Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

M’Cheyne Bible Reading Plan

The classic M'Cheyne plan--read the Old Testament, New Testament, and Psalms or Gospels every day.
Duration: 365 days
BasisBijbel (BB)
Version
Jozua 10

Gibeon wordt aangevallen

10 Adoni-Zedek, de koning van Jeruzalem, hoorde dat Jozua Ai had veroverd en verwoest. En dat hij iedereen had gedood, net zoals bij Jericho. Ook hoorde hij dat de bewoners van Gibeon vriendschap hadden gesloten met Israël en in het land mochten blijven wonen. Toen werden hij en de bewoners van Jeruzalem erg bang. Want Gibeon was een grote stad. Gibeon was wel zo groot als de steden die een eigen koning hadden. Het was zelfs nog groter dan Ai en werd bewoond door dappere mannen. Daarom stuurde Adoni-Zedek (de koning van Jeruzalem) aan Hohan (de koning van Hebron), Pir-Am (de koning van Jarmut), Jafia (de koning van Lachis), en Debir (de koning van Eglon) deze boodschap: "Kom met jullie legers naar mij toe. Dan zullen we samen Gibeon ervoor straffen dat het vriendschap heeft gesloten met Jozua en de Israëlieten." Toen verzamelden deze vijf koningen van de Amorieten hun legers. Samen vielen ze Gibeon aan en omsingelden de stad.

Toen stuurden de mannen van Gibeon een boodschap naar Jozua in Gilgal: "Kom alsjeblieft zo snel mogelijk naar ons toe om ons te redden. Laat ons niet in de steek. Want we worden aangevallen door de koningen van de Amorieten die in de bergen wonen." Toen vertrok Jozua met zijn hele leger van dappere mannen uit Gilgal. De Heer zei tegen Jozua: "Wees niet bang voor hen, want Ik geef hen in je macht. Ze zullen jullie niet kunnen verslaan."

Jozua trok zo snel mogelijk op van Gilgal. Hij bereikte in één nacht Gibeon. Hij viel de Amorieten onverwachts aan. 10 De Heer zorgde ervoor dat ze helemaal in paniek raakten toen ze het leger van Israël zagen. Daardoor overwon Jozua hen bij Gibeon. Hij achtervolgde hen in de richting van de bergpas van Bet-Horon en versloeg hen tot bij Azeka en Makkeda. 11 Ze sloegen voor Israël op de vlucht en kwamen bij de helling van Bet-Horon. Daar liet de Heer het zulke grote hagelstenen regenen, dat ze erdoor gedood werden. Het hagelde tot aan Azeka. Er werden meer mannen gedood door de hagelstenen dan door de Israëlieten.

12 Die dag zorgde de Heer ervoor dat de Israëlieten de Amorieten overwonnen. Jozua had die dag vol geloof in de Heer gezegd: "Zon, sta stil bij Gibeon! Maan, sta stil in het Ajalon-dal!" Alle Israëlieten hoorden hem dat zeggen. 13 En de zon stond stil en de maan bleef staan, totdat het volk alle vijanden had verslagen. Dit staat opgeschreven in het 'Boek van de Rechtvaardige'.[a] De zon bleef een volle dag hoog aan de hemel staan. 14 Nog nooit eerder is er zo'n dag geweest en ook later is zoiets nooit meer gebeurd. De Heer deed een groot wonder door het gebed van één man. Want de Heer streed aan de kant van Israël. 15 Toen keerde Jozua met zijn leger terug naar het tentenkamp in Gilgal.

De dood van de vijf koningen van de Ammonieten

16 Maar de vijf koningen waren gevlucht. Ze hadden zich in de grot bij Makkeda verborgen. 17 Toen kreeg Jozua bericht: "De vijf koningen zijn gevonden. Ze hebben zich verborgen in de grot bij Makkeda." 18 Jozua antwoordde: "Rol grote stenen voor de ingang van de grot. Laat dan een aantal mannen de ingang bewaken. 19 Maar jullie moeten daar niet blijven. Achtervolg de vijand en val hun achterhoede aan. Zorg ervoor dat ze niet de kans krijgen om hun steden in te vluchten. De Heer God geeft hen in jullie macht." 20 Jozua en de Israëlieten versloegen hen volkomen. Ze doodden bijna iedereen. Slechts een klein aantal lukte het om een ommuurde stad te bereiken. 21 Maar het hele leger van de Israëlieten keerde naar het tentenkamp bij Makkeda terug. Niemand van hen was gedood. Niemand had de Israëlieten ook maar íets durven doen.

22 Toen zei Jozua: "Maak de ingang van de grot open en breng de vijf koningen naar mij toe." 23 Dat deden ze. Ze haalden de vijf koningen uit de grot: de koning van Jeruzalem, de koning van Hebron, de koning van Jarmut, de koning van Lachis en de koning van Eglon. 24 Toen ze bij Jozua waren gebracht, riep Jozua alle mannen van Israël bij zich. Hij zei tegen de aanvoerders van de mannen die meegegaan waren in de strijd: "Kom hier en zet je voet op de nek van deze koningen." Ze kwamen naar voren en zetten hun voet op hun nek. 25 Toen zei Jozua tegen zijn aanvoerders: "Wees niet bang, maar wees vastberaden en vol vertrouwen. Want dit zal de Heer God met al jullie vijanden doen." 26 Toen doodde Jozua de koningen. Hij hing de lijken aan vijf palen. Daar bleven ze tot de avond hangen. 27 Maar toen de zon onderging, gaf Jozua het bevel de lichamen van de palen te halen. Ze gooiden ze in de grot waarin de koningen zich hadden verborgen. Daarna rolden ze grote stenen voor de ingang. Die liggen daar nu nog steeds.

Jozua verovert het zuiden van Kanaän

28 Op dezelfde dag veroverde Jozua Makkeda. Hij doodde alle mensen, ook de koning. Hij liet niemand ontsnappen. Met de koning van Makkeda deed hij hetzelfde als wat hij met de koning van Jericho had gedaan. 29 Toen trok Jozua met zijn hele leger van Makkeda naar Libna en viel Libna aan. 30 En de Heer gaf ook Libna en zijn koning in de macht van Israël. Jozua doodde alle mensen. Hij liet niemand ontsnappen. En hij deed met de koning van Libna hetzelfde als wat hij met de koning van Jericho had gedaan. 31 Daarna trok Jozua met zijn hele leger van Libna naar Lachis en viel Lachis aan. 32 En de Heer gaf ook Lachis in de macht van Israël. Ze veroverden het in twee dagen. Jozua doodde alle mensen, net zoals hij bij Libna had gedaan. 33 Toen kwam Horam, de koning van Gezer, met zijn leger Lachis te hulp. Maar Jozua versloeg hem en zijn leger. Hij liet niemand van hen over. 34 Daarna trok Jozua met zijn hele leger van Lachis naar Eglon en viel Eglon aan. 35 Ze veroverden het in één dag. Jozua doodde alle mensen in de stad, zoals hij ook bij Lachis had gedaan. 36 Daarna trok Jozua met zijn hele leger van Eglon naar Hebron en viel Hebron aan. 37 Ze veroverden het en Jozua doodde alle mensen in de stad, ook de koning. Ook alle steden rond Hebron veroverde hij. Hij liet er niemand in leven, net als bij Eglon. 38 Daarna trok Jozua met zijn hele leger van Hebron naar Debir en viel Debir aan. 39 Ze veroverden het en doodden de koning. Ook alle steden rond Debir veroverde hij. En hij doodde alle mensen in die steden. Hij liet niemand van hen over. Hetzelfde wat ze met Hebron en met Libna en zijn koning hadden gedaan, deden ze ook met Debir en zijn koning.

40 Zo veroverde Jozua het hele land, de bergen, het Zuiderland, de vlakte en de hellingen. Hij doodde al hun koningen en liet niemand in leven. Hij doodde alle mensen, zoals de Heer, de God van Israël, had bevolen.[b] 41 Jozua versloeg hen vanaf Kades-Barnea tot Gaza en vanaf Gosen tot Gibeon. 42 Al deze koningen en hun land heeft Jozua in één keer overwonnen. Want de Heer, de God van Israël, streed voor Israël. 43 Daarna kwam Jozua met zijn hele leger terug bij het tentenkamp bij Gilgal.

Psalmen 142-143

Psalm 142

Een gedicht van David, om iets van te leren. Hij maakte het toen hij in de grot was.[a] Een gebed.

Heer, ik roep luid tot U.
Smekend roep ik tot U.
Ik stort mijn hart bij U uit.
Ik vertel U al mijn moeilijkheden.
Ik ben wanhopig, maar U weet wat ik moet doen.
Overal waar ik ga, hebben mijn vijanden vallen voor me opgezet.
Ik zoek hulp, maar niemand komt me helpen.
Ik kan nergens heen.
Niemand wil me beschermen.
Ik roep tot U, Heer:
"U bent mijn schuilplaats. Bij U ben ik veilig.
U bent alles voor mij in dit leven.”
Luister naar mij, Heer, want ik ben wanhopig.
Red me van de mensen die me achtervolgen,
want ze zijn sterker dan ik.
Ik kan geen kant meer op! Red me!
Dan zal ik U prijzen,
samen met de mensen die leven zoals U het wil,
omdat U goed voor me bent geweest.

Psalm 143

Een lied van David.

Heer, luister naar mijn gebed,
hoor hoe ik U om hulp smeek.
Antwoord mij, want U bent trouw en rechtvaardig.
Veroordeel mij niet, Heer.
Voor U is immers niemand helemaal onschuldig.
Mijn vijanden vertrappen me.
Ze trappen me de grond in.
Ik voel me alsof ik zit opgesloten in het donker,
bij de doden in het dodenrijk.
Daarom ga ik bijna dood van ellende.
Ik ben helemaal wanhopig.
Ik denk aan vroeger,
aan wat U toen allemaal heeft gedaan.
Ik steek mijn handen naar U uit.
Ik verlang naar U,
zoals droog land verlangt naar water.
Antwoord mij gauw, Heer, want ik kán niet meer.
Laat me niet in de steek, want dan zal ik sterven.
Laat elke ochtend uw stem horen
als U vol liefde tot me spreekt.
Heer, ik vertrouw op U.
Laat me weten wat ik moet doen,
want ik vertrouw op U.
Red me van mijn vijanden, Heer.
Ik vlucht naar U toe.
10 Leer me om te doen wat U wil,
want U bent mijn God.
Geef me door uw goede Geest weer rust en vrede.
11 Red mijn leven, Heer, om wie U bent.
Red me uit mijn moeilijkheden, omdat U rechtvaardig bent.
12 Dood mijn vijanden, omdat U van mij houdt.
Vernietig alle mensen die mij bedreigen.
Want ik ben uw dienaar.

Jeremia 4

God roept het volk Israël op om de andere goden weg te doen (vervolg)

De Heer zegt: "Als jullie Mij weer gaan dienen, Israël, mogen jullie bij Mij terugkomen. Als jullie je andere goden wegdoen, hoeven jullie niet meer rond te dwalen. Als jullie zeggen: 'Ik zweer bij de Heer,' zorg dan dat jullie ook de waarheid spreken! Wees eerlijk, zorg voor eerlijke rechtspraak en leef zoals Ik het wil. Dan zullen de andere volken óók door Mij gezegend willen worden. Dan zullen ze óók blij met Mij zijn. En tegen de bewoners van Juda en van Jeruzalem zeg Ik: Maak een nieuw begin. Doe alles weg wat verkeerd is. Ga Mij weer gehoorzamen. Doe van harte wat Ik zeg. Dien Mij niet alleen met woorden, maar met je hart.[a] Als jullie niet veranderen, zal Ik mijn woede als een onblusbaar vuur over jullie uitstorten, vanwege alle slechte dingen die jullie doen."

De ramp die uit het noorden komt

De Heer zei: "Roep overal in Juda en Jeruzalem: 'Blaas in het hele land alarm op de ramshoorn! Roep iedereen bij elkaar! Vlucht naar de steden met muren! Zet op een hoog punt van Jeruzalem de vlag neer, zodat iedereen de weg kan vinden. Vlucht allemaal! Blijf niet staan!' Want Ik laat uit het noorden een ramp over jullie komen. De vijand komt eraan zoals een leeuw tevoorschijn springt van tussen de struiken. De vijand die volken vernietigt, is op weg om met zijn leger jullie land te verwoesten.[b] Jullie steden zullen puinhopen worden waar niemand meer woont. Trek daarom rouwkleren aan, kreun en huil. Want de woede van de Heer is niet te stoppen. In die tijd, zegt de Heer, zullen de koning en de leiders van het land alle hoop verliezen. De priesters en de profeten zullen geschokt zijn."

10 Toen zei ik: "O Heer, U heeft dit volk en Jeruzalem heel erg bedrogen! U heeft gezegd dat we vrede zouden hebben. Maar we worden allemaal gedood!"

11 De Heer zei: "In die tijd zal tegen het volk en tegen Jeruzalem gezegd worden: Er waait een gloeiendhete wind[c] vanuit de heuvels in de woestijn naar Jeruzalem. Maar geen zacht windje. 12 Nee, op mijn bevel zal er een verwoestende storm komen. Dat is de straf die Ik mijn volk geef."

13 Jeremia zegt: "De vijand komt als een zware wolkenmassa aanzetten. De strijdwagens zijn sneller dan de wind. De paarden zijn sneller dan adelaars. Verschrikkelijk! We worden vernietigd! 14 Jeruzalem, doe het kwaad uit je hart weg! Dan zul je nog gered kunnen worden. Hoelang zul je nog zoveel slechte dingen blijven bedenken?

15 Luister! Er is nieuws uit het gebied van de stam van Dan in het noorden. Er is nieuws uit de bergen van Efraïm. Het is verschrikkelijk nieuws! 16 Zeg tegen iedereen, en laat het weten in Jeruzalem: er komt een leger aan, uit een ver land! Het komt de steden van Juda veroveren! 17 Zoals bewakers van een akker rond de akker staan, zo zal dat leger Jeruzalem omsingelen. De Heer zegt: 'Dat is omdat het land en de stad Mij ongehoorzaam zijn geweest. 18 Het is jullie eigen schuld dat dit gebeurt. Want jullie deden alleen maar slechte dingen.' Nu worden jullie zwaar gestraft. Het is hartverscheurend."

Jeremia is diep bedroefd over wat er gaat gebeuren

19 Jeremia zegt: "Ik heb zo'n pijn in mijn binnenste! Ik krimp ervan in elkaar. Mijn hart bonkt en gaat tekeer. Ik kan niet zwijgen, want ik hoor hoorngeschal en krijgsgeschreeuw. 20 Ik hoor over de ene ramp na de andere. Het hele land wordt vernietigd. Onze woonplaatsen worden in één ogenblik verwoest. 21 Hoelang moet ik de krijgsvlag nog zien, het hoorngeschal nog horen?"

22 De Heer zei: "Mijn volk is werkelijk dwaas. Het wil Mij niet dienen. Het kent Mij niet. Het zijn dwaze kinderen die niets begrijpen. Ze zijn goed in het doen van slechte dingen. Maar ze zijn slecht in het doen van goede dingen."

23 Jeremia zegt: "Ik zag dat het land helemaal kaal en leeg was. Ik keek omhoog naar de hemel, maar er was geen licht. 24 Ik keek naar de bergen en zag dat ze beefden. Ik zag de heuvels schudden. 25 Ik zag geen mens. Zelfs de vogels waren gevlucht. 26 Ik zag dat het prachtige groene land een woestijn was geworden. Alle steden lagen in puin. Dat kwam doordat de Heer in zijn woede het land had gestraft."[d]

27 De Heer zegt: "Dit hele land zal een wildernis worden. Maar niet voor altijd. 28 De aarde zal treuren en de hemel zal zwart zijn vanwege dat wat Ik heb besloten. En Ik zal het ook doen. Ik zal mijn plannen niet meer veranderen."

29 Jeremia zegt: "Iedereen in de steden slaat op de vlucht voor de boogschutters en ruiters. De mensen verbergen zich in de bossen en tussen de rotsen. De steden zijn verlaten. Er woont niemand meer. 30 Jeruzalem, je zal worden verwoest! Wat doe jij daar in je mooie dure kleren, met je sieraden om? Waarom heb je je zo mooi opgemaakt? Je maakt je tevergeefs zo mooi. Want je vriendjes hebben geen belangstelling meer voor je. Nee, ze willen je doden! 31 Ik hoor je al luid schreeuwen. Je hapt naar adem en steekt je handen uit om hulp. En je roept: 'Help me! Ze willen me vermoorden!' "

Mattheüs 18

De vraag wie het belangrijkste is

18 Op dat moment kwamen de leerlingen naar Jezus toe en vroegen Hem: "Wie is de belangrijkste in het Koninkrijk van God?" Jezus riep een kind naar Zich toe. Hij zette het kind midden in de kring en zei: "Luister goed! Ik zeg jullie: als jullie niet veranderen en gaan geloven als een kind, zullen jullie het Koninkrijk van God niet kunnen binnengaan. Mensen die net zo willen zijn als een kind, zijn de belangrijkste mensen in het Koninkrijk van God. En als je gastvrij bent voor een kind omdat je bij Mij hoort, ben je eigenlijk gastvrij voor Mij."

Mensen die anderen overhalen om slechte dingen te doen, zullen worden gestraft

Jezus zei: "Maar pas op als je één van deze kleintjes die in Mij geloven, overhaalt om slechte dingen te doen. Het zou dan beter voor je zijn geweest, als je met een grote steen om je nek in zee was gegooid dan dat je daarvoor de straf moet dragen. Het zal slecht aflopen met de mensen die anderen overhalen om slechte dingen te doen. Ja, de mensen doen slechte dingen, dat kan niet anders. Maar het zal slecht aflopen met de mensen die hen daartoe hebben overgehaald."

Verleiding tot ongehoorzaamheid aan God

Jezus zei: "En als je in de verleiding komt om met je hand of je voet iets slechts te doen, hak hem dan liever af en gooi hem weg. Dan ga je met maar één hand of voet het eeuwige leven binnen. Maar dat is beter dan met twee handen of twee voeten in het eeuwige vuur van de hel gegooid te worden. En als je door iets wat je ziet in de verleiding komt om iets slechts te doen, ruk je oog dan liever uit en gooi het weg. Dan ga je met maar één oog het eeuwige leven binnen. Maar dat is beter dan met twee ogen in het vuur van de hel gegooid te worden."

Het verhaal van het weggelopen schaap

10 Jezus zei: "Let er goed op dat jullie niet doen alsof de kleine kinderen helemaal niet meetellen. Want Ik zeg jullie dat hun engelen aldoor erg dicht bij mijn hemelse Vader mogen komen.

11 De Mensenzoon is gekomen om iedereen die verloren gaat, te redden. 12 Stel dat iemand 100 schapen heeft, en één schaap loopt bij de kudde weg. Wat zal hij dan doen? Wat denken jullie? Ik weet zeker dat hij de 99 schapen op de berg zal achterlaten om het weggelopen schaap te gaan zoeken. 13 En luister goed: als hij het dan vindt, is hij veel blijer over dat ene schaap dat hij weer heeft gevonden, dan over de 99 schapen die niet waren weggelopen. 14 Zo wil ook jullie hemelse Vader niet dat ook maar één van deze kinderen verloren gaat."

Help elkaar God te dienen

15 Jezus zei: "Als iemand verkeerd tegen je heeft gedaan, ga dan naar hem toe en praat met hem onder vier ogen. Als hij naar je luistert, heb je hem gered. 16 Als hij niet naar je wil luisteren, ga dan met nog één of twee mensen naar hem toe. Want als twee of drie mensen hem zeggen dat hij verkeerd heeft gedaan, dan hebben ze gelijk.[a] 17 Maar als hij ook naar hen niet wil luisteren, moet je het aan de gemeente vertellen. Als hij ook niet naar de gemeente wil luisteren, moet je hem behandelen als een ongelovig of slecht mens."

Gebed

18 Jezus zei: "Luister goed! Ik zeg jullie dat alles wat jullie op de aarde binden, gebonden is in de geestelijke wereld. En alles wat jullie op aarde vrijmaken, is vrijgemaakt in de geestelijke wereld. 19 Luister goed! Ik zeg jullie dat als twee van jullie op de aarde samen om iets bidden, dan zullen ze het krijgen van mijn hemelse Vader. 20 Want als twee of drie mensen die bij Mij horen, bij elkaar zijn, dan ben Ik daar Zelf ook."

Vergeving

21 Petrus kwam naar Jezus toe en vroeg: "Heer, hoe vaak moet ik iemand vergeven als hij iets verkeerds tegen mij doet? Zeven keer?" 22 Jezus zei tegen hem: "Ik zeg je: niet zeven keer, maar 70 keer zeven keer.[b]

23 Je kan het Koninkrijk van God vergelijken met een koning die besloot geld terug te eisen van de dienaren die hem nog geld moesten terugbetalen. 24 Toen hij daarmee begon, werd er een dienaar bij hem gebracht die hem nog 10.000 talenten (ongeveer 300.000 kilo goud, dus miljoenen Euro's) moest betalen. 25 Maar de dienaar had zoveel geld niet. Daarom gaf zijn heer het bevel dat de dienaar als slaaf moest worden verkocht, met zijn vrouw en kinderen en alles wat hij had. Want dan zou er geld zijn om hem iets terug te kunnen betalen. 26 Maar de dienaar liet zich voor de koning op zijn knieën vallen en smeekte hem: 'Heer, geef me nog even de tijd! Dan zal ik u alles terugbetalen!' 27 De koning kreeg medelijden met hem. Hij liet hem gaan en zei dat hij niets meer hoefde te betalen.

28 Toen die dienaar wegging, ging hij naar een andere dienaar die hem nog 100 penningen (een paar Euro) moest betalen. Hij greep hem bij de keel en zei: 'Betaal me onmiddellijk!' 29 Toen liet die dienaar zich voor hem op zijn knieën vallen en smeekte: 'Geef me nog even de tijd! Dan zal ik je alles terugbetalen!' 30 Maar hij wilde niet luisteren. Hij ging weg en liet de andere dienaar in de gevangenis zetten, totdat hij alles zou hebben betaald.

31 De andere dienaren zagen wat er gebeurde. Ze werden heel boos en vertelden het aan de koning. 32 De koning riep hem bij zich en zei tegen hem: 'Schurk! Ik kreeg nog een heel groot bedrag van jou. Maar toen je mij om geduld smeekte, heb ik jou gezegd dat je me niets meer hoefde te betalen. 33 Want ik had medelijden met je. Had jij dan geen medelijden moeten hebben met die andere dienaar?' 34 Hij was woedend op hem en liet hem naar de martelkamer brengen. Daar moest hij blijven totdat hij alles zou hebben betaald. 35 Dat zal ook mijn hemelse Vader met jullie doen als jullie andere mensen niet met je hele hart willen vergeven."

BasisBijbel (BB)

© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016