verdere reis. Dat past bij iemand die bij God hoort. Want ze zijn voor Jezus op reis gegaan en willen liever niets aannemen van mensen die niet in Hem geloven. Daarom moeten we zulke mensen ontvangen en helpen. Zo kunnen wij samen met hen voor de waarheid werken.

Diotrefes en Demetrius

Ik heb de gemeente al eerder een korte brief geschreven. Maar Diotrefes, die bij hen zo graag de belangrijkste wil zijn, is trots en wil niet naar ons luisteren. 10 Als ik kom, zal ik uitleggen wat voor slechte dingen hij doet. Want hij vindt zichzelf erg belangrijk en strooit slechte praatjes over ons rond. En daarmee is hij nog niet tevreden: hij wil ook de rondreizende broeders niet ontvangen. En de mensen die hen wél willen ontvangen, probeert hij dat te verbieden. En als ze niet naar hem luisteren, zet hij hen de gemeente uit.

11 Mijn vriend, doe geen slechte dingen, maar goede dingen. Iemand die goed doet, is een kind van God. Maar iemand die slechte dingen doet, hoort niet bij God.

12 Maar over Demetrius[c] hoor ik van iedereen goede berichten. Ook van de Waarheid Zelf. En ook wij zijn tevreden over wat hij doet. En je weet dat wij te vertrouwen zijn.

13 Ik heb je veel te vertellen, maar ik wil dat niet doen met pen en papier. 14 Want ik hoop je gauw weer te zien. Dan zullen we elkaar spreken.

15 Ik wens je Gods vrede toe! Je moet de groeten hebben van de vrienden hier. Doe alle vrienden daar persoonlijk de groeten van mij.

BasisBijbel (BB)

© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016