M’Cheyne Bible Reading Plan
De eerstgeboren mensen en dieren
13 De Heer zei tegen Mozes: 2 "Elke eerste zoon in een gezin in Israël is van Mij. Ook alle eerstgeboren dieren in Israël zijn van Mij. Ze zijn mijn eigendom."
3 Toen zei Mozes tegen het volk: "Voortaan moeten jullie deze dag vieren. Want op deze dag zijn jullie bevrijd uit de slavernij in Egypte. Want de Heer heeft jullie op een machtige manier uit Egypte gered. Daarom mogen jullie op deze dag niets eten waar gist in zit. 4 Vandaag vertrekken jullie, in de maand Abib. 5 De Heer gaat jullie nu brengen naar het land dat Hij aan jullie voorvaders Abraham, Izaäk en Jakob heeft beloofd. Nu wonen daar nog de Kanaänieten, Hetieten, Amorieten, Hevieten en Jebusieten. Het is een prachtig en vruchtbaar land. Als Hij jullie daar heeft gebracht, moeten jullie altijd deze feestdag in deze maand vieren. 6 Zeven dagen lang moeten jullie brood zonder gist eten. Op de zevende dag vieren jullie een feest voor de Heer. 7 Zeven dagen lang moeten jullie brood zonder gist eten. Er mag helemaal geen gegist brood gemaakt worden. In het hele land mag er in geen enkel huis gist aanwezig zijn.
8 Op die dag moeten jullie aan je oudste zoon uitleggen: 'Zo vieren we wat de Heer voor ons heeft gedaan toen we uit Egypte vertrokken.' 9 Jullie mogen nooit vergeten wat de Heer heeft gedaan. Het moet in je hart gebrand staan. Het moet zijn als een teken op je hand of op je voorhoofd. Iets wat jullie nooit zullen vergeten. Dan zullen jullie altijd blijven doen wat de Heer wil. Want de Heer heeft jullie op een machtige manier uit Egypte bevrijd. 10 Vier daarom elk jaar dit feest op deze bepaalde dag.
11 Nu gaat de Heer jullie naar het land van de Kanaänieten brengen, zoals Hij jullie en jullie voorvaders heeft gezworen. Hij zal dat land aan jullie geven. 12 Als jullie daar wonen, denk er dan aan dat alles wat het eerst geboren wordt, voor de Heer is. Elke eerste zoon in een gezin is voor de Heer. En elk eerste mannetjes-dier dat uit een vrouwtje geboren wordt, is voor de Heer. 13 Maar elk eerste mannelijk ezelsjong moeten jullie vrijkopen met een schaap of geit.[a] Als je het ezeltje niet vrijkoopt, moet je het de nek breken. En elke eerste zoon die jullie krijgen, moeten jullie vrijkopen. 14 Als je zoon je dan later vraagt: 'Waarom doen jullie dat?' dan moet je tegen hem zeggen: 'De Heer heeft ons op een machtige manier bevrijd uit de slavernij in Egypte. 15 De farao wilde ons niet laten gaan. Toen doodde de Heer in Egypte alle oudste zonen en alle eerstgeboren dieren. Daarom ben ik gewend om elk eerste mannetjes-dier dat uit een vrouwtje geboren wordt, aan de Heer te offeren. Maar elke eerste zoon in een gezin kopen we vrij. 16 Zo zullen jullie nooit vergeten wat de Heer heeft gedaan. Het moet in je hart gebrand staan. Het moet zijn als een teken op je hand of op je voorhoofd. Iets wat jullie nooit zullen vergeten. Want Hij heeft ons op een machtige manier uit Egypte bevrijd.' "
De Israëlieten bij de Rietzee
17 Toen de farao het volk had laten gaan, bracht God hen niet naar de weg langs de grote zee door het gebied van de Filistijnen. Die was wel het dichtstbij, maar God zei: "Als ze zien dat er strijd komt met de Filistijnen, krijgt het volk spijt. Dan willen ze naar Egypte terug." 18 Daarom liet God het volk omlopen, langs een andere weg. Dat was de weg door de woestijn naar de Rietzee. In slagorde vertrokken de Israëlieten uit Egypte. 19 Mozes nam het lichaam van Jozef mee.[b] Want Jozef had zijn broers laten zweren: 'Ik weet zeker dat God jullie hier op een dag vandaan zal halen. Zweer mij dat jullie mijn lichaam meenemen als jullie uit dit land vertrekken.'
20 Zo vertrokken ze uit Sukkot en zetten hun tentenkamp op in Etam, aan de rand van de woestijn. 21 De Heer ging voor hen uit. Overdag was Hij in een grote, hoge wolk om hen de weg te wijzen. 's Nachts was Hij in een wolk van vuur om hen te verlichten. Zo konden ze dag en nacht verder reizen. 22 Aldoor bleef overdag de grote, hoge wolk en 's nachts de wolk van vuur voor hen uit gaan. (lees verder)
Het verhaal van de oneerlijke man
16 Jezus vertelde ook aan zijn leerlingen: "Er was eens een rijke man die iemand had die zijn geld beheerde. Maar de mensen kwamen hem waarschuwen dat de man het geld van zijn heer verspilde. 2 De rijke man liet hem roepen en zei tegen hem: 'Wat hoor ik daar over jou? Geef de kasboeken maar aan mij, want je mag niet langer mijn geld beheren.' 3 De man dacht bij zichzelf: 'Wat moet ik nu doen? Want mijn heer ontslaat mij. Spitten kan ik niet. Voor bedelen schaam ik me. 4 Weet je wat, ik zal ervoor zorgen dat de mensen die aan mijn heer iets schuldig zijn, voor mij willen zorgen als ik straks geen werk meer heb.' 5 En hij riep één voor één de mensen bij zich die nog iets aan zijn heer schuldig waren.
Hij zei tegen de eerste: 'Hoeveel ben je aan mijn heer schuldig?' 6 Hij antwoordde: '100 tonnen olijf-olie.' Hij zei tegen hem: 'Hier is het papier waarop staat hoeveel je aan mijn heer schuldig bent. Ga vlug zitten, schrijf een nieuw papier en vul in: 50 tonnen.' 7 Daarna zei hij tegen de tweede: 'En hoeveel ben jij schuldig?' Hij antwoordde: '100 zakken graan.' Hij zei tegen hem: 'Hier is het papier waarop staat hoeveel je aan mijn heer schuldig bent. Schrijf een nieuw papier en vul in: 80 zakken.' 8 En de heer zei tegen de oneerlijke man: 'Dat heb je slim aangepakt!' Want de mensen die bij de wereld horen gaan slimmer met elkaar om dan de mensen die bij het licht horen.
9 Ik zeg jullie: maak vrienden met de hulp van de oneerlijke Mammon.[a] Als je dan op een gegeven moment niets meer hebt omdat je bent gestorven, zullen je vrienden je met open armen ontvangen in hun eeuwige hemelse huis."
Je kan maar één heer dienen
10 Jezus zei: "Als je eerlijk bent in kleine dingen, zul je ook eerlijk zijn in grote dingen. En als je oneerlijk bent in kleine dingen, zul je ook oneerlijk zijn in grote dingen. 11 Als je dus niet goed omgaat met de oneerlijke Mammon,[b] wie zal jou dan vertrouwen voor de werkelijk belangrijke dingen? 12 Als je niet eerlijk bent omgegaan met de spullen van een ander, wie zal jou dan vertrouwen voor de dingen waar je recht op hebt?[c]
13 Geen één dienaar kan twee heren dienen. Want hij zal altijd meer van de één houden dan van de ander. Je kan niet God dienen, én Mammon." 14 De Farizeeërs, die hebzuchtig zijn, hoorden wat Jezus zei. En ze lachten Hem uit. 15 Maar Hij zei tegen hen: "Jullie doen tegenover de mensen alsof jullie precies leven zoals God het wil. Maar God kent jullie hart. Wat de mensen erg bewonderen, vindt God walgelijk.
16 Totdat Johannes kwam, moesten jullie je aan de Boeken van de Wet en de profeten houden. Maar vanaf Johannes wordt het goede nieuws van het Koninkrijk van God aan de mensen verteld. En iedereen probeert op zijn eigen manier Gods Koninkrijk binnen te komen. 17 Maar het is gemakkelijker dat de hemel en de aarde zouden verdwijnen, dan dat er van de Wet ook maar één lettertje niet meer mee zou tellen.
18 Als je je vrouw wegstuurt en met een andere vrouw trouwt, ben je ontrouw aan je eerste vrouw. En als je met een vrouw trouwt die door haar man is weggestuurd, maak je haar ontrouw aan haar eerste man."[d]
Het verhaal van de rijke man en de arme bedelaar
19 Jezus zei: "Er was eens een rijke man die prachtige, dure kleren droeg en alle dagen grote feesten gaf. 20 En er was een bedelaar die Lazarus heette en onder de zweren zat. Elke dag lag hij bij de voordeur van de rijke man. 21 Hij hoopte dat hij de restjes zou krijgen van de maaltijden van de rijke man, zodat hij geen honger meer zou hebben. Zelfs kwamen de honden aan zijn zweren likken.
22 Op een dag stierf de arme man. Hij werd door de engelen naar Abraham gedragen en mocht dicht bij hem zitten. 23 Ook de rijke man stierf en hij werd begraven. Toen hij in het dodenrijk zijn ogen opendeed, had hij heel veel pijn. In de verte zag hij Abraham, met Lazarus dicht naast zich. 24 Hij riep: 'Vader Abraham, help mij! Stuur Lazarus alstublieft naar mij toe! Laat hem alstublieft zijn vinger in water dopen en mijn tong daarmee afkoelen! Want ik heb pijn in dit vuur!' 25 Maar Abraham zei: 'Zoon, weet je nog hoe goed jij het hebt gehad tijdens je leven, en hoe slecht Lazarus het had? Nu wordt híj hier getroost en heb jíj pijn. 26 Bovendien is er tussen jullie en ons een kloof die we niet kunnen oversteken. De mensen van deze kant kunnen niet naar jouw kant gaan als ze dat zouden willen. En de mensen van jouw kant kunnen niet naar onze kant komen.' 27 Toen zei de rijke man: 'Vader, stuur dan alstublieft Lazarus naar mijn huis. 28 Want ik heb vijf broers. Laat Lazarus hen waarschuwen. Ik wil niet dat zij óók in deze plaats van pijn terecht zullen komen.' 29 Maar Abraham zei: 'Ze hebben de Boeken van Mozes en van de profeten. Dáár moeten ze naar luisteren.' 30 Maar de man zei: 'Vader Abraham, dat doen ze niet. Maar als er iemand uit de dood opstaat en naar hen toe komt, dán zullen ze gaan leven zoals God het wil.' 31 Maar Abraham zei tegen hem: 'Als ze niet naar Mozes en de profeten willen luisteren, zullen ze ook niet luisteren naar iemand die uit de dood opstaat.' "
Job antwoordt Bildad (vervolg)
31 Ik had met mijn ogen een verbond gesloten:
ik had plechtig besloten niet naar de meisjes te kijken.[a]
2 Want wat doet God met mensen die verkeerde dingen doen?
Wat heeft de Almachtige God in de hoge hemel over hen besloten?
3 Hij zal hen straffen!
Hij zorgt ervoor dat het slecht met hen afloopt.
4 God let er op hoe ik leef.
Hij let op elke stap.
5 Laat Hij maar kijken of ik ooit heb gelogen,
of ik ooit anderen heb bedrogen.
6 Als Hij mijn leven op een zuivere weegschaal zou wegen,
zou Hij zien dat ik helemaal onschuldig ben.
7 Ben ik wel eens van Gods weg afgegaan?
Heb ik ooit dezelfde slechte dingen gedaan die ik anderen zag doen?
Heb ik ooit verkeerde dingen gedaan?
8 Dan mag God me daarvoor straffen:
van wat ik zaai, mag iemand anders de oogst opeten.
Alles wat ik heb geplant,
mag door iemand anders uit de grond getrokken worden.
9 Als ik me door een vrouw heb laten verleiden,
als ik geloerd heb op een vrouw die al met een ander was getrouwd,
10 dan mag een ander met mijn vrouw trouwen,
dan mogen anderen haar als slavin behandelen.
11 Want ik zou iets vreselijks hebben gedaan.
Ik zou door de rechter gestraft moeten worden.
12 Mijn slechte daden zouden zijn als een vuur dat mijn binnenste verbrandt.
Het zou al mijn welvaart vernietigen.
13 Als ik onrechtvaardig ben geweest
tegen één van mijn slaven of slavinnen
wanneer ik met hen van mening verschilde,
14 wat zou ik dan moeten doen,
als God het als Rechter onderzocht?
Wat zou ik Hem dan moeten antwoorden?
15 Want Hij die mij maakte in de buik van mijn moeder,
heeft ook mijn slaaf en slavin gemaakt.
Dezelfde God maakte ons allebei.
16 Heb ik ooit geweigerd om te luisteren naar het verzoek van een arme?
Heb ik ooit geweigerd een weduwe te helpen?
17 Heb ik soms al het eten dat ik heb, alléén opgegeten,
zonder er iets van aan de weeskinderen te geven?
18 Nee, ik was als een vader voor de weeskinderen.
Al vanaf mijn jeugd zorg ik voor hen bij mij in huis.
19 Als ik een zwerver zonder kleren zag,
een arm mens die niets had om aan te trekken,
20 dan was hij mij dankbaar voor wat ik hem gaf.
Hij mocht zich warmen in één van mijn schapenvachten.
21 Heb ik ooit bedelende weeskinderen van me weggeslagen
omdat ik wist dat de andere mannen in de poort dat ook zouden hebben gedaan?
22 Dan mag mijn arm uit de kom schieten!
Dan mag voor straf mijn arm breken!
23 Juist uit ontzag voor wie Hij is, heb ik altijd zo geleefd!
Want ik wist dat ik zijn straf niet zou kunnen verdragen.
24 Heb ik soms meer op mijn goud vertrouwd dan op God?
Heb ik van mijn geld een afgod gemaakt?
25 Heb ik soms lopen opscheppen over mijn rijkdom?
Heb ik opgeschept dat ik zo goed had verdiend?
26 Heb ik soms naar de zon gekeken als die scheen
en naar de maan als die langs de hemel gleed
27 en me laten verleiden om hen als goden te aanbidden
en ze kushandjes toe te werpen?
28 Dat zou verkeerd geweest zijn.
God de Rechter zou mij ervoor moeten straffen.
Want ik zou ontrouw aan Hem zijn geweest.
29 Heb ik ervan genoten als het slecht ging met mijn vijand?
Was ik blij als hij werd getroffen door een ramp?
30 Nee, ik heb ervoor gezorgd dat ik niets verkeerds gezegd heb.
Ik heb nooit iemand vervloekt.
31 De mensen die in mijn huis wonen,
kunnen getuigen dat iedereen bij mij altijd genoeg te eten kreeg.
32 Nooit liet ik vreemdelingen buiten staan.
Reizigers mochten altijd bij me eten en overnachten.
33 Heb ik soms net als Adam geprobeerd om te verbergen
wat ik verkeerd had gedaan
34 omdat ik bang was voor wat de mensen ervan zouden denken?
Ben ik zo bang geweest voor de mening van andere mensen,
dat ik de deur niet meer uit durfde?
35 Luisterde er maar iemand naar me!
Dit is wat ik over mijzelf te zeggen heb tegen de Rechter.
Antwoordde mijn Tegenpartij mij maar,
en schreef Hij ook maar alles wat ik gezegd heb in een boekrol op.
36 Dan zou ik die als een sieraad op mijn schouder dragen,
als een haarband om mijn hoofd doen.
37 Van alles wat ik heb gedaan,
zou ik Hem vertellen waaróm ik het zo gedaan heb.
Ik zou Hem recht kunnen aankijken.
38 Heeft soms mijn akker over mij geklaagd?
Heeft de omgeploegde grond iets op me aan te merken?
39 Heb ik soms de oogst opgegeten,
zonder mijn arbeiders te betalen?
40 Als ik dat heb gedaan,
mogen er van mij doornstruiken in plaats van graan op gaan groeien.
Dan mag er van mij onkruid gaan groeien in plaats van koren. - Toen was Job uitgesproken
God redt en bemoedigt altijd, wát er ook gebeurt
1 Dit is een brief van Paulus en van broeder Timoteüs. Ik, Paulus, heb van God de taak gekregen om het goede nieuws van Jezus Christus aan de mensen te brengen. We doen de groeten aan de gemeente van God in Korinte. Ook aan alle andere gelovigen in de provincie Achaje. 2 Ik bid dat onze God en Vader in alles goed voor jullie zal zijn. En dat jullie vol zullen zijn van de vrede van God onze Vader en van de Heer Jezus Christus.
3 We prijzen de God en Vader van onze Heer Jezus Christus. Hij is altijd in alles goed en vriendelijk voor ons. 4 Hij bemoedigt ons in al onze moeilijkheden. Daardoor kunnen wij ook weer andere mensen bemoedigen die in moeilijkheden zijn. We bemoedigen hen met dezelfde bemoediging waarmee wij zelf ook door God zijn bemoedigd. 5 Want we hebben veel te lijden omdat we in Christus geloven. Maar daarom zullen we ook heel veel bemoediging krijgen van Christus. 6 We hebben veel moeilijkheden. Maar dat is dus om jullie te kunnen bemoedigen en redden als júllie moeilijkheden hebben. En als wíj bemoedigd worden, dan bemoedigt dat ook jullie. Want dan weten jullie, dat jullie net zo bemoedigd zullen worden als wij. 7 Wanneer jullie net zoveel moeten lijden als wij, zullen jullie ook net zo bemoedigd worden als wij. Dat weet ik zeker.
8 We willen dat jullie weten wat een grote moeilijkheden we in Asia (= Turkije) hebben gehad. Het was bijna niet te verdragen. 9 We gingen er maar van uit dat ons doodvonnis al was getekend. Zo leerden we dat we niet op onze eigen kracht moeten vertrouwen. Nee, we moeten altijd vertrouwen op God, die de doden weer levend maakt. 10 En Hij heeft ons leven gered. En we vertrouwen er op dat Hij ons steeds weer zal redden. 11 Jullie kunnen ons daarbij helpen, door voor ons te bidden. Als veel mensen voor ons bidden, zullen ook veel mensen God prijzen voor alle keren dat Hij ons heeft gered en kracht heeft gegeven.
Paulus' reisplannen
12 We zijn er trots op dat we een zuiver geweten hebben. Want we zijn altijd tegen iedereen eerlijk en oprecht geweest. Vooral tegen jullie. Niet doordat wij zelf zo wijs zijn, maar door de kracht van God. 13 Alles wat we jullie schrijven is helemaal zonder oneerlijke bedoelingen. Ik hoop dat jullie dat weten. 14 En ik hoop dan ook dat jullie net zo blij met ons zullen zijn als wij met jullie, op de dag dat onze Heer Jezus terugkomt.
15 Omdat ik daarop vertrouw, had ik al eerder het plan om naar jullie toe te komen. Want ik wilde een tweede keer een zegen voor jullie zijn. 16 Ik had via Korinte naar Macedonië willen reizen. En dan van Macedonië terug naar jullie. Dan hadden jullie mij daarna kunnen helpen met mijn reis naar Judea. 17 Maar ik heb mijn plannen moeten veranderen. Vinden jullie daarom dat ik niet te vertrouwen ben? Denken jullie dat ik net zo onbetrouwbaar ben als de ongelovige mensen? Dat ik 'ja' zeg als ik 'nee' bedoel? 18 Maar ik zeg geen 'ja' als ik 'nee' bedoel! God weet dat ik zo niet ben. 19 Want Gods Zoon Jezus Christus, over wie Silvanus, Timoteüs en ik jullie hebben verteld, zegt ook geen 'ja' als Hij 'nee' bedoelt. Hij is altijd 'ja'. 20 Want alles wat God heeft beloofd, heeft Hij door Jezus ook gedaan. Jezus is Gods 'ja'. Daarom zeggen we ook door Hem 'Amen! Zo is het!' En dat eert God. 21 God zorgt ervoor dat we samen met jullie stevig zullen blijven staan in ons geloof in Christus. Hij heeft ons met zijn Geest gezalfd. 22 Daarmee heeft Hij als het ware zijn eigendomsstempel op ons gezet als teken dat we van Hem zijn. Want Hij heeft ons zijn Geest in ons hart gegeven. Zijn Geest is de voorproef en het bewijs van wat nog komen zal.
23 God weet waarom ik niet meer naar Korinte ben gekomen. Dat was omdat ik het jullie niet moeilijk wilde maken. Want ik zou streng tegen jullie hebben moeten zijn. 24 Niet dat ik over jullie wil heersen. Ik wil jullie gewoon blij kunnen maken. Want ik weet dat jullie stevig staan door jullie geloof.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016