Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

M’Cheyne Bible Reading Plan

The classic M'Cheyne plan--read the Old Testament, New Testament, and Psalms or Gospels every day.
Duration: 365 days
BasisBijbel (BB)
Version
2 Samuël 11

David en Batseba

11 Toen het weer voorjaar werd, de tijd dat de koningen altijd ten strijde trekken, stuurde David Joab en zijn leger er op uit. Ze versloegen de Ammonieten en omsingelden Rabba. Maar David bleef in Jeruzalem.

Op een avond stond David op van zijn bed en wandelde op het dak van het paleis. Vanaf het dak zag hij een vrouw die zich aan het baden was. Ze was heel mooi. David liet vragen wie ze was. Hij kreeg te horen: "Dat is Batseba, de dochter van Eliam. Ze is getrouwd met de Hetiet Uria." David stuurde boodschappers naar haar toe om haar te halen. Ze kwam naar hem toe en hij ging met haar naar bed. Daarna ging ze terug naar huis.

Batseba merkte dat ze in verwachting was geraakt van David. Ze liet het hem weten. Toen stuurde David een boodschap naar Joab dat hij Uria naar hem toe moest sturen. Uria ging naar David. David vroeg hem hoe het met Joab en zijn mannen ging en hoe het met de oorlog stond. Daarna zei David tegen Uria: "Ga maar naar huis en rust een beetje uit." Een paar dienaren van de koning brachten hem een maaltijd achterna. Maar Uria ging niet naar huis. Hij ging in de paleispoort slapen, bij de andere soldaten van zijn heer. 10 David kreeg te horen: "Uria is niet naar huis gegaan." David ging naar Uria en zei tegen hem: "Je hebt toch een lange reis achter de rug? Waarom ga je dan niet naar huis?" 11 Maar Uria zei tegen David: "De kist van God en de mannen van Israël en Juda wonen in tenten, en mijn heer Joab is met zijn mannen in het veld. Zou ik dan naar huis gaan om te eten en te drinken en bij mijn vrouw te slapen? Ik zweer dat ik dat niet zal doen!" 12 David zei tegen Uria: "Blijf vandaag nog hier, dan zal ik je morgen weer terug laten gaan." Zo bleef Uria die dag en de volgende dag in Jeruzalem.

David laat Uria doden

13 De volgende dag nodigde David hem uit om met hem te eten en te drinken. Hij zorgde ervoor dat Uria dronken werd. Maar Uria ging 's avonds weer slapen bij de soldaten en ging niet naar huis. 14 Daarom schreef David de volgende ochtend een brief aan Joab. Hij liet Uria die brief meenemen toen hij vertrok. 15 In de brief stond: "Zet Uria op de plaats waar het zwaarst wordt gevochten. Trek je dan terug met je mannen, zodat hij wordt gedood."

16 Joab bekeek de toestand van de stad goed. Daarna zette hij Uria op de plaats waarvan hij wist dat daar de stad het beste werd verdedigd. 17 De bewoners kwamen de stad uit en vielen Joabs leger aan. Ze wisten een groot aantal van Joabs mannen te doden. Ook Uria werd gedood. 18 Joab liet aan David weten hoe de strijd was gegaan. 19 Hij beval de boodschapper: "Vertel de koning het hele verhaal van de strijd. 20 Als de koning boos wordt en vraagt: 'Waarom zijn jullie dan zo dicht bij de stad gekomen? Wisten jullie dan niet dat ze jullie vanaf de muur zouden beschieten? 21 Weet je nog hoe Abimelech, de zoon van Jerubbaäl, werd gedood bij Tebez?[a] Door een vrouw die vanaf de muur een stuk van een molensteen op zijn hoofd liet vallen! Waarom zijn jullie dan zo dicht bij de muur gekomen?' Dan moet je zeggen: 'Ook Uria is dood.' "

22 De boodschapper ging naar David en vertelde alles wat Joab hem bevolen had. 23 Hij zei tegen David: "Die mannen waren sterker dan wij. Ze vielen ons vanuit de stad aan, in het open veld. Maar wij drongen hen terug tot aan de stadspoort. 24 Toen schoten de boogschutters vanaf de muur op onze mannen. Een aantal van hen werd gedood. Ook Uria is dood." 25 Toen zei David tegen de boodschapper: "Zeg tegen Joab om hem te bemoedigen: 'Trek het je niet te veel aan. Het zwaard doodt de ene keer de één, de andere keer een ander. Ga door en verwoest de stad.' "

26 Toen Uria's vrouw hoorde dat haar man dood was, treurde ze over hem. 27 Toen de tijd van rouw voorbij was, liet David haar naar zijn huis halen. Ze werd zijn vrouw en kreeg een zoon. Maar de Heer vond het heel erg wat David had gedaan.

2 Corinthiërs 4

De kracht van God in het leven van de gelovigen

God was zo goed om ons de taak te geven de mensen over dit nieuwe verbond te vertellen. En omdat Hij ons die taak heeft gegeven, geven we nooit op. Daarom blijven we ook ver uit de buurt van alles wat het daglicht niet kan verdragen. We doen niets waarvoor we ons zouden moeten schamen. We hebben het woord van God ook niet verdraaid om de mensen over te halen in Jezus te gaan geloven of om daar zelf voordeel van te hebben. Maar we spreken helder en duidelijk de waarheid. Zo kunnen we God en mensen recht in de ogen kijken. Zó vertellen we het goede nieuws aan de mensen. Toch zijn er altijd mensen bij wie er dan een 'doek' over hun hart blijft liggen. Daardoor kunnen ze het goede nieuws niet begrijpen. Maar dat gebeurt alleen bij de mensen die verloren gaan. Dat zijn de ongelovige mensen. Zij zijn door de god van deze wereld blind gemaakt in hun denken. Daardoor kunnen ze het licht niet zien van het goede nieuws van Christus. Terwijl juist aan Christus precies te zien is wie God is. Hij is de afbeelding van God.

We vertellen de mensen niet dat wij zélf belangrijk zijn. Nee, we vertellen hun dat Jezus Christus de Heer is. Wijzelf zijn alleen maar jullie dienaren. Want dat wil Jezus. Want de God die heeft gezegd dat er licht moest gaan schijnen in het donker,[a] heeft het licht in ons hart laten schijnen: we zagen dat in Jezus Christus de macht en majesteit van God te zien is.

Dat we dat nu begrijpen is als een kostbare schat. Maar die schat zit in een breekbare kruik (= ons lichaam). De kracht die in ons is en die groter is dan elke andere kracht, is niet onze eigen kracht. Het is Gods kracht in ons. We zijn wel in moeilijkheden, maar door zijn kracht zitten we nooit helemaal klem. We hebben wel raad nodig, maar door zijn kracht zijn we nooit wanhopig. We worden wel vervolgd, maar door zijn kracht laat God ons nooit in de steek. We worden wel vertrapt, maar door zijn kracht staan we telkens weer op. 10 Elke dag dragen we de dood van de Heer Jezus in ons lichaam mee. Alleen zó kan het leven van Jezus in ons lichaam zichtbaar worden.[b] 11 Aldoor is ons leven in gevaar, vanwege ons geloof in Jezus. Maar zo kan ook aldoor het leven van Christus in ons sterfelijk lichaam zichtbaar worden. 12 Zo kijken wij aldoor de dood in de ogen. Maar het gevolg is wel dat júllie eeuwig leven hebben!

13 Maar wij zijn net zo vol van geloof als de man die in de Boeken schreef: "Ik geloof, daarom heb ik ook gesproken." Wij geloven ook, en daarom spreken we ook. 14 Want we weten dat God de Heer Jezus uit de dood heeft teruggeroepen en weer levend heeft gemaakt. Daarom zal Hij ook óns samen met Hem uit de dood terugroepen en weer levend maken. Wij zullen samen met jullie voor zijn troon komen te staan. 15 Want wíj maken al deze moeilijkheden mee omdat dat goed is voor júllie. Zo zullen steeds meer mensen zien hoe goed God is. En zo zullen steeds meer mensen God prijzen.

16 Daarom geven we nooit op. Ons lichaam wordt wel steeds ouder en zwakker, maar onze geest wordt elke dag gesterkt. 17 De moeilijkheden van dit moment zijn niet erg en duren maar kort, als je ze vergelijkt met de heerlijke, eeuwige dingen die we daardoor nog zullen krijgen. Dat maakt alles goed. 18 Maar dan moeten we niet letten op de zichtbare dingen, maar op de onzichtbare dingen. Want de zichtbare dingen zijn tijdelijk, maar de onzichtbare dingen zijn eeuwig.

Ezechiël 18

Iedereen wordt alleen voor zijn eigen ongehoorzaamheid gestraft

18 De Heer zei tegen mij: "De Israëlieten zeggen: 'De vaders hebben zure druiven gegeten en nu zijn de tanden van de kinderen stroef geworden.'[a] Waarom zeggen ze dat? Ik zweer bij Mijzelf, zegt de Heer, dat jullie dit niet meer zullen zeggen. Elk mensenleven is van mij. Het leven van de vader is van Mij en het leven van zijn zoon is van Mij. Alleen mensen die Mij ongehoorzaam zijn, zullen sterven.

Stel dat iemand leeft zoals Ik het wil. Hij brengt geen offers aan walgelijke afgoden, gaat niet naar bed met de vrouw van een ander of met een vrouw die ongesteld is, behandelt niemand slecht, geeft alles terug wat hij van iemand als onderpand heeft genomen, steelt niets, geeft eten aan mensen die honger hebben en kleding aan mensen die geen kleren hebben, leent geen geld uit tegen een veel te hoge rente, is niet oneerlijk maar spreekt eerlijk recht als mensen verschil van mening hebben, houdt zich aan mijn wetten en leefregels en is trouw aan Mij. Zo iemand is een goed mens. Hij zal in leven blijven, zegt de Heer.

10 Maar stel dat hij een zoon krijgt die hebzuchtig is en moordt en helaas wél een van die dingen doet 11 (ook al deed zijn vader die niet). Hij brengt wel offers aan de afgoden, gaat naar bed met de vrouw van een ander, 12 behandelt arme mensen slecht, geeft iets wat hij als onderpand heeft genomen niet terug, aanbidt walgelijke afgoden, doet vreselijke dingen, 13 leent geld uit tegen een veel te hoge rente – zou zo iemand dan in leven blijven? Nee, hij zal gedood worden. Het is zijn eigen schuld dat hij sterft.

14 Maar stel dat hij een zoon krijgt die niet meedoet met de slechte dingen die hij zijn vader ziet doen. 15 Hij brengt geen offers op de bergen, aanbidt geen walgelijke afgoden, gaat niet naar bed met de vrouw van een ander, behandelt niemand slecht, 16 geeft alles terug wat hij van iemand als onderpand heeft genomen, steelt niets, geeft eten aan mensen die honger hebben en kleding aan mensen die geen kleren hebben, 17 is niet oneerlijk, leent geen geld uit tegen een veel te hoge rente, houdt zich aan mijn wetten en leefregels en is trouw aan Mij – dan zal hij blijven leven. 18 Maar zijn vader zal sterven. Want hij was een slecht mens en heeft anderen – zijn eigen volksgenoten nog wel! – slecht behandeld.

19 Jullie vragen nu: 'Waarom wordt de zoon niet samen met zijn vader gestraft voor de slechte dingen die zijn vader heeft gedaan?' Hierom: de zoon heeft geleefd zoals Ik het wil. Hij heeft zich aan mijn wetten en leefregels gehouden. Daarom zal hij blijven leven. 20 Maar iemand die ongehoorzaam aan Mij is, zal sterven. Een zoon zal niet gestraft worden voor de slechte dingen die zijn vader heeft gedaan. En een vader zal niet gestraft worden voor de slechte dingen die zijn zoon heeft gedaan. Ieder mens is verantwoordelijk voor wat hij zelf doet. Iedereen zal krijgen wat hij heeft verdiend.

21 Maar stel dat een slecht mens spijt heeft van alle slechte dingen die hij heeft gedaan. Stel dat hij zich voortaan aan mijn wetten en leefregels houdt en leeft zoals Ik het wil – dan zal hij blijven leven. Hij zal niet sterven. 22 Ik vergeef hem alle slechte dingen die hij heeft gedaan. Omdat hij een goed mens is geworden, zal hij blijven leven. 23 Denken jullie soms dat Ik blij ben met de dood van een slecht mens? Nee, Ik heb veel liever dat hij spijt krijgt en zijn leven verandert, zodat hij mag blijven leven. 24 Maar stel dat een goed mens verandert en oneerlijk wordt en alle vreselijke dingen doet die slechte mensen doen – zal hij dan blijven leven? Nee, Ik zal niet langer rekening houden met zijn goede daden. Omdat hij ontrouw aan Mij is geworden en omdat hij slechte dingen is gaan doen, zal hij sterven.

25 Toch zeggen jullie: 'De Heer is niet eerlijk. Hij doet het verkeerd!' Maar luister naar Mij, volk van Israël! Doe Ík het verkeerd? Is het niet juist zo, dat júllie verkeerd doen? 26 Als iemand niet langer leeft zoals Ik het wil, maar een slecht mens wordt, dan sterft hij vanwege de slechte dingen die hij gedaan heeft. 27 En als een slecht mens spijt krijgt en gaat leven zoals Ik het wil, dan zal hij in leven blijven. 28 Want hij is gaan begrijpen dat hij verkeerd deed. Hij heeft spijt gekregen van de slechte dingen die hij deed. Hij zal in leven blijven en niet sterven. 29 Toch zegt het volk Israël: 'De Heer is niet eerlijk. Hij doet het verkeerd.' Zou Ík het verkeerd doen? Is het niet juist zo, dat júllie verkeerd doen, volk van Israël? 30 Daarom, omdat jullie verkeerd doen, zal Ik over jullie rechtspreken, volk van Israël! Ik zal ieder van jullie beoordelen op wat hij zelf gedaan heeft, zegt de Heer. Stop dus met het doen van slechte dingen! Want anders zal het slecht met jullie aflopen! 31 Doe alle slechtheid uit jullie weg! Zorg dat jullie een nieuw hart, een nieuwe geest krijgen. Want waarom zouden jullie sterven, volk van Israël? 32 Want Ik ben er niet blij over als iemand moet sterven, zegt de Heer. Heb dus spijt en verander, zodat jullie in leven zullen blijven."

Psalmen 62-63

Psalm 62

Een lied van David, op de manier van Jedutun. Voor de leider van het koor.

Bij God ben ik veilig.
Hij zal mij redden.
Hij is de rots onder mijn voeten.
Hij is de burcht waarin ik veilig ben.
Ik zal niet verslagen worden door mijn vijanden.
Hoelang zullen mijn vijanden nog zo tegen me tekeer gaan?
Ze zullen allemaal ten val komen,
als een wankele muur, een scheefstaande wand.
Ze maken plannen hoe ze me kunnen vernietigen.
Alles wat ze zeggen, is één en al leugens.
Met hun mond wensen ze me goede dingen toe,
maar in hun hart vervloeken ze me.
Maar bij God ben ik veilig.
Want ik vertrouw er op dat Hij me zal redden.
Hij is de rots onder mijn voeten.
Hij is de burcht waarin ik veilig ben.
Ik zal niet verslagen worden door mijn vijanden.
God zal mijn eer redden.
Hij is de rots onder mijn voeten.
Bij Hem ben ik veilig.

Mensen, vertrouw altijd op Hem.
Stort je hart bij Hem uit.
Bij Hem ben je veilig.

10 De gewone mensen hebben niets te betekenen.
De belangrijke mensen stellen niets voor.
Als God hen beoordeelt, schieten ze allemaal tekort.
In Gods weegschaal wegen ze nog minder dan een zucht.
11 Vertrouw niet op geweld.
Verwacht niets van diefstal.
Vertrouw niet op je rijkdom, al ben je nog zo rijk.
12 God heeft het duidelijk gezegd:
God is je kracht.

13 U bent goed en liefdevol, Heer,
U zal iedereen geven wat hij heeft verdiend met zijn daden.

Psalm 63

Een lied van David, toen hij in de woestijn van Juda was.

God, mijn God, wat verlang ik naar U!
Met hart en ziel verlang ik naar U,
zoals een dor en droog land verlangt naar water.
Ik heb U in uw heiligdom gezien.
Daar heb ik gezien hoe sterk en machtig U bent.
Uw liefde is mij meer waard dan het leven.
Ik zal U prijzen.
Mijn leven lang wil ik U prijzen.
Ik zal mijn handen naar U opsteken.
Bij U voel ik mij net zo tevreden als na een heerlijke maaltijd.
Ik zing blij over U.
Als ik 's nachts wakker lig en aan U denk,
prijs ik U.
Want U heeft mij geholpen.
Veilig onder uw vleugels zing ik vrolijk voor U.

Ik wil altijd dicht bij U zijn,
want ik kan niet zonder U.
U houdt mij altijd vast.
10 Maar mijn vijanden die mij willen doden,
zullen zelf worden gedood.
11 Ze zullen worden gedood door het zwaard
en opgegeten worden door de jakhalzen.
12 Maar de koning zal blij zijn met God.
Iedereen die bij God zweert, zal blij zijn over Hem.
Want Hij snoert leugenaars de mond.

BasisBijbel (BB)

© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016