Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

M’Cheyne Bible Reading Plan

The classic M'Cheyne plan--read the Old Testament, New Testament, and Psalms or Gospels every day.
Duration: 365 days
BasisBijbel (BB)
Version
Deuteronomium 33-34

De zegen van Mozes

33 Dit is de zegen waarmee Mozes, de dienaar van God, de Israëlieten zegende voordat hij stierf. Hij zei:

"De Heer is van de Sinaï gekomen.
Hij kwam naar ons toe vanuit Seïr.
In een stralend licht kwam Hij vanaf de bergen van Paran bij ons,
met een ontelbaar leger van heilige engelen om Zich heen.
Hij gaf hun Zelf zijn heilige en rechtvaardige wet.
Hij houdt van de mensen.
Hij houdt van het volk dat Hij heeft uitgekozen als zijn eigen volk.
Ze zitten aan zijn voeten en luisteren naar zijn woorden.
Ze luisteren naar de wet die Mozes hen gaf,
een kostbaar bezit voor het volk van Jakob.
Die dag werd de Heer de Koning van Israël.
De leiders van het volk kwamen bij elkaar op de vergadering van de stammen van Israël."

Mozes zei: "Dit is mijn zegen voor de stam van Ruben:

Ik wens Ruben toe dat hij zal leven, en niet zal uitsterven, maar dat hij een kleine stam zal blijven."

"Dit is mijn zegen voor de stam van Juda:

Luister, Heer, naar de stem van Juda. Breng hem terug bij zijn volk. Maak hem sterk. Heer, wees zijn Helper tegen zijn vijanden."

Van de stam van Levi zei hij:

"De Tummim en Urim[a] zijn bij uw vriend Levi, die U bij het water van Massa en Meriba op de proef heeft gesteld. De Levieten vinden U belangrijker dan hun vader en moeder, hun broers en hun kinderen. Want ze willen gehoorzaam zijn aan de wetten van uw verbond. 10 Zij leren het volk van Israël uw wetten en leefregels. Ze brengen U wierook-offers en brand-offers. 11 Heer, wees goed voor hen en geniet van alles wat ze voor U doen. Verpletter hun vijanden, zodat ze nooit meer opstaan."

12 Van de stam van Benjamin zei hij:

"Hij is de vriend van de Heer. Hij zal veilig bij Hem wonen. God beschermt hem altijd en woont bij hem tussen zijn berghellingen."

13 Van de stam van Jozef zei hij:

"Heer, zegen het land van Jozef met dauw van de hemel en met water onder de aarde. 14 Zegen zijn land met grote oogsten door de zegeningen van de zon en de maan. 15 Zegen hem met het beste van de oer-oude bergen en de heuvels. 16 Zegen hem met het beste van wat de aarde heeft. Zegen hem met de vriendelijkheid van Hem die in de braamstruik was.[b] Laat deze zegeningen komen op Jozef, op de man die uit zijn broers werd uitgekozen. 17 Hij is sterk als een prachtige stier, als een wilde buffel. Met zijn horens zal hij alle volken neerstoten. Zijn zoon Efraïm zal aanvoerder van tienduizenden zijn en zijn zoon Manasse van duizenden."

18 Van de stammen van Zebulon en Issaschar zei hij:

"Wees blij, Zebulon en Issaschar, wanneer jullie verre tochten maken en wanneer jullie thuis zijn. 19 Jullie nodigen de andere stammen uit om naar de berg te komen. Daar zullen jullie samen offers brengen zoals die in de wet staan. Jullie zullen genieten van de rijkdommen van de zeeën en van de schatten die in het zand verborgen zijn."

20 Van de stam van Gad zei hij:

"Prijs de Heer, die Gad veel ruimte heeft gegeven. Gad is sterk als een leeuw: hij verplettert armen en hoofden. 21 Hij koos voor zichzelf het beste deel van het land, een koninklijk stuk grond. Hij leidde het volk. Hij deed wat de Heer wilde en gehoorzaamde Gods bevelen aan Israël."

22 Van de stam van Dan zei hij:

"Dan is als een leeuwenjong. Hij springt tevoorschijn, zoals een leeuw uit Bazan."

23 Van de stam van Naftali zei hij: "Naftali is één en al tevredenheid en vol van de zegen van de Heer. Naftali, verover het westen en het zuiden."

24 Van de stam van Aser zei hij:

"Aser zal door God gezegend worden met veel zonen. De andere stammen zullen van hem houden. Hij zal zijn voeten in olijf-olie baden. 25 Hij verslaat elke vijand. Op hoge leeftijd zal hij nog sterk zijn."

Mozes' laatste woorden tot Israël

26 "Israël, er is niemand zoals God.
Hij rijdt langs de hemel om je te helpen.
Hij rijdt als een koning over de wolken.
27 Bij de eeuwige God ben je altijd veilig.
Zijn eeuwige armen dragen je.
Hij jaagt al je vijanden voor je weg en zegt: 'Vernietig hen!'
28 Daardoor kun je veilig en ongestoord wonen
in een land vol graan en wijn,
onder een hemel die druipt van de dauw.
29 Israël, wie is er zo gelukkig als jij?
Je bent door de Heer Zelf bevrijd!
Hij is het schild dat jou beschermt
en het zwaard waardoor je sterk bent.
Daarom zullen je vijanden voor je buigen
en jij zal hen overwinnen."

De dood van Mozes

34 Daar, in de vlakte van Moab, klom Mozes toen de berg Nebo op. Dat is één van de bergen van de Pisga die tegenover Jericho liggen. Vanaf die berg liet de Heer hem het hele land zien, vanaf het gebied van Gilead tot aan het gebied van Dan, het hele gebied van Naftali, het gebied van Efraïm en Manasse, het hele gebied van Juda tot aan de Grote Zee, het Zuiderland en de vlakte in het dal van Jericho (de Palmstad) tot aan Zoar. De Heer zei tegen hem: "Dit is het land dat Ik aan Abraham, Izaäk en Jakob heb beloofd toen Ik hen zwoer: 'Ik zal dit land aan je familie ná jou geven.' Ik heb het je nu laten zien. Maar je zal niet oversteken om er binnen te gaan." Toen stierf Mozes, de dienaar van de Heer, daar in het land Moab, zoals de Heer had gezegd. En de Heer begroef hem in een dal in het land Moab, bij Bet-Peor. Nog steeds weet niemand waar zijn graf is. Mozes was 120 jaar toen hij stierf. Zijn ogen waren niet slecht geworden en hij was nog steeds sterk. De Israëlieten treurden 30 dagen lang over Mozes in de vlakte van Moab.

En Jozua, de zoon van Nun, was vol van de Geest van wijsheid. Want Mozes had hem vóór zijn dood de handen opgelegd. De Israëlieten gehoorzaamden hem, zoals de Heer had bevolen.

10 Er is nooit meer een profeet in Israël geweest met wie de Heer zó persoonlijk sprak. Hij sprak direct met Mozes, zoals iemand spreekt met zijn vriend. 11 Door niemand anders heeft de Heer nog zulke machtige dingen gedaan. Niemand anders heeft later nog zulke wonderen gedaan als Mozes deed in Egypte. 12 Niemand heeft meer zulke indrukwekkende dingen gedaan als Mozes voor Israël heeft gedaan.

Psalmen 119:145-176

145 Ik roep U, Heer, met mijn hele hart.
Antwoord mij alstublieft!
Ik zal me aan uw leefregels houden.
146 Ik roep U om hulp. Red mij!
Dan zal ik doen wat U van mij vraagt.
147 Nog vóórdat de dag begint, roep ik U om hulp.
Want uw woorden geven mij hoop.
148 's Nachts lig ik wakker.
Dan denk ik over uw woorden na.
149 Luister naar me, omdat U van me houdt.
Heer, geef mij leven, omdat U rechtvaardig bent.
150 De schurken zijn al vlak bij me.
Ze houden zich niet aan uw wet.
151 Maar U bent dicht bij me, Heer.
Al uw wetten zijn juist en goed.
152 Ik heb altijd geweten
dat uw wetten eeuwig zijn.

153 Zie toch hoe erg ik er aan toe ben!
Red me alstublieft! Want ik vergeet uw wet niet.
154 Kom als Rechter voor mij op en red me!
Geef mij leven, zoals U heeft beloofd.
155 Het loopt slecht af met de mensen die U niet gehoorzamen.
Zij worden niet gered,
omdat ze zich niet aan uw leefregels willen houden.
156 U bent zó goed, Heer!
Geef mij leven, zoals U heeft beloofd.
157 Ontelbare mensen willen me doden.
Maar ik word niet ongehoorzaam aan uw wet.
158 Ik heb mensen gezien die slechte dingen doen.
Ik ben er verdrietig over dat zij uw wetten niet gehoorzamen.
159 Kijk toch hoeveel ik van uw wetten houd!
Heer, geef mij leven, omdat U van me houdt.
160 Uw wetten zijn juist en goed.
Ze zijn rechtvaardig en zullen voor eeuwig gelden.

161 Koningen vervolgden mij zonder dat ik hun iets had gedaan,
maar ik bleef diep ontzag voor uw woord houden.
162 Ik ben zo blij met uw woord!
Zo blij alsof ik een schat heb gevonden.
163 Ik walg van leugens, ik haat ze,
maar ik houd van uw wet.
164 Zeven keer per dag
prijs ik U voor uw rechtvaardige wetten.
165 De mensen die van uw wet houden, hebben vrede.
Hun kan niets gebeuren.
166 Ik wacht er op tot U me redt, Heer,
en ik leef zoals U het wil.
167 Ik houd me aan uw leefregels.
Ik houd er heel veel van.
168 Ik doe wat U van mij vraagt,
want U ziet alles wat ik doe.

169 Hoor mijn geroep, Heer.
Leer me wat ik moet doen, zoals U heeft beloofd.
170 Luister alstublieft naar mij,
en red me, zoals U heeft beloofd.
171 Ik zal U aldoor prijzen,
want U zal mij leren om me aan uw leefregels te houden.
172 Ik zal over uw woord zingen,
want uw woorden zijn juist en goed.
173 Kom mij helpen, want ik heb ervoor gekozen
om uw wetten te gehoorzamen.
174 Ik verlang er zo naar dat U mij redt, Heer.
Ik houd van uw wet.
175 Laat mij leven, zodat ik U kan prijzen.
Laten uw wetten mij helpen om goed te leven.
176 Ik was afgedwaald als een schaap.
Zoek mij nu alstublieft, want uw wetten vergeet ik niet.

Jesaja 60

Jeruzalem wordt in ere hersteld

60 De Heer zegt: "Sta op, Jeruzalem, kom in het licht. Het stralende licht van de Heer zal op je schijnen. Zijn zon gaat over je op. De aarde en de volken zullen in het donker liggen. Maar op jou zal het licht van de Heer schijnen. Iedereen zal zien dat zijn stralende macht en majesteit bij je is. De volken en hun koningen zullen naar dat licht toe komen dat op jullie schijnt.

Jeruzalem, kijk eens om je heen! Let op, ze komen allemaal van ver naar je toe. Ook je bewoners worden naar je toe gebracht, zoals je kinderen op de arm meeneemt. Ze zullen bij jou verzorgd worden. Wanneer je dat ziet, zul je tranen in de ogen hebben van blijdschap. Je hart zal bonzen van vreugde. De schatten van de zee en de rijkdommen van de volken zullen naar je toe gebracht worden. Grote kudden kamelen uit Midian en Hefa[a] zullen je land bedekken. Uit Scheba zullen de mensen goud en wierook komen brengen. Ze zullen vertellen wat een geweldige dingen de Heer heeft gedaan. De schapen uit Kedar en Nebajot[b] zullen naar je toe worden gebracht. Jullie zullen ze op mijn altaar offeren en Ik zal er blij mee zijn. Ik zal mijn tempel net zo prachtig maken als vroeger.

Wie komen daar als een wolk aanvliegen, als duiven naar hun til? Schepen uit verre landen. De landen langs de kust vertrouwen op Mij. De schepen van Tarsis varen voorop. Ze zullen je bewoners van grote afstand hierheen brengen. Ze brengen zilver en goud mee voor je Heer God, de Heilige God van Israël, omdat Hij je machtig heeft gemaakt.

10 Vreemdelingen zullen je muren weer opbouwen. Koningen van andere landen zullen je dienen. Uit woede heb Ik je gestraft. Maar omdat Ik van je houd, heb Ik ook weer medelijden met je gehad. 11 Je poorten zullen altijd open staan. Dag en nacht zullen zij open staan, zodat de rijkdommen van de volken naar binnen gebracht kunnen worden. Ook hun koningen zullen als jouw krijgsgevangenen meegebracht worden. 12 Volken en koninkrijken die jou niet willen dienen, zullen worden vernietigd. Ze zullen worden verwoest.

13 De schatten van de Libanon zullen naar je toe worden gebracht: hout van cipressen, platanen en dennenbomen. Het zal worden gebruikt om mijn tempel mooi te maken. De plaats waar mijn voeten op aarde rusten[c] zal ermee versierd worden. 14 De zonen van je vijanden zullen nederig naar je toe komen. Al je vijanden zullen zich voor je voeten op de grond laten vallen. Ze zullen je noemen: 'Stad van de Heer, het Jeruzalem van de Heilige God van Israël.' 15 Vroeger was je verlaten en gehaat. Niemand wilde binnen je muren komen. Maar dan zal Ik je tot mijn sieraad maken. Door alle eeuwen heen zullen de mensen blij met je zijn. 16 De volken zullen je voedsel brengen, zoals een moeder haar kind voedt. Je zal koninklijk voedsel krijgen. Je zal weten dat Ik de Heer, je Redder ben, je Bevrijder, de Machtige God van Jakob.

17 Ik zal je koper omruilen voor goud. Je ijzer voor zilver. Je hout voor koper. Je stenen voor ijzer. Ik zal ervoor zorgen dat je leiders je in vrede zullen leiden. En dat ze rechtvaardig zullen zijn. 18 Er zal helemaal geen geweld meer zijn in je land. In je hele land zal niets meer verwoest worden. Je muren zullen 'Voorspoed' heten en je poorten 'Loflied'. 19 De zon zal overdag niet meer voor je hoeven te schijnen, en de maan 's nachts niet. Want het licht van de Heer zal voor eeuwig op je schijnen. Je God zal je licht zijn. 20 Ik ben als een zon die nooit ondergaat en als een maan die nooit afneemt. Want Ik, de Heer, zal je eeuwige licht zijn. Er zal een einde zijn gekomen aan je tijd van rouw en verdriet. 21 Je hele volk zal leven zoals Ik het wil. Ze zullen het land voor eeuwig bezitten. Ze zullen een stek zijn die Ik heb geplant. Ze zullen iets zijn wat Ik heb gemaakt en waarvoor Ik zal worden geprezen. 22 Zelfs de kleinste en minst belangrijke familie zal uitgroeien tot een grote familie, een machtig volk. Ik, de Heer, zal dit op het juiste moment snel werkelijkheid maken."

Mattheüs 8

Jezus geneest een man met een besmettelijke huidziekte

Toen Jezus de berg weer was afgedaald, volgden grote groepen mensen Hem. Er kwam een man naar Jezus toe die een besmettelijke huidziekte had.[a] Hij liet zich voor Jezus op zijn knieën vallen en zei: "Heer, als U het wil, kunt U mij gezond maken." Jezus stak zijn hand uit, raakte hem aan[b] en zei: "Ik wil het. Wees weer gezond!" Onmiddellijk werd zijn huid gezond. Jezus zei tegen hem: "Denk erom dat je dit aan niemand vertelt. Ga naar de priester en laat hem zien dat je weer gezond bent. Breng dan het offer dat Mozes heeft bevolen.[c] Dat zal voor de mensen het bewijs zijn dat je genezen bent."

Jezus geneest de knecht van een Romeinse legerhoofdman

Daarna kwam Jezus in Kapernaüm. Daar kwam een Romeinse hoofdman naar Hem toe. Hij zei tegen Jezus: "Heer, mijn knecht ligt ziek thuis. Hij is verlamd en heeft erge pijn." Jezus zei tegen hem: "Ik zal komen en hem genezen." Maar de hoofdman antwoordde: "Heer, ik ben het niet waard dat U in mijn huis komt. Maar U hoeft maar één woord te zeggen. Dan zal mijn knecht gezond worden. Want ik moet zelf ook gehoorzamen aan de mensen die boven mij staan en mij bevelen geven. En ik heb zelf soldaten aan wie ik bevelen geef. Als ik tegen de één zeg: 'Ga!' dan gaat hij. En als ik tegen een ander zeg: 'Kom!' dan komt hij. En als ik tegen mijn slaaf zeg: 'Doe dit!' dan doet hij het."

10 Toen Jezus dit hoorde, was Hij verbaasd. Hij zei tegen de mensen die met Hem meeliepen: "Luister goed! Ik zeg jullie dat Ik in heel Israël bij niemand zo'n groot geloof heb gevonden! 11 Ik zeg jullie dat er veel mensen vanuit de hele wereld in het Koninkrijk van God zullen komen. Daar zullen ze met Abraham en Izaäk en Jakob aan tafel zitten. 12 Maar de kinderen van het Koninkrijk[d] zullen worden weggestuurd naar de verste duisternis. Daar zullen ze huilen en met hun tanden knarsen van spijt." 13 En Jezus zei tegen de hoofdman: "Ga naar huis. Wat je gelooft, zal gebeuren." En de knecht genas, precies op dat moment.

Genezingen in het huis van Petrus

14 Jezus kwam in het huis van Petrus. Daar zag Hij dat de moeder van Petrus' vrouw met koorts in bed lag. 15 Hij raakte haar hand aan en de koorts verdween. Ze stond op en bediende Jezus. 16 Toen het avond werd, brachten de mensen heel veel mensen naar Hem toe in wie duivelse geesten zaten. Hij gaf de duivelse geesten het bevel uit hen weg te gaan, en ze gehoorzaamden. Hij maakte iedereen die ziek was weer gezond. 17 Zo gebeurde wat de profeet Jesaja vroeger al had gezegd: 'Hij heeft onze kwalen op Zich genomen en onze ziekten heeft Hij weggedragen.'

18 Jezus zag dat er inmiddels wel heel veel mensen gekomen waren. Daarom zei Hij tegen zijn leerlingen dat ze met Hem naar de overkant van het meer moesten varen. 19 Toen kwam er een wetgeleerde naar Hem toe. Hij zei: "Meester, ik zal U volgen, waar U ook heen gaat." 20 Jezus zei tegen hem: "De vossen hebben holen en de vogels hebben nesten. Maar de Mensenzoon heeft geen plek om te slapen."

21 Eén van zijn leerlingen zei tegen Hem: "Heer, ik wil U ook wel volgen. Maar mag ik wachten tot ik mijn vader heb begraven?" 22 Maar Jezus zei tegen hem: "Volg Mij! Laten de doden hun doden maar begraven."

De storm op het meer

23 Toen stapte Jezus met zijn leerlingen in de boot. 24 Het begon hevig te stormen, zodat de golven in de boot sloegen. Maar Jezus lag te slapen. 25 De leerlingen maakten Hem wakker en riepen: "Heer, red ons! We zinken!" 26 Hij zei tegen hen: "Waarom zijn jullie bang? Wat is jullie geloof toch klein!" Hij stond op en sprak streng tegen de wind en het meer. En het water en de wind werden helemaal rustig. 27 De mannen waren stomverbaasd en zeiden: "Wat is Hij toch voor iemand? Zelfs de wind en het water gehoorzamen Hem!"

Jezus jaagt duivelse geesten uit twee mannen

28 Jezus kwam aan de overkant van het meer. Dat was de streek van de Gadarénen. Er kwamen twee mensen naar Hem toe die in de macht waren van duivelse geesten. Ze woonden op de begraafplaats. Ze waren erg gevaarlijk en niemand durfde langs de begraafplaats te gaan. 29 Ze schreeuwden tegen Jezus: "Wat moet U van ons, Zoon van God? Bent U gekomen om ons pijn te doen vóórdat het de afgesproken tijd is?"

30 Daar in de buurt werd een grote kudde varkens gehoed. 31 De duivelse geesten smeekten Jezus: "Als U ons eruit jaagt, mogen we dan in die varkens gaan?" 32 Jezus zei tegen hen: "Ga!" Toen vertrokken ze uit de mannen en gingen in de varkens. En de hele kudde sloeg op hol. De varkens stortten van de steile berghelling af, het meer in. Alle dieren verdronken. 33 De herders van de varkens vluchtten weg. Toen ze in de stad kwamen, vertelden ze wat er met de varkens en met de twee mannen was gebeurd. 34 Toen kwamen alle bewoners van de stad naar Jezus toe. Ze vroegen Hem om uit hun gebied te vertrekken.

BasisBijbel (BB)

© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016