Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

M’Cheyne Bible Reading Plan

The classic M'Cheyne plan--read the Old Testament, New Testament, and Psalms or Gospels every day.
Duration: 365 days
BasisBijbel (BB)
Version
1 Samuël 28

Saul gaat een waarzegster om raad vragen

28 In die tijd verzamelden de Filistijnen hun legers om tegen Israël te strijden. Achis zei tegen David: "Denk er om dat jij en je mannen met mijn leger mee moeten gaan." David antwoordde: "Goed, zegt u maar wat we moeten doen." Achis zei: "Jullie zijn voortaan mijn lijfwacht."

Samuel leefde inmiddels niet meer. Heel Israël had over hem getreurd en hem begraven in zijn stad Rama. Saul had alle waarzeggers en alle mensen die de geesten van doden om raad vragen, uit het land weggedaan.

De Filistijnen verzamelden zich en trokken naar Sunem. Daar zetten ze hun kamp op. Saul verzamelde heel Israël en zette zijn legerkamp op bij Gilboa. Toen Saul zag hoe groot het leger van de Filistijnen was, werd hij bang. Hij vroeg de Heer om raad, maar de Heer antwoordde hem niet. Niet door een droom, niet door de beslissings-stenen van de hogepriester en niet door de profeten. Toen zei Saul tegen zijn dienaren: "Zoek voor mij een vrouw die met de geesten van doden kan spreken. Dan zal ik haar om raad gaan vragen." Zijn dienaren antwoordden hem: "Er is in Endor een vrouw die met de geesten van doden kan spreken." Toen vermomde Saul zich door gewone kleren aan te trekken en ging met twee mannen op weg.

Ze kwamen 's nachts bij de vrouw aan. Hij zei: "Geef mij raad met de hulp van de geest van een dode. Ik wil dat je voor mij een geest oproept. Ik zal je zeggen van wie." Maar de vrouw antwoordde: "Je weet dat Saul alle waarzeggers in het land en alle mensen die met de geesten van doden kunnen spreken, heeft gedood. Wil je mij in de val lokken zodat ik ook gedood zal worden?" 10 Toen zwoer Saul haar bij de Heer: "Ik zweer bij de Heer dat je niets zal gebeuren." 11 Toen vroeg de vrouw: "Wie moet ik voor je laten komen?" Hij antwoordde: ''Laat Samuel komen." 12 Toen de vrouw Samuel zag, gaf ze een gil. En ze zei tegen Saul: "Waarom heeft u me bedrogen? U bent Saul!" 13 Maar de koning zei tegen haar: "Wees niet bang. Zeg me wat je ziet." De vrouw antwoordde: "Ik zie een boven-natuurlijk wezen uit de aarde omhoog komen." 14 Toen vroeg hij haar: "Hoe ziet hij er uit?" Zij antwoordde: "Er komt een oude man tevoorschijn, met een mantel om." Saul begreep dat het Samuel was. Hij knielde en boog zich met zijn gezicht naar de grond.

15 Toen zei Samuel tegen Saul: "Waarom heb je mijn rust verstoord? Waarom heb je me laten komen?" Saul zei: "Ik ben heel erg bang. De Filistijnen vallen me aan en God is bij mij weggegaan. Hij antwoordt me niet meer. Niet door de profeten en niet door dromen. Daarom heb ik u geroepen. U moet me vertellen wat ik moet doen." 16 Maar Samuel zei: "Waarom vraag je dat aan mij? De Heer is toch bij je weggegaan en je vijand geworden? 17 Hij heeft gedaan wat Hij door mij al tegen je gezegd had: Hij heeft het koningschap van jou losgescheurd en aan een ander gegeven. Hij heeft het aan David gegeven. 18 Dat is omdat je Hem niet hebt gehoorzaamd. Want toen de Heer zei dat Hij Amalek wilde straffen en dat je hen moest doden, heb je dat niet gedaan. 19 Nu zal de Heer jou en je leger in de macht van de Filistijnen geven. Morgen zul jij met je zonen bij mij in het dodenrijk zijn." 20 Saul schrok zó hevig van wat Samuel zei, dat hij languit op de grond viel. Het was ook van uitputting. Want hij had de hele dag en de hele nacht nog niets gegeten.

21 De vrouw liep naar Saul toe en zag dat hij heel erg van streek was. Daarom zei ze tegen hem: "Ik heb u gehoorzaamd. Ik heb mijn leven gewaagd en gedaan wat u mij vroeg. 22 Doe nu ook wat ik zeg. Ik zal wat te eten voor u maken. Eet alstublieft wat, dan zult u zich sterker voelen als u straks weer vertrekt." 23 Maar Saul zei dat hij niets wilde eten. Maar zijn dienaren en de vrouw drongen er bij hem op aan. Toen deed hij wat ze zeiden. Hij stond op van de grond en ging op het bed zitten. 24 De vrouw had een kalf. Ze slachtte dat en maakte het snel voor hem klaar. Ook bakte ze brood voor hem. 25 Ze zette Saul en zijn dienaren de maaltijd voor en zij aten. Daarna vertrokken ze, nog diezelfde nacht.

1 Corinthiërs 9

De rechten die Paulus heeft

Ik ben toch een boodschapper van God? Ik ben toch een vrij mens? Ik heb de Heer Jezus Christus toch gezien? Jullie zijn toch het bewijs van het werk dat ik in de Heer heb gedaan? Anderen vinden misschien dat ik géén boodschapper van God ben. Maar júllie zouden toch moeten weten dat ik dat wél ben. Jullie zijn daar zelf het bewijs van. Ik zeg dit om me te verdedigen tegen de mensen die onderzoeken of ik wel echt door de Heer ben gestuurd.

Ik heb toch het recht om op kosten van de gemeente eten en drinken te krijgen?[a] En om met een zuster te trouwen en haar mee te nemen op mijn reizen? De andere boodschappers van God en de broeders van de Heer en Petrus hebben dat óók gedaan! Moeten soms alleen Barnabas en ik zelf blijven werken om te eten te hebben? Hebben jullie wel eens gehoord van een soldaat die zijn eigen loon moet betalen? Of van een wijnboer die niet van zijn eigen druiven mag eten? Of van een herder die zelf niet van de melk van zijn schapen mag drinken?

Denken jullie dat ik hier mijn eigen mening geef? Of zegt de wet van Mozes er ook iets over? Ja, ook de wet van Mozes zegt daar iets over. Want daarin staat: "Je mag een os die in de oogst werkt, geen muilkorf omdoen. Hij moet onder het werken kunnen eten." Zegt God dat alleen vanwege de ossen? 10 Of zegt Hij dat ook voor ons? Ja, het werd voor óns opgeschreven. Iemand die ploegt, mag verwachten dat hij ervoor betaald zal worden. En iemand die de oogst helpt binnenhalen, mag verwachten dat hij daarvoor een beloning zal krijgen. 11 Nu hebben wij bij jullie geestelijke dingen gezaaid. Is het dan verkeerd om te verwachten dat we van jullie materiële dingen mogen oogsten zoals eten en drinken? 12 Andere mensen hebben daar recht op. Dan hebben wij daar toch zeker nog veel méér recht op? Maar we hebben van dat recht geen gebruik gemaakt. We willen alles verdragen om het goede nieuws van Christus nergens mee in de weg te staan. 13 Jullie weten toch dat de priesters die in de tempel werken, ook van de tempel te eten krijgen? En dat de priesters die de offers brengen, ook van de offers mogen eten? 14 Zo heeft de Heer ook bepaald dat de mensen die het goede nieuws komen brengen, daar ook van mogen leven doordat ze van de mensen die het goede nieuws geloven alles krijgen wat ze nodig hebben.

Paulus maakt geen gebruik van zijn rechten

15 Maar ik heb zelf van dat recht helemaal geen gebruik gemaakt. Ik schrijf dit ook niet omdat ik er nu gebruik van wil gaan maken. Ik sterf liever van de honger, dan dat ik loon van jullie krijg voor mijn werk. Ik ben er trots op dat ik zo leef. En dat zal niemand mij afpakken! 16 Ik breng het goede nieuws wel, maar dat is helemaal niets om over op te scheppen. Ik móet dat namelijk doen. Het zou niet best voor mij zijn als ik het goede nieuws níet vertelde! 17 Als ik het goede nieuws zou brengen omdat ik dat zelf zo graag wilde, had ik recht op een beloning. Maar God heeft het mij als taak gegeven. Ik móet het doen, ook als ik er geen zin in zou hebben. 18 Krijg ik er dan helemaal niets voor? Jawel, mijn beloning is: het goede nieuws brengen zonder dat jullie iets voor mij hoeven te doen. Zo wil ik van mijn rechten als prediker geen gebruik maken.

De manier waarop Paulus de mensen dient

19 Ik ben wel een vrij mens, maar toch heb ik jullie allemaal als een slaaf gediend. Zo hoopte ik zoveel mogelijk mensen voor Christus te winnen. 20 Bij de Joden heb ik als een Jood geleefd, om Joden voor de Heer te winnen. Bij de mensen die zich aan de wet van Mozes houden, heb ik me ook aan de wet van Mozes gehouden. Zo hoopte ik hen voor de Heer te winnen. 21 Bij de mensen die de wet van Mozes niet kennen, leefde ik zelf ook niet volgens de wet van Mozes. (Maar natuurlijk leef ik voor God niet zonder de wet, want ik houd me aan de wet van Christus.) Zo hoopte ik die mensen voor Christus te winnen. 22 Bij zwakke mensen heb ik geleefd alsof ik ook zwak was, om die zwakke mensen voor de Heer te winnen. Ik heb mij altijd aan alle mensen aangepast. Zo hoopte ik er in ieder geval een paar te kunnen redden. 23 Ik heb alles over voor het goede nieuws. Alleen zó kan ik er ook zelf van genieten.

Het geloof is te vergelijken met een sportwedstrijd

24 Jullie weten wel dat álle mensen die aan een hardloopwedstrijd meedoen, moeten rennen. Toch kan er maar één de prijs winnen. Leef dan alsof jullie een wedstrijd moeten winnen! 25 En mensen die aan een sportwedstrijd meedoen, kunnen niet maar doen waar ze zin in hebben. Ze moeten hard trainen. Zíj doen dat om een aardse prijs te winnen. Maar wíj werken voor een eeuwige prijs! 26 Ik ren als een hardloper op mijn doel af. Een hardloper loopt immers ook niet zomaar ergens heen. En een bokser slaat ook niet in het wilde weg in de lucht. 27 En een sporter traint zijn lichaam en is er streng voor. Anders wordt hij afgekeurd voor de wedstrijd. Net als een sporter ben ook ik streng voor mezelf. Want anders word ik zelf ongeschikt voor de wedstrijd waar ik andere mensen voor opgeroepen heb!

Ezechiël 7

Binnenkort zal Israël worden vernietigd

De Heer zei tegen mij: "Mensenzoon, dit zegt de Heer over het land Israël: Het einde is gekomen! Het einde van het hele land! Jullie einde is gekomen. Want Ik ben woedend en Ik ga jullie straffen voor wat jullie hebben gedaan. Ik zal jullie niet vergeven. Ik zal geen genade met jullie hebben. Ik zal jullie veroordelen voor hoe jullie hebben geleefd. Ik zal jullie straffen voor alle vreselijke dingen die jullie hebben gedaan. Jullie zullen beseffen dat Ik de Heer ben.

Dit zegt de Heer: Een ramp! Een enorme ramp komt eraan! Het einde is gekomen! Ja, jullie einde komt eraan! Het gaat beginnen! Het einde komt! Bewoners van Israël, jullie noodlot komt eraan! De tijd is gekomen! Geen dag van gejuich, maar een dag van paniek in de bergen. Want Ik ben woedend. Daarom zal Ik komen en mijn straf over jullie uitstorten. Jullie zullen je straf krijgen voor alle verschrikkelijke dingen die jullie hebben gedaan. Ik zal jullie niet vergeven. Ik zal geen genade met jullie hebben. Ik zal jullie veroordelen voor hoe jullie hebben geleefd. Jullie zullen beseffen dat Ik, de Heer, jullie straf.

10 Het is tijd! De straf wordt voltrokken. Want zij die heersen zijn trots en doen wat ze willen. 11 Jullie hebben je straf zelf veroorzaakt. Jullie worden door je eigen geweld vernietigd. Niets kan jullie redden: jullie zelf niet, jullie rijkdom niet. En niemand zal over jullie treuren.

12 De tijd is gekomen! De dag breekt aan! Laten mensen die land gekocht hebben, daar maar niet al te blij over zijn. En de mensen die land hebben verkocht, hoeven daar niet al te bedroefd over te zijn.[a] Want mijn straf treft iedereen. 13 De verkopers zullen nooit meer terugzien wat ze verkocht hebben, al leefden ze nóg zo lang. Want alles wat Ik over al deze mensen heb gezegd, zal ook gebeuren. Niemand die slechte dingen doet, zal in leven kunnen blijven.

14 Blaas maar op de ramshoorn om alarm te slaan. Maak alles maar klaar voor de strijd. Er zal uiteindelijk toch niemand strijden. Want mijn straf treft iedereen in het hele land. 15 Buiten de stad zal het zwaard doden. In de stad sterven de mensen van de pest en de honger. 16 Slechts een paar mensen zullen naar de bergen kunnen ontsnappen. Daar zullen ze steeds in gevaar zijn, zoals droevig koerende duiven die uit de dalen naar de bergen zijn verjaagd. Ze zullen kermen en klagen, maar het is de straf voor hun slechtheid. 17 Iedereen zal doodsbang zijn.

18 De mensen zullen rouwkleren aantrekken en als teken van verdriet hun hoofd kaalscheren. Ze zullen bang en radeloos zijn. Ze zullen zich verschrikkelijk schamen voor alles wat er met hen gebeurt. 19 Ze kunnen hun zilver en goud wel op straat gooien, want ze hebben er niets meer aan. Het kan hen niet redden op de dag dat Ik hen straf. Ze kunnen het niet eten, ze kunnen er hun magen niet mee vullen. Door hun goud en zilver zijn ze Mij ongehoorzaam geworden. Daarvoor zullen ze nu veroordeeld worden. 20 Ik had kostbaarheden aan hen gegeven. Maar ze hebben die gebruikt om er walgelijke godenbeelden van te maken. Daarom zullen hun kostbaarheden meegenomen worden door vreemden. 21 Want Ik zal ze door vreemdelingen laten roven. Ik zal alles als buit meegeven aan slechte mensen die ermee doen wat ze willen. 22 Ik zal niets meer met mijn volk te maken willen hebben. Vreemdelingen zullen de heiligste plaats van mijn tempel binnendringen, zodat die niet meer heilig zal zijn.

23 Leg de boeien klaar, want het land is vol moordenaars. De stad is vol geweld. 24 Daarom zal Ik het wreedste volk laten komen. Zij zullen in de huizen gaan wonen. Ik zal een einde maken aan alles waar de machtigen en rijken zo trots op waren. En de heiligdommen van hun afgoden zullen worden vernield. 25 De mensen zullen zoeken naar een manier om gered te worden. Maar er is geen redding. 26 Ramp op ramp zal komen. Allerlei geruchten zullen de ronde doen. De mensen zullen tevergeefs naar de profeet gaan. De priesters zullen niet weten wat ze het volk moeten zeggen. De wijze mannen zullen het volk geen raad kunnen geven. 27 De koning zal treuren. De leiders zullen er verschrikkelijk aan toe zijn. Het volk zal verlamd zijn van angst. Ik zal hen straffen voor hun manier van leven. Ik zal hen veroordelen voor wat ze hebben gedaan. Dan zullen ze beseffen dat Ik de Heer ben."

Psalmen 45

Psalm 45

Voor de leider van het koor. Een lied voor de Korachieten,[a] om iets van te leren. Een lied over de liefde, op de wijs van 'De lelies'.

Het borrelt in mij van woorden.
Ik mag de koning mijn gedicht voorlezen
dat ik over hem heb gemaakt!
Als een echte dichter draag ik hem mijn lied voor.

U ziet er prachtiger uit dan alle andere mensen.
Alles wat u zegt is verstandig.
Daarom zal God voor altijd goed voor u zijn.
Doe uw zwaard om, dappere held,
trek uw kostbaarste wapenrusting aan.
Trek er in volle pracht en praal op uit
en kom op voor het recht.
U zal geweldige overwinningen behalen.
Uw pijlen zijn scherp,
u overwint de volken.
Uw pijlen doorboren het hart van uw vijanden.
God, U regeert voor altijd en eeuwig.
U heerst als een rechtvaardig koning.
U houdt van rechtvaardigheid
en U haat onrechtvaardigheid.
O God, daarom heeft uw God u gezalfd
met méér blijdschap dan de anderen om u heen.
Uw kleren geuren van heerlijke parfum.
Uit uw met ivoor versierde paleiszalen klinkt prachtige muziek.
10 Prinsessen in dure kleren staan om u heen.
Uw vrouw staat naast u, gekleed in kostbaar goud uit Ofir.

11 Luister naar mij, prinses uit Tyrus.
Vergeet uw volk, vergeet het huis van uw vader.
12 Laat de koning genieten van uw schoonheid.
Buig u voor hem neer, want hij is uw heer.
13 De rijkste mannen van het land
zullen u geschenken brengen, dochter van Tyrus.

14 De prinses komt binnen.
Ze ziet er schitterend uit.
Haar jurk is versierd met borduurwerk van gouddraad.
15 In haar prachtige kleding
wordt ze door haar vriendinnen naar de koning gebracht.
16 De mensen juichen haar toe
als ze het paleis van de koning wordt binnengebracht.

17 Mijn heer de koning,
uw zonen zullen u later opvolgen.
U zal hen maken tot bestuurders over het hele land.
18 Ik zal u prijzen bij de mensen die later zullen leven.
Alle volken zullen u voor altijd prijzen."

BasisBijbel (BB)

© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016