Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

M’Cheyne Bible Reading Plan

The classic M'Cheyne plan--read the Old Testament, New Testament, and Psalms or Gospels every day.
Duration: 365 days
BasisBijbel (BB)
Version
Genesis 26

Izaäk bij de Filistijnen

26 Op een keer was er hongersnood in het land. Dat was een andere hongersnood dan de hongersnood die er geweest was in de tijd van Abraham. Izaäk trok naar Abimelech in Gerar. Abimelech was de koning van de Filistijnen. De Heer kwam naar Izaäk toe en zei: "Ga niet naar Egypte, maar blijf in het land dat Ik je noem. Blijf als vreemdeling hier in Gerar wonen. Ik zal hier met je zijn. Ik zal hier goed voor je zijn. Want Ik zal al deze landen aan jou en aan je familie ná jou geven. Ik zal Mij houden aan de eed die Ik aan je vader Abraham heb gezworen. Ik zal je familie ná jou net zo ontelbaar maken als de sterren aan de hemel. En Ik zal al deze landen aan jouw familie geven. En door jouw zoon[a] zullen alle mensen van de aarde gezegend worden, omdat Abraham Mij gehoorzaam is geweest en Mij heeft gediend. Hij heeft zich gehouden aan al mijn bevelen en wetten." Dus bleef Izaäk in Gerar wonen.

Toen de mannen daar hem naar zijn vrouw vroegen, zei hij: "Ze is mijn zus." Hij durfde niet te zeggen dat ze zijn vrouw was. Want hij was bang dat ze hem dan zouden doden om met Rebekka te kunnen trouwen, want ze was heel mooi. Toen hij daar een poos woonde, keek koning Abimelech op een keer door het raam en zag Izaäk met Rebekka vrijen. Toen liet Abimelech Izaäk bij zich komen en zei: "Ze is je vrouw! Waarom heb je dan gezegd dat ze je zus is?" Toen zei Izaäk tegen hem: "Ik was bang dat één van de mannen mij zou doden om met haar te kunnen trouwen." 10 Maar Abimelech zei: "Hoe kon je dat doen? Stel dat iemand van ons volk met je vrouw naar bed was gegaan. Dan zou het jouw schuld zijn geweest dat we iets gedaan hadden wat niet mag!" 11 Toen beval Abimelech zijn volk: "Wie deze man of zijn vrouw aanraakt, zal worden gedood."

12 En Izaäk zaaide in dat land. Dat jaar oogstte hij 100 keer zoveel als hij gezaaid had, want de Heer was goed voor hem. 13 Hij werd rijker en rijker, totdat hij heel erg rijk was geworden. 14 Hij had zoveel schapen, geiten en koeien, en zoveel slaven, dat de Filistijnen jaloers op hem werden. 15 Ze gooiden de waterputten dicht die vroeger door de knechten van Abraham waren gegraven. 16 En Abimelech zei tegen Izaäk: "Ga hier weg, want je bent veel machtiger geworden dan wij." 17 Toen vertrok Izaäk daar met iedereen die bij hem hoorde. En hij ging in het dal van Gerar wonen. 18 Daar groef hij de waterputten weer op die in de tijd van zijn vader Abraham waren gegraven en die na Abrahams dood door de Filistijnen waren dichtgegooid. Hij gaf die putten weer de namen die zijn vader eraan had gegeven. 19 Daarna groeven de knechten van Izaäk in het dal en vonden daar een bron met stromend water. 20 Maar de herders van Gerar maakten ruzie met de herders van Izaäk en zeiden: "Dit water is van ons." Daarom noemde Izaäk die put Esek (= 'ruzie'), omdat ze met hem over die put hadden geruzied. 21 Toen ze een andere waterput groeven, ontstond daar óók ruzie over. Daarom noemde hij die put Sitna (= 'vijandschap'). 22 Hij vertrok daar weer en groef een andere put. Daarover ontstond geen ruzie. Daarom noemde hij die put Rehobot (= 'ruimte'). Want hij zei: "Nu heeft de Heer ons ruimte gegeven. Nu kunnen we met al onze mensen en al ons vee in dit land wonen."

23 En hij reisde van daar naar Berseba. 24 Die nacht kwam de Heer naar hem toe en zei: "Ik ben de God van je vader Abraham. Wees niet bang, want Ik ben met je. Ik zal goed voor je zijn. En Ik zal je familie erg groot maken, omdat Ik dat heb beloofd aan mijn dienaar Abraham." 25 Toen bouwde Izaäk daar een altaar waar hij de Heer aanbad. Hij zette er zijn tenten op en zijn knechten groeven er een waterput.

Izaäks verbond met koning Abimelech

26 Abimelech kwam vanuit Gerar naar hem toe, met zijn vriend Ahuzzat en zijn legeraanvoerder Pichol. 27 Izaäk zei tegen hen: "Waarom komen jullie naar me toe? Jullie haten me toch? Jullie hadden mij toch weggestuurd?" 28 Ze zeiden: "We hebben duidelijk gezien dat de Heer met je is. Laten we daarom samen een eed zweren. Laten we met elkaar een verbond sluiten dat je ons geen kwaad zal doen. 29 Want wij hebben jou ook geen kwaad gedaan. We zijn alleen maar goed voor je geweest en hebben je in vrede laten vertrekken. En het is duidelijk dat de Heer goed voor jou is." 30 Toen maakte hij een verbondsmaaltijd voor hen klaar en ze aten en dronken. 31 De volgende dag stonden ze vroeg op en zwoeren elkaar de eed. Toen bracht Izaäk hen een eind op weg en ze vertrokken in vrede.

32 Diezelfde dag kwamen de knechten van Izaäk hem vertellen over een waterput die ze hadden gegraven. Ze zeiden tegen hem: "We hebben water gevonden!" 33 Hij noemde die put Seba (= 'eed'). Daarom heet de stad daar nu nog steeds Berseba (= 'put van de eed').

Ezau's vrouwen

34 Toen Ezau 40 jaar was, trouwde hij met Judit, de dochter van de Hetiet Beëri, en met Basmat, de dochter van de Hetiet Elon. 35 Izaäk en Rebekka vonden het verschrikkelijk dat hij dat deed.

Mattheüs 25

Het verhaal van de tien bruidsmeisjes

25 Jezus zei: "Je kan het Koninkrijk van God ook vergelijken met tien bruidsmeisjes die met hun olielampen op weg gingen om de bruidegom op te wachten. Vijf meisjes waren dwaas en vijf meisjes waren verstandig. Want de dwaze meisjes namen wel hun olielampen mee, maar geen olie. Maar de verstandige meisjes namen behalve hun olielamp ook een kruikje olie mee.[a] Het duurde lang voordat de bruidegom kwam. Daardoor werden ze moe en ze vielen in slaap. Maar midden in de nacht werd er geroepen: 'Kijk, daar komt de bruidegom! Kom mee, hem tegemoet!' De meisjes stonden haastig op en staken hun lampen aan. Toen zeiden de dwaze meisjes tegen de verstandige meisjes: 'Geef ons een beetje van jullie olie, want onze lampen gaan uit.' Maar de verstandige meisjes zeiden: 'Nee, want dan hebben we geen van allen genoeg. Gaan jullie maar naar de winkel om olie te kopen.' 10 Maar terwijl de dwaze meisjes olie gingen kopen, kwam de bruidegom. En de meisjes die klaar stonden, gingen met hem mee naar binnen, de feestzaal in. Toen ging de deur dicht. 11 Later kwamen ook de andere meisjes en riepen: 'Heer, heer, laat ons er in!' 12 Maar hij antwoordde: 'Luister: ik ken jullie niet.'

13 Let dus goed op. Want jullie weten niet op welke dag en op welk moment de Mensenzoon komt."

Het verhaal van de dienaren met het geld

14 Jezus zei: "Het is hetzelfde als met een man die naar het buitenland vertrok. Voordat hij ging, riep hij zijn dienaren bij zich. Hij gaf hun een bedrag waarmee ze voor hem zaken moesten doen. 15 Eén dienaar gaf hij 1200 goudstukken, een andere 500 goudstukken en een derde 250 goudstukken. Hij gaf ieder de hoeveelheid geld waarvan hij wist dat die dienaar daar goed mee zou kunnen omgaan. Daarna ging hij op reis.

16 De man die 1200 goudstukken had gekregen, ging onmiddellijk op weg om zaken te doen. Hij verdiende er 1200 goudstukken bij. 17 De man met de 500 goudstukken verdiende er 500 bij. 18 Maar de man die 250 goudstukken had gekregen, groef een gat in de grond en stopte er het geld van zijn heer in.

19 Na lange tijd kwam de heer van die dienaren terug. Hij wilde weten hoeveel ze met zijn geld voor hem verdiend hadden. 20 De man die 1200 goudstukken had gekregen, ging naar zijn heer. Hij bracht ook de 1200 goudstukken mee die hij had bijverdiend en zei: 'Heer, u had mij 1200 goudstukken gegeven. Kijk, ik heb er 1200 bijverdiend.' 21 Zijn heer zei tegen hem: 'Goed gedaan! Je bent een goede en trouwe dienaar. Ik heb je eerst weinig gegeven. Daar ben je goed mee omgegaan. Daarom zal ik je nu véél geven. En je bent welkom op mijn feest.'

22 De man die de 500 goudstukken had gekregen, ging ook naar zijn heer. Hij zei: 'Heer, u had mij 500 goudstukken gegeven. Kijk, ik heb er 500 bijverdiend.' 23 Zijn heer zei tegen hem: 'Goed gedaan! Je bent een goede en trouwe dienaar. Ik heb je eerst weinig gegeven. Daar ben je goed mee omgegaan. Daarom zal ik je nu véél geven. En je bent welkom op mijn feest.'

24 Toen kwam ook de man die maar 250 goudstukken had gekregen. Hij zei: 'Heer, ik wist dat u een hard mens bent. U maait waar u niet heeft gezaaid en u verzamelt op plaatsen waar u niets heeft uitgestrooid. 25 Omdat ik bang voor u was, heb ik uw 250 goudstukken in de grond gestopt. Hier zijn ze weer.' 26 Zijn heer zei tegen hem: 'Je bent een slechte en luie dienaar! Je zegt dat ik maai waar ik niet heb gezaaid, en dat ik verzamel waar ik niet heb uitgestrooid. 27 Dan had je mijn geld naar de bank moeten brengen. Dan had ik het bij mijn terugkomst met rente van de bank kunnen halen! 28 Neem hem de 250 goudstukken af. Geef ze aan hem die 2400 goudstukken heeft.'

29 Want aan iedereen die heeft, zal meer gegeven worden, en hij zal meer dan genoeg hebben. Maar van wie niet heeft, zal afgenomen worden wat hij heeft. 30 En de heer zei: 'En gooi die nutteloze dienaar in de donkerste kerker. Daar zal hij huilen en met zijn tanden knarsen van spijt.' "

Het oordeel van Jezus over de mensen

31 Jezus zei: "Straks zal de Mensenzoon komen in zijn stralende hemelse macht en majesteit, samen met al zijn engelen. Dan zal Hij op zijn koninklijke troon gaan zitten. 32 Alle volken zullen vóór Hem worden gebracht. En Hij zal ze van elkaar scheiden, zoals een herder de schapen scheidt van de bokken. 33 Hij zal de 'schapen' aan zijn rechterkant zetten en de 'bokken' aan zijn linkerkant.

34 Dan zal de Koning tegen de mensen rechts van Hem zeggen: 'Kom, mijn Vader wil goed voor jullie zijn. Hij geeft jullie het Koninkrijk dat Ik al voor jullie heb klaargemaakt nog voordat de aarde bestond. 35 Want toen Ik honger had, hebben jullie Mij te eten gegeven. Toen Ik dorst had, hebben jullie Mij te drinken gegeven. Toen Ik een vreemdeling was, hebben jullie Mij in huis genomen. 36 Toen Ik geen kleren had, hebben jullie Mij kleren gegeven. Toen Ik ziek was, hebben jullie Mij opgezocht. Toen Ik in de gevangenis zat, hebben jullie Mij bezocht.' 37 Dan zullen ze Hem antwoorden: 'Heer, wanneer had U honger en hebben we U te eten gegeven? Wanneer had U dorst en hebben we U te drinken gegeven? 38 Wanneer was U een vreemdeling en hebben we U in huis genomen? Wanneer had U geen kleren en hebben we U kleren gegeven? 39 Wanneer was U ziek of in de gevangenis en hebben we U bezocht?' 40 En de Koning zal zeggen: 'Luister goed! Ik zeg jullie: toen jullie die dingen voor één van mijn minst belangrijke broeders of zusters deden, hebben jullie ze ook voor Míj gedaan.'

41 Daarna zal Hij tegen de mensen links van Hem zeggen: 'Ga weg van Mij. Jullie zijn vervloekt. Ga naar het eeuwige vuur dat voor de duivel en zijn engelen is klaargemaakt. 42 Want toen Ik honger had, hebben jullie Mij niet te eten gegeven. Toen Ik dorst had, hebben jullie Mij niet te drinken gegeven. 43 Toen Ik een vreemdeling was, hebben jullie Mij niet in huis genomen. Toen Ik geen kleren had, hebben jullie Mij geen kleren gegeven. Toen Ik ziek was en in de gevangenis, hebben jullie Mij niet bezocht.' 44 Dan zullen ook zij antwoorden: 'Heer, wanneer had U honger, of dorst, of geen kleren, of was U ziek, of in de gevangenis en hebben we niets voor U gedaan?' 45 Dan zal Hij zeggen: 'Luister goed! Ik zeg jullie: toen jullie die dingen niet voor één van mijn minst belangrijke broeders of zusters deden, hebben jullie ze ook niet voor Míj gedaan.' 46 Deze mensen zullen voor eeuwig gestraft worden. Maar de mensen die hebben geleefd zoals God het wil, zullen het eeuwige leven krijgen."

Esther 2

De koning zoekt een nieuwe koningin

Toen later de boosheid van koning Ahasveros was gezakt, dacht hij weer aan Vasti. Hij dacht aan wat zij had gedaan en aan wat er over haar was besloten. Toen zeiden zijn dienaren tegen hem: "U zou voor u mooie, jonge meisjes kunnen laten uitzoeken. Daarvoor zou u in alle provincies van het rijk ambtenaren kunnen aanstellen. Zij kunnen al die meisjes naar het vrouwenhuis van de burcht Susan laten brengen. Daar zal Hegai, de bewaker van de vrouwen, toezicht op hen houden. De meisjes zullen er allerlei schoonheidsmiddelen krijgen. Het meisje dat u het mooiste zal vinden, zal dan koningin mogen worden in de plaats van Vasti." De koning vond dit een goed plan. Hij deed wat ze hadden gezegd.

Ester moet naar de burcht Susan komen

In de burcht Susan woonde een Judeese man. Hij heette Mordechai. Hij was de zoon van Jaïr, die een zoon was van Simeï, die een zoon was van Kis, uit de stam van Benjamin. Hij was samen met koning Jojachin van Juda en de andere Judeeërs uit Jeruzalem gevangen meegenomen naar Babel.[a] Bij hem in huis woonde Ester. Hij zorgde voor haar en voedde haar op, omdat ze geen ouders meer had. Ze was de dochter van zijn oom. Haar Judeese naam was Hadassa, maar in het Perzisch werd ze Ester genoemd. Het meisje zag er mooi en knap uit. Toen haar ouders stierven, had Mordechai haar als dochter in huis genomen.

Het besluit van de koning werd overal bekend gemaakt. Een groot aantal meisjes werd uitgezocht en naar de burcht Susan gebracht. Daar kwamen ze onder toezicht van Hegai, de bewaker van de vrouwen. Ook Ester werd uitgekozen om in het koninklijk paleis te komen wonen. Hegai vond het meisje erg aardig. Daarom gaf hij haar zo gauw mogelijk de schoonheidsmiddelen en de speciale maaltijden. Hij gaf haar zeven van de beste dienaressen. En hij liet haar met haar dienaressen in het mooiste gedeelte van het vrouwenhuis wonen.

Ester in het paleis

10 Ester had tegen niemand gezegd van welk volk ze was. Want Mordechai had haar gezegd het aan niemand te vertellen. 11 Elke dag wandelde Mordechai langs het plein van het vrouwenhuis, om te horen hoe het met Ester ging en wat er met haar zou gebeuren.

12 Elk meisje moest twaalf maanden in het vrouwenhuis wonen en haar schoonheidskuur doen. Dan pas was ze aan de beurt om bij koning Ahasveros te komen. De schoonheidskuur was zó ingedeeld: elk meisje moest zes maanden baden nemen met mirre-olie en zes maanden met specerijen. Ook moest ze nog andere schoonheidsmiddelen gebruiken. 13 Daarna werd het meisje naar de koning gebracht. Daarbij mocht ze alles wat ze maar wilde uit het vrouwenhuis meenemen naar het koninklijk paleis. 14 's Avonds ging ze naar de koning en 's morgens kwam ze weer naar buiten. Dan werd ze naar een tweede vrouwenhuis gebracht, waarover Saäsgaz het toezicht had. Hij was de bewaker van de bijvrouwen[b] van de koning. Ze mocht alleen nog bij de koning komen als de koning haar liet roepen.

De koning kiest Ester uit als nieuwe koningin

15 Toen was Ester, de dochter van Abichaïl (de oom van Mordechai) aan de beurt om bij de koning te komen. Ze nam alleen mee wat Hegai haar aanraadde. Alle mensen die Ester zagen, vonden haar een heel aantrekkelijk meisje. 16 Ester werd naar de koning gebracht in zijn koninklijk paleis. Dat was in de tiende maand (de maand Tebet), toen koning Ahasveros zeven jaar koning was. 17 De koning vond Ester mooier en liever dan alle andere vrouwen. Hij hield meer van haar dan van alle andere meisjes. Daarom kroonde hij haar tot koningin in de plaats van Vasti. 18 Toen liet de koning een grote feestmaaltijd klaarmaken en nodigde al zijn ministers en dienaren uit voor het feest van Ester. De provincies van zijn rijk hoefden die maand geen belasting te betalen. Ook deelde hij gul geschenken uit, zoals je dat van een koning mocht verwachten.

Mordechai ontdekt een samenzwering

19 Toen er voor de tweede keer meisjes uit het hele land naar het paleis werden gebracht, deed Mordechai dienst in de poort van het paleis. 20 (Ester had niemand verteld van welk volk ze was, want ze deed altijd wat Mordechai zei.) 21 In die tijd waren er twee dienaren van de koning, Bigtana en Teres, die kwaad waren op de koning. Ze waren bewakers van de kamers van de koning. Mordechai hoorde hen overleggen hoe ze de koning zouden vermoorden. 22 Hij vertelde koningin Ester wat hij had gehoord. Ester zei het namens Mordechai tegen de koning. 23 De koning liet de zaak uitzoeken en ontdekte dat het waar was. Hij liet de twee mannen ophangen. En hij liet in de boeken opschrijven wat er gebeurd was.

Handelingen 25

Paulus moet voor Festus komen

25 Festus kwam in de provincie aan. Drie dagen later ging hij van Cesarea naar Jeruzalem. De hogepriester, de leiders van de priesters en de belangrijkste Joden gingen naar hem toe. Ze leverden bij hem hun beschuldigingen tegen Paulus in. Ze hoopten dat hij hun wel een plezier zou willen doen en dat hij Paulus naar Jeruzalem zou laten komen. Dan konden ze Paulus onderweg vermoorden. Maar Festus antwoordde dat Paulus in Cesarea in de gevangenis zou blijven. Ook zou hij zelf binnenkort weer naar Cesarea gaan. Hij zei: "De mensen die Paulus willen beschuldigen, kunnen meereizen. Dan kunnen ze hem dáár beschuldigen als hij iets slechts heeft gedaan."

Hij bleef niet langer dan acht of tien dagen bij hen. Toen vertrok hij naar Cesarea. De volgende dag zou hij rechtspreken. Hij gaf het bevel Paulus te brengen. Paulus kwam binnen en de Joden die uit Jeruzalem waren gekomen, gingen om hem heen staan. Ze beschuldigden hem van erge dingen, maar ze konden niets bewijzen. Paulus verdedigde zich door te zeggen: "Ik heb niets verkeerds gedaan. Niet tegen de wet van de Joden, niet tegen de tempel, en niet tegen de keizer." Maar Festus wilde de Joden graag een plezier doen. Daarom zei hij tegen Paulus: "Wil je naar Jeruzalem gaan en dáár voor deze dingen terechtstaan? Dan zal ik daar over je rechtspreken." 10 Paulus zei: "Ik sta voor de rechtbank van de keizer. Dáár moet ik terechtstaan. Want tegen de Joden heb ik niets misdaan. Dat weet u zelf ook heel goed. 11 Als ik schuldig ben en de doodstraf verdien, verzet ik mij daar niet tegen. Maar als er niets waar is van de dingen waarvan ze mij beschuldigen, dan kan niemand mij aan hen uitleveren om hun een plezier te doen. Ik wil dat de keizer zelf over mij rechtspreekt!" 12 Festus overlegde met de Vergadering. Toen antwoordde hij Paulus: "Jij wil dat de keizer over jou rechtspreekt. Goed, je zal naar de keizer gaan!"

Festus overlegt met koning Agrippa

13 Een paar dagen later kwamen koning Agrippa en zijn vrouw Bernice naar Cesarea om Festus te begroeten. 14 Toen ze daar een aantal dagen waren, vertelde Festus aan Agrippa over Paulus. Hij zei: "Felix heeft hier een man achtergelaten in de gevangenis. 15 Hij wordt door de leiders van de priesters en de leiders van de Joden beschuldigd. Ze kwamen met hun beschuldigingen naar me toe toen ik in Jeruzalem was. Ze wilden dat ik die man ter dood zou veroordelen. 16 Ik antwoordde hun dat de Romeinen niet de gewoonte hebben om iemand zomaar uit te leveren om een ander een plezier te doen. De man die wordt beschuldigd, moet de kans krijgen om zich te verdedigen tegen de mensen die hem beschuldigen. 17 Toen zijn die Joden hierheen gekomen. De volgende dag heb ik onmiddellijk die man laten brengen om over hem recht te spreken. 18 Ze beschuldigden hem niet van de erge dingen die ik had verwacht. 19 Maar ze waren het niet met hem eens over dingen die met hun godsdienst te maken hebben. Ook ging het over iemand die Jezus heet. Die Jezus is gestorven, maar Paulus zegt dat Hij leeft. 20 Ik wist niet goed wat ik moest doen. Daarom vroeg ik of hij naar Jeruzalem wilde, om dáár voor die dingen terecht te staan. 21 Maar Paulus zei dat hij wilde dat de keizer zelf over hem zou rechtspreken. Daarom heb ik bevolen dat Paulus gevangen gehouden moet worden tot ik hem naar de keizer kan laten brengen." 22 Agrippa zei: "Ik zou die man ook wel eens willen horen." Festus zei: "Morgen kunt u hem horen."

23 De volgende dag kwamen Agrippa en Bernice met pracht en praal de zaal binnen. De commandanten en de belangrijkste mannen van de stad kwamen met hen mee. Toen werd Paulus gehaald. 24 Festus zei: "Koning Agrippa en alle andere mensen die hier zijn, hier ziet u de man van wie alle Joden riepen dat hij niet langer mocht blijven leven. Dat zeiden ze niet alleen in Jeruzalem, maar ook toen ze hier bij mij kwamen. 25 Maar ik kwam erachter dat hij niets had gedaan waarop de doodstraf staat. Maar hij zei dat hij wilde dat de keizer zelf over hem zou rechtspreken. Daarom besloot ik om hem naar de keizer te laten brengen. 26 Maar ik heb niets duidelijks om aan de keizer over hem te schrijven. Daarom heb ik hem bij u gebracht, koning Agrippa. Als u hem ook verhoord heeft, kan ik iets over hem schrijven. 27 Want het is vreemd om een gevangene naar de keizer te sturen en niet te zeggen waarvan hij wordt beschuldigd."

BasisBijbel (BB)

© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016