Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

M’Cheyne Bible Reading Plan

The classic M'Cheyne plan--read the Old Testament, New Testament, and Psalms or Gospels every day.
Duration: 365 days
BasisBijbel (BB)
Version
1 Samuël 12

Samuel neemt afscheid van het volk Israël

12 Toen zei Samuel tegen heel Israël: "Ik heb gedaan wat jullie mij hadden gevraagd. Ik heb jullie een koning gegeven. Vanaf nu gaat de koning jullie leiden. Maar ik ben oud en grijs geworden. Mijn zonen zijn bij jullie. Ik heb jullie vanaf mijn jeugd tot nu toe geleid. Hier ben ik. Zeg mij nu, hier bij de Heer en bij de man die Hij tot koning heeft gezalfd: heb ik ooit iemand zijn koe afgenomen? Heb ik ooit iemand zijn ezel afgepakt? Heb ik ooit iemand slecht behandeld? Heb ik me ooit laten omkopen om oneerlijk recht te spreken? Als ik een van deze dingen ooit heb gedaan, dan wil ik dat nu in orde maken." Ze antwoordden hem: "U heeft ons nooit slecht behandeld, u bent nooit onrechtvaardig geweest en u heeft u nooit laten omkopen." Toen zei Samuel: "De Heer en de koning zijn er dus nu getuige van dat ik niemand iets schuldig ben." Ze antwoordden: "De Heer is getuige."

Samuel zei tegen het volk: "De Heer Zelf heeft Mozes en Aäron aangewezen om jullie uit Egypte te bevrijden. Zo heeft de Heer jullie gered. Ga nu allemaal staan. Ik wil jullie vertellen welke goede dingen de Heer allemaal voor jullie en voor jullie voorouders heeft gedaan. Jakob was in Egypte gaan wonen. Later begonnen jullie voorouders de Heer om hulp te roepen. Toen stuurde Hij Mozes en Aäron. Zij bevrijdden jullie voorouders uit Egypte. Zij brachten hen hierheen, zodat ze hier konden gaan wonen. Maar jullie voorouders vergaten hun Heer God. Daarom gaf God hen in de macht van Sisera, de legeraanvoerder van Hazor.[a] Ook gaf Hij hen in de macht van de Filistijnen en van de koning van Moab. Die streden tegen hen. 10 Toen riepen ze de Heer om hulp en zeiden: 'We hebben verkeerd gedaan. We hebben U verlaten en zijn andere goden gaan aanbidden. Red ons nu alstublieft uit de macht van onze vijanden. We zullen U weer dienen.' 11 Toen stuurde de Heer Gideon, Barak, Jefta en Samuel.[b] Hij redde jullie uit de macht van de vijanden om jullie heen. Daardoor konden jullie veilig wonen. 12 Maar toen jullie zagen dat koning Nahas van de Ammonieten jullie ging aanvallen, zeiden jullie tegen mij: 'We willen een koning.' Terwijl jullie Heer God toch jullie Koning is.

13 Wel, hier staat nu de koning die jullie wilden hebben. De Heer heeft jullie een koning gegeven. 14 Denk erom dat jullie en de koning wel diep ontzag voor de Heer blijven hebben. Jullie moeten Hem blijven dienen en Hem gehoorzamen! Jullie en de koning moeten wel jullie Heer God blijven volgen! Dan zal Hij jullie beschermen. 15 Maar als jullie Hem niet meer gehoorzamen, zal de Heer tegen jullie zijn, zoals ook Hij ook tegen jullie voorouders was. 16 Blijf nog even staan en zie het geweldige wonder dat de Heer nu zal doen. 17 Het is nu de tijd van de tarweoogst. Ik zal de Heer om onweer en regen vragen. Besef dat jullie iets heel vreselijk hebben gedaan door aan de Heer om een koning te vragen!" 18 Toen bad Samuel tot de Heer en de Heer liet het die dag onweren en regenen. Het hele volk werd bang voor de Heer en voor Samuel. 19 En ze zeiden tegen Samuel: "Bid alstublieft voor ons tot uw Heer God, zodat wij niet zullen sterven. We hebben toch al zoveel verkeerde dingen gedaan, en nu hebben we het nog erger gemaakt door om een koning te vragen."

20 Samuel zei tegen het volk: "Wees niet bang. Jullie hebben inderdaad verkeerd gedaan. Maar wees dan nu niet langer ongehoorzaam aan de Heer. Dien Hem met je hele hart. 21 Aanbid geen afgoden meer. Die kunnen niets voor jullie doen en kunnen jullie niet redden. Het zijn nutteloze beelden. 22 Maar de Heer zal zijn volk niet verlaten, vanwege zijn eigen eer. Hij had immers besloten dat jullie zijn eigen volk zouden zijn. 23 Wat mij betreft, ik zal voor jullie blijven bidden. Want anders zou ik ongehoorzaam zijn aan de Heer. Ik zal jullie blijven leren hoe jullie moeten leven zoals de Heer het wil. 24 Blijf diep ontzag voor de Heer hebben. Dien Hem trouw met je hele hart. Jullie weten immers zelf wat een geweldige dingen Hij voor jullie heeft gedaan. 25 Maar als jullie verkeerde dingen doen, zullen jullie samen met je koning vernietigd worden."

Romeinen 10

God redt Joden en niet-Joden door hun geloof

10 Broeders en zusters, met mijn hele hart bid ik tot God dat Israël zal worden gered. Want daar verlang ik met mijn hele hart naar. Want ik weet dat ze erg hun best doen om God te dienen. Maar ze doen dat op de verkeerde manier. Want ze begrijpen niet op welke manier God hen wil vrijspreken van schuld. Ze proberen het op hun eigen manier: door de dingen die ze doen. Daardoor zijn ze niet gehoorzaam aan God. Want Gods manier is: Jezus. Jezus is het einddoel van de wet van Mozes.[a] Iedereen die in Hem gelooft, wordt vrijgesproken van schuld.

Mozes schrijft hoe je door de wet vrij kan worden van schuld: "Als je je helemaal aan de wet houdt, zul je leven." Maar het geloof spreekt op een heel andere manier vrij van schuld. Je hoeft er niet ver naar te zoeken. Je hoeft niet naar de hemel te klimmen om Christus op te halen. Je hoeft niet naar het dodenrijk af te dalen om Christus van daar te laten komen. Nee, je wordt vrijgesproken door het woord dat vlak bij je is. Namelijk in je mond en in je hart. Dat is namelijk het woord van geloof dat we aan de mensen vertellen. Want als je met je mond hardop zegt dat Jezus de Heer is, en met je hart gelooft dat God Hem uit de dood heeft teruggeroepen en levend heeft gemaakt, ben je gered. 10 Door dit met je hart te geloven, word je vrijgesproken van schuld. En door het met je mond hardop te zeggen, word je gered. 11 Want in de Boeken staat: "Iedereen die op Hem vertrouwt, zal niet in Hem teleurgesteld worden." 12 God maakt geen verschil tussen Joden en andere mensen. Want er is maar één Heer. Zijn rijkdom is voor álle mensen die Hem aanbidden. 13 Want er staat in de Boeken: "Iedereen die de Heer aanbidt, zal worden gered."

14 Maar hoe kunnen mensen de Heer aanbidden, als ze niet in Hem geloven? Hoe kunnen ze in Hem geloven, als ze nooit van Hem hebben gehoord? Hoe kunnen ze van Hem horen, als niemand hun over Hem heeft verteld? 15 En hoe kan iemand over Hem vertellen, als hij niet wordt gestuurd? Er staat in de Boeken: "Wat is het heerlijk om de voetstappen te horen aankomen van iemand die goed nieuws komt brengen!" 16 Maar niet iedereen heeft het goede nieuws dat hij hoorde ook geloofd. De profeet Jesaja zegt: "Heer, wie heeft geloofd wat hij van mij hoorde?" 17 Dus je kan alleen gaan geloven als je eerst echt hebt gehoord wat er over Christus wordt verteld.

18 Maar hebben de Israëlieten dat dan niet gehoord? Jazeker wel: "Over de hele wereld is de boodschap van God te horen geweest, tot aan het einde van de aarde." 19 Heeft Israël het dan niet begrepen? Het zit zó. Eerst heeft God door Mozes gezegd: "Ik zal jullie jaloers maken op een volk dat mijn volk niet was. Ik zal jullie kwaad maken op een volk dat Mij niet kende." 20 En door de profeet Jesaja zegt God zelfs: "Ik ben gevonden door mensen die niet naar Mij zochten. Mensen die niet naar Mij vroegen, hebben Mij leren kennen." 21 Maar van Israël zegt Hij: "De hele dag heb Ik mijn handen uitgestrekt naar een ongehoorzaam en koppig volk."

Jeremia 49

Gods woorden over de Ammonieten

49 Dit zegt de Heer over de Ammonieten: "Zijn er dan geen Israëlieten meer? Is er dan niemand van Israël over? Waarom anders zijn de Ammonieten in Gad gaan wonen? Wat heeft dat volk van de god Milkom daar te maken? De Heer zegt: Omdat jullie Gad op Israël veroverd hebben, zal Ik er op een dag voor zorgen dat er in jullie hoofdstad Rabba krijgsgeschreeuw zal zijn. Rabba zal verwoest worden. De dorpen er omheen zullen in brand worden gestoken. Dan zal Israël het land veroveren dat hén veroverd had, zegt de Heer. Huil, Hesbon, want Ai is verwoest. Huil, bewoners van Rabba, en doe rouwkleren aan. Treur over je stad. Ren radeloos rond over je graslanden. Want jullie god Milkom wordt als buit meegenomen, samen met zijn priesters en de leiders van je land.

Ammonieten, waarom zijn jullie zo trots op jullie dalen? Hesbon, je dal is overstroomd, jij trotse stad die op je rijkdommen vertrouwde. Je dacht dat niemand je zou durven aanvallen! Maar Ik zal ervoor zorgen dat jullie bang zullen zijn voor jullie buurlanden, zegt de Heer, de Heer van de hemelse legers. Van alle kanten zullen jullie worden aangevallen. En naar alle kanten zullen jullie worden weggejaagd. En niemand zal proberen jullie weer bij elkaar te brengen. Maar daarna zal Ik een einde maken aan de gevangenschap van de Ammonieten. Ik zal ervoor zorgen dat het weer goed met hen gaat, zegt de Heer."

Gods woorden over Edom

Over Edom zegt de Heer van de hemelse legers: "Is er dan geen wijsheid meer in Teman? Hebben de wijze mannen dan geen idee meer wat ze moeten doen? Is hun wijsheid verdwenen? Vlucht, keer om, verberg je goed, bewoners van Dedan! Want het volk Edom zal vernietigd worden op de dag dat Ik het ga straffen. Druivenplukkers laten altijd wel een paar druiven hangen. En dieven nemen alleen mee wat ze dragen kunnen. 10 Maar Ík pluk Edom helemaal kaal. Ík roof Edom helemaal leeg, ook al zijn schuilplaatsen. Niemand zal zich kunnen verbergen. Er zal niemand van dat volk overblijven. Ook alle buurlanden worden verwoest. Er blijft niets van Edom over. 11 Ik zal alleen je weeskinderen in leven laten en je weduwen beschermen. 12 De Heer zegt: Jij hebt volken die het niet verdienden, zwaar laten lijden. Zou jij dan zelf vrijuit gaan? Nee, nu zul jij zwaar moeten lijden onder mijn straf. Je zal de wijnbeker met mijn straf helemaal leegdrinken. 13 Ik zweer bij Mijzelf, zegt de Heer, dat iedereen die zal horen wat er met Bozra[a] is gebeurd, geschokt zal zijn. Bozra en alle steden daar omheen zullen voor altijd puinhopen blijven.

14 De Heer zegt: Ik heb een boodschapper naar de volken gestuurd. Die roept de volken op om zich te verzamelen en samen Edom aan te vallen. 15 Want Ik ga van jou een klein volk maken waar niemand nog bang voor is. 16 Eerst was iedereen bang voor je. Daardoor ben je trots geworden. En omdat je trots geworden bent, loopt het nu slecht met je af. Je steden staan wel veilig in rotskloven in de bergen. Ze klemmen zich daar stevig vast aan de hoge heuvels. Maar al stonden ze zo hoog als de nesten van adelaars, toch zal Ik jullie omlaag halen, zegt de Heer. 17 Iedereen die hoort wat er met Edom is gebeurd, zal geschokt zijn. Iedereen die door het land trekt, zal geschokt tussen zijn tanden fluiten over al Edoms rampen. 18 Het zal er net zo uitzien als Sodom en Gomorra met de steden daaromheen, die Ik heb omgekeerd, zegt de Heer. Er zal geen mens meer wonen. 19 Zoals een leeuw loert in de bossen van het Jordaandal en plotseling het vee bespringt, zo trekt de vijand op tegen je sterke stad. In één ogenblik jaag Ik jullie daaruit weg. En Ik zal Zelf iemand aanwijzen om dat te doen.

Wie is aan Mij gelijk? Wie durft Mij te vragen waarom Ik iets doe? Welke leider kan tegen Mij op? 20 Luister daarom naar wat Ik over Edom heb besloten. Luister naar de plannen die Ik met de bewoners van de stad Teman heb. Ze zullen door de zwakste afdeling van het leger worden weggesleurd.[b] Hun hele stad zal verwoest worden. 21 Wanneer Edom valt, zal de aarde beven. Het gejammer is tot aan de Rietzee te horen. 22 De vijand komt zo snel aanvliegen als een adelaar. Hij spreidt zijn vleugels over Bozra uit en stort zich er op neer. De helden van Edom zullen alle moed verliezen."

Gods woorden over Damaskus

23 Over Damaskus[c] zegt de Heer: "De bewoners van Hamat en Arpad zijn bang. Want ze hebben slecht nieuws gehoord.[d] Ze zijn doodsbang. Daardoor zijn ze zo onrustig als de zee die nooit tot rust komt. 24 De bewoners van Damaskus hebben de moed verloren. Ze besluiten te vluchten, want ze zijn doodsbang. 25 De stad die vroeger zo prachtig en machtig was, de stad waar Ik vroeger zo blij mee was, is nu verlaten. 26 De mannen liggen dood in de straten. Alle soldaten zijn gedood, zegt de Heer van de hemelse legers. 27 En Ik zal Damaskus in brand steken, zodat de paleizen van koning Benhadad verbranden."

Gods woorden over Kedar en Hazor

28 Dit zegt de Heer over Kedar en de koninkrijken van Hazor,[e] die door koning Nebukadnezar van Babel worden verslagen: " 'Ruk op naar Kedar, Nebukadnezar! Vernietig de stammen van het oosten!' 29 De tenten en het vee worden buitgemaakt: alle tentkleden, spullen en kamelen worden meegenomen. De mensen schreeuwen van angst. 30 Vlucht snel en verberg je, bewoners van Hazor! zegt de Heer. Want koning Nebukadnezar van Babel heeft plannen gemaakt om jullie land te veroveren. 31 De Heer zegt tegen Nebukadnezar: 'Ruk op tegen een zorgeloos volk dat rustig in zijn land woont! Een volk zonder poortdeuren en zonder grendels. Een volk dat alleen woont.' 32 Hun kamelen en hun grote kudden vee zullen worden meegenomen als buit. En het volk dat de hoeken van zijn haar afscheert, zal Ik naar alle windrichtingen wegjagen. Van alle kanten zullen ze aangevallen worden, zegt de Heer. 33 En Hazor zal voor eeuwig verwoest worden. Er zal geen mens meer wonen. Alleen jakhalzen leven er nog."

Gods woorden over Elam

34 Dit is wat de Heer tegen mij zei over Elam,[f] toen Zedekia nog maar pas koning van Juda was.

35 Dit zegt de Heer van de hemelse legers: "Elam vertrouwt op zijn leger van boogschutters. Maar Ik dood hen allemaal. 36 Ik laat uit de vier windstreken vier stormen los op Elam. Die zullen de bewoners in alle windrichtingen wegblazen. Bij elk volk zullen wel mensen uit Elam wonen. 37 De bewoners van Elam zullen doodsbang zijn voor hun vijanden. Ik stort rampen over Elam uit, omdat Ik woedend op hen ben, zegt de Heer. Ik zal hen met oorlog achtervolgen, totdat dat volk helemaal is vernietigd. 38 Ik dood de koning en alle leiders, zegt de Heer. Daarna zet Ik mijn eigen troon neer in Elam. 39 Maar aan het eind van de tijd zal Ik een einde maken aan de gevangenschap van de bewoners van Elam. Dan zal Ik weer goed voor hen zijn, zegt de Heer."

Psalmen 26-27

Psalm 26

Een lied van David.

Heer, kom alstublieft voor mij op,
want ik ben onschuldig.
Ik vertrouw altijd op U, zonder te twijfelen.
Stel me op de proef, Heer, toets mij.
Kijk wat er diep in mijn hart is.
Want ik denk steeds aan uw liefde
en ik volg U.
Ik blijf ver bij slechte mensen vandaan
en ik ga niet om met mensen
die alleen maar doen alsof ze van U houden.
Ik haat het om met mensen om te gaan
die slechte dingen doen.
Ik doe niet mee met de mensen die zich niets van U aantrekken.
Ik ben helemaal onschuldig, Heer,
en ik ga graag naar uw altaar.
Ik zing graag luid voor U
en vertel andere mensen over al uw wonderen.
Heer, ik houd van uw heiligdom,
het heiligdom van de tent waar U woont,
in uw hemelse macht en majesteit.
Ruk mij niet weg uit het leven.
Dood mij niet samen met de mensen die slechte dingen doen
en die onschuldige mensen vermoorden.
10 Zij zijn misdadigers
en laten zich gemakkelijk omkopen.
11 Maar ik leef zoals U het wil.
Heb medelijden met mij en red mij!

12 De Heer redt mij uit alle moeilijkheden.
Wanneer we bij elkaar komen,
zal ik de Heer prijzen.

Psalm 27

Een lied van David.

De Heer is mijn licht en mijn redding.
Daarom ben ik voor niemand bang.
De Heer is mijn kracht.
Daarom hoef ik voor niemand bang te zijn.
Wanneer mijn vijanden mij bedreigen
alsof ze wilde dieren zijn die me willen verscheuren,
dan struikelen zij zelf en vallen.
Zelfs als er een heel leger op mij af komt,
ben ik nog steeds niet bang.
Al breekt de strijd tegen mij los,
toch blijf ik vertrouwen.
Ik vraag maar één ding van de Heer.
Dit is wat ik het liefste wil:
ik wil alle dagen van mijn leven dicht bij de Heer zijn,
om ervan te genieten hoe prachtig en hoe vriendelijk Hij is
en om Hem te leren kennen.
Als er gevaar dreigt, verbergt Hij mij in zijn huis.
Bij Hem ben ik zo veilig als op een hoge rots.
Daar sta ik hoog boven de vijanden die me omringen.
Daarom wil ik juichend offers brengen in zijn tent
en liederen zingen voor de Heer.

Hoor, Heer, ik roep luid tot U.
Heb medelijden met mij en antwoord mij!
U zegt Zelf in mijn hart:
"Verlang naar Mij."
Ik verlang dan ook naar U, Heer.
Stuur me niet weg in uw boosheid.
U heeft me altijd geholpen.
Stuur me dan nu niet weg, laat me niet in de steek.
God, U kan mij redden!
10 Zelfs als mijn vader en moeder me in de steek zouden laten,
zult U nog altijd bij me zijn.

11 Leer mij, Heer, wat U wil dat ik doe.
Wijs me de juiste weg,
want mijn vijanden bedreigen me.
12 Lever me niet aan hen uit!
Ze beschuldigen mij van dingen die niet waar zijn.
Ze willen me kwaad doen.
13 Wat had ik moeten doen als ik niet zeker had geweten
dat de Heer goed is en mij zal redden?

14 Vertrouw op de Heer.
Houd moed en Hij zal je weer hoop geven.
Ja, verwacht hulp van de Heer.

BasisBijbel (BB)

© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016