Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

M’Cheyne Bible Reading Plan

The classic M'Cheyne plan--read the Old Testament, New Testament, and Psalms or Gospels every day.
Duration: 365 days
BasisBijbel (BB)
Version
1 Kronieken 13-14

David wil de kist van het verbond ophalen

13 David ging overleggen met alle aanvoerders van zijn leger en alle leiders. Hij zei tegen hen: "Ik heb een plan. Maar jullie en de Heer moeten het er wel mee eens zijn. Dit is mijn plan: laten we de andere Israëlieten, de priesters, en de Levieten in de steden vragen om naar ons toe te komen. Laten we dan de kist van onze God ophalen. Want sinds Saul koning werd, hebben we er niet meer naar omgekeken." Iedereen op de vergadering vond het een goed plan. Toen liet David alle Israëlieten, vanaf de rivier de Sichor langs Egypte in het zuiden tot aan de weg naar Hamat in het noorden, uitnodigen om met hem de kist van God uit Kirjat-Jearim op te halen.[a]

Toen trok David met alle Israëlieten naar Baäla (dat is Kirjat-Jearim) in het gebied van de stam van Juda. Daar gingen ze de kist van het verbond ophalen, de kist waarop de Heer tussen de engelen troont.[b] Ze haalden hem uit het huis van Abinadab en zetten hem op een nieuwe wagen. Uzza en Ahio leidden de wagen. David en de Israëlieten dansten uit alle macht voor God. Ook zongen ze en maakten muziek op allerlei muziekinstrumenten.

Maar de koeien die de wagen trokken, gleden onderweg uit. Ze waren op dat moment bij de dorsvloer[c] van Chidon. Uzza stak zijn hand uit om de kist tegen te houden. 10 Toen werd God vreselijk boos op Uzza. Hij doodde hem, omdat hij de kist had aangeraakt.[d] Zo stierf Uzza daar bij de kist van God waar God aanwezig was. 11 David was erg geschokt dat de Heer Uzza zo zwaar strafte. Daarom werd die plaats Perez-Uzza (= 'breuk van Uzza') genoemd, en zo heet het er nog steeds. 12 Vanaf die dag was David bang voor de Heer. Hij dacht: "Hoe moet ik dan de kist van God ophalen?" 13 Daarom liet David de kist niet naar de 'Stad van David' brengen. Hij liet hem neerzetten in het huis van Obed-Edom uit Gat. 14 Daar bleef de kist drie maanden staan. Al die tijd was de Heer goed voor Obed-Edom en zijn familie en alles wat hij bezat.

David is beroemd geworden

14 Koning Hiram van Tyrus stuurde boodschappers naar David. Hij liet hen cederhout, timmermannen en metselaars naar David brengen, om voor David een paleis te bouwen. Daaraan merkte David dat de Heer hem tot een machtig en beroemd koning had gemaakt. Want Hij wilde goed zijn voor zijn volk Israël.

Davids gezin

Toen David in Jeruzalem was gaan wonen, trouwde hij met nog meer vrouwen. Hij kreeg nog meer zonen en dochters. Dit zijn de namen van zijn zonen die in Jeruzalem werden geboren: Sammua, Sobab, Natan, Salomo, Jibhar, Elisua, Elpelet, Noga, Nefeg, Jafia, Elisama, Beëljada en Elifelet.

David verslaat de Filistijnen

De Filistijnen hoorden dat David koning van heel Israël was geworden. Toen trokken ze met hun hele leger op om David te verslaan. Maar David hoorde het en ging hun tegemoet. De Filistijnen verzamelden zich in het Refaïm-dal. 10 David vroeg aan de Heer: "Zal ik de Filistijnen aanvallen? Zult U mij de overwinning geven?" De Heer antwoordde David: "Ga. Ik zal ervoor zorgen dat je hen zal verslaan." 11 David trok met zijn leger naar Baäl-Perazim en versloeg hen daar. David zei: "De Heer is door mijn vijanden heen gebroken, zoals water een dam doorbreekt." Daarom wordt die plaats Baäl-Perazim (= 'de Heer breekt door') genoemd. 12 De Filistijnen lieten zelfs hun godenbeelden achter toen zij op de vlucht sloegen. David gaf het bevel die te verbranden.

13 De Filistijnen verzamelden zich opnieuw in het Refaïm-dal. 14 En opnieuw vroeg David aan God om raad. De Heer zei: "Ga niet recht op hen af. Trek om hen heen tot je achter hen bent, bij de moerbeibomen. 15 Val hen van daar aan, zodra je het geluid van voetstappen hoort in de toppen van de bomen. Want dan ben Ik met mijn leger gekomen om het leger van de Filistijnen te verslaan. Ik ga voor je uit." 16 David deed wat de Heer tegen hem gezegd had en versloeg de Filistijnen. Hij achtervolgde hen van Gibeon tot aan Gezer.

17 David werd in alle landen beroemd, en alle volken waren bang voor hem.

Jakobus 1

Het echte geloof

Jakobus, een dienaar van God en van de Heer Jezus Christus,[a] doet de groeten aan de twaalf Joodse stammen die over de hele wereld verspreid zijn.

Wees blij, broeders en zusters, als je geloof door allerlei moeilijkheden op de proef wordt gesteld. Want daardoor zul je leren geduld te hebben. Zo zal je geloof sterker worden en zul je een volwassen geloof krijgen. Daardoor zul je altijd het goede doen. En als je een keer niet weet wat je moet doen, mag je God om wijsheid vragen. God geeft die altijd, zonder boos te zijn dat je het zelf niet weet. Maar je moet daar wel vol geloof om bidden, zonder te twijfelen.[b] Want als je twijfelt, lijk je op een golf van de zee die door de wind steeds een andere kant wordt opgejaagd. Als je twijfelt, zul je niets van de Heer krijgen. Je weet dan namelijk zelf niet wat je wil en bent onzeker bij alles wat je doet.

Arm en rijk

Als je niet veel geld hebt, mag je er blij over zijn dat je voor God toch belangrijk bent. 10 Maar als je rijk bent, moet je eraan denken dat God jouw geld niet zo belangrijk vindt. Want op een dag zul je er niet meer zijn. Net zoals een mooie bloem in het gras op een dag verdwenen is. 11 Want als de zon opkomt en heet wordt, verdroogt het gras en valt de bloem af. Er is niets moois meer aan. Zo zal ook een rijk mens met al zijn mooie plannen er op een dag niet meer zijn.

Groeien in het geloof

12 Als je in de verleiding komt om verkeerde keuzes te maken, is het heerlijk voor je als je toch voor het goede kiest en aan je geloof vasthoudt. Want dan zal de Heer je het eeuwige leven geven. Dat is de beloning die Hij heeft beloofd aan de mensen die van Hem houden. 13 Maar je mag nooit zeggen dat Gód jou op de proef stelt. Want God kan niet door het kwaad verleid worden om iets slechts te doen. En Hij doet Zelf ook niemand kwaad om iemands geloof op de proef te stellen. 14 Maar elke keer als je in de verleiding komt om het verkeerde te doen, komt dat doordat de verlangens van je oude 'ik'[c] aan je trekken. Ze proberen je mee te slepen. 15 Als je je daar niet tegen verzet, word je uiteindelijk inderdaad ongehoorzaam aan God. En als je niet langer gehoorzaam wil zijn aan God, brengt dat tenslotte de dood voort. 16 Houd jezelf niet voor de gek, lieve broeders en zusters!

17 Elk geschenk dat goed en volmaakt is, komt uit de hemel, van de Vader van het licht. Hij blijft altijd en eeuwig Dezelfde. Hij verandert nooit. Er zal nooit een spoortje duisternis in Hem te vinden zijn. 18 Wij zijn uit Hem geboren, doordat we geloofd hebben in de waarheid van zijn woord. Dat was ook Gods plan voor ons. Zo zijn wij, van alles wat Hij heeft gemaakt, de eersten die bij Hem mogen horen.[d]

19 Onthoud goed, lieve broeders en zusters, dat iedereen goed moet luisteren, maar niet te gauw iets moet zeggen. Word ook niet te snel boos. 20 Want boosheid staat je vriendschap met God in de weg. 21 Doe dus niets meer wat ook maar een béétje verkeerd of slecht is. Luister liever goed naar het woord van God dat in jullie hart is gezaaid en wortels heeft gekregen. Want door het woord van God worden jullie gered.

22 Lúister niet alleen naar het woord, maar dóe het ook. Als je alleen luistert en er niets mee doet, houd je jezelf voor de gek. 23 Stel dat je het woord wel hoort, maar er niets mee doet. 24 Dan kun je dat vergelijken met iemand die zichzelf in de spiegel bekijkt, maar ook onmiddellijk weer vergeet hoe hij er uitziet. 25 Luister dus goed naar de volmaakte wet, namelijk de wet die je vrijmaakt,[e] en doe ook wat die wet zegt. Vergeet niet wat je gehoord hebt, maar dóe het ook. Dan zal het goed met je gaan.

26 Als je jezelf heel gelovig vindt, maar intussen zegt en doet wat je maar wil, dan houd je jezelf voor de gek. Want dan is je geloof waardeloos. 27 Zuiver en eerlijk geloof houdt voor God de Vader in: zorgen voor de weeskinderen en de weduwen die het moeilijk hebben, en niet langer meedoen met de slechte dingen die de ongelovige mensen doen.

Amos 8

De mand met rijp fruit

De Heer liet mij weer iets zien alsof ik droomde. Ik zag een mand met rijp fruit. De Heer vroeg mij: "Wat zie je, Amos?" Ik antwoordde: "Een mand met rijp fruit." Toen zei de Heer tegen mij: "Mijn volk Israël is rijp, rijp voor de straf. Hun einde is gekomen. Ik zal niet langer medelijden met hen hebben. In die tijd zullen er geen feestliederen meer worden gezongen in de tempel. Alleen nog treurliederen. Er zullen zoveel lijken zijn, dat de mensen ze gewoon weggooien in plaats van begraven."

God is kwaad over uitbuiting

De Heer zegt: Luister! Jullie buiten de arme mensen uit! Ze kunnen amper leven! Jullie denken: "Is het feest van de nieuwe maand al bijna afgelopen? Dan kunnen we weer graan gaan verkopen. Is de heilige rustdag al bijna voorbij? Dan kunnen we weer zaken gaan doen. We gebruiken een te kleine maatbeker en verhogen de prijs. We gebruiken valse gewichten. Zo kunnen we arme mensen als slaven kopen. We betalen voor ze met zilver of met een paar schoenen. En we verkopen zelfs het graanafval als voedsel!" De Heer zweert bij de God van Jakob: Nooit zal Ik ook maar één van jullie slechte daden vergeten!

Zou het land niet beven van zoveel slechtheid? Zou niet iedereen treuren? Ja, het land zal opkomen als het daglicht, het zal door de Heer verstoten worden en dan wegzinken zoals het water in de Beek van Egypte.[a]

De Heer zegt: In die tijd zal Ik de zon op klaarlichte dag verduisteren. Midden overdag zal het in het hele land donker worden. 10 Ik zal ervoor zorgen dat jullie rouwkleren aantrekken in plaats van feestkleren. Jullie zullen treurliederen zingen in plaats van feestliederen. Iedereen zal rouwkleren aantrekken en zijn hoofd kaalscheren als teken van verdriet. In het hele land zullen de mensen zo diepbedroefd zijn alsof hun enige zoon is gestorven. Het zal een verschrikkelijke tijd zijn.

Honger en dorst

11 De Heer zegt: In die tijd zal Ik honger in het land laten komen. Geen honger naar brood, geen dorst naar water. Nee, de mensen zullen honger en dorst hebben naar het woord van God. 12 Ze zullen van zee tot zee zwerven en van het noorden tot het oosten. Overal zullen ze naar mijn woord zoeken, maar ze zullen het niet vinden. 13+14 De jonge mensen die zweren bij de afgodsbeelden in Samaria zullen neervallen van de dorst. De mensen die zweren bij de god van Dan[b] en de mensen die de god van Berseba[c] aanbidden, zullen neervallen en nooit meer opstaan.

Lukas 3

Johannes doopt de mensen

1+2 Toen Tiberius 15 jaar keizer van het Romeinse rijk was, sprak God tegen Johannes, de zoon van Zacharias. Johannes leefde in de woestijn. (Pontius Pilatus was in die tijd bestuurder van Judea, Herodes was koning over Galilea, zijn broer Filippus was koning over Iturea en het land Trachonitis, en Lysanias was koning over Abilene.[a] Annas en Kajafas waren in die tijd hogepriester.) Daarna begon Johannes door de hele streek van de Jordaan te trekken. Hij zei tegen de mensen dat ze weer moesten gaan leven zoals God het wil, en dat ze zich moesten laten dopen. Want dan zou God hun kunnen vergeven dat ze ongehoorzaam aan Hem waren geweest. Zo staat het ook in het boek van de profeet Jesaja: 'Iemand roept in de woestijn: Maak de weg van de Heer vrij! Maak zijn wegen recht! Elke kloof zal worden opgevuld. Elke berg en elke heuvel zal vlak gemaakt worden. Alle bochten zullen rechtgetrokken worden en alle slechte wegen zullen vlak gemaakt worden. En alle mensen zullen zien dat God de mensen redt.'

Hij zei tegen de grote groepen mensen die naar hem toe kwamen om zich door hem te laten dopen: "Jullie zijn achterbaks en slecht! Wie heeft jullie wijsgemaakt dat jullie zo kunnen ontsnappen aan de straf van God voor jullie ongehoorzaamheid? Jullie moeten niet alleen zéggen dat jullie weer zullen gaan leven zoals God het wil, maar het ook dóen. Anders betekent jullie doop helemaal niets. En denk maar niet: 'We stammen af van Abraham, dus het zit wel goed met ons.' Want ik zeg jullie dat God zelfs deze stenen hier kan veranderen in kinderen van Abraham! De bijl ligt al klaar bij de bomen. Jullie zijn die bomen. Elke boom waar geen goede vruchten aan groeien, zal worden omgehakt en in het vuur worden gegooid."

10 Ze vroegen hem: "Wat moeten we dan doen?" 11 Hij antwoordde: "Als je twee stel kleren hebt, moet je één stel geven aan iemand die geen kleren heeft. En als je eten in huis hebt, moet je dat delen met iemand die niets heeft." 12 Er kwamen ook belasting-ontvangers om zich te laten dopen. Ze vroegen hem: "Meester, wat moeten wíj doen?" 13 Hij zei tegen hen: "Jullie mogen niet méér belasting vragen dan het bedrag dat de Romeinen hebben opgegeven." 14 En soldaten van het Romeinse leger vroegen: "En wat moeten wíj doen?" Tegen hen zei hij: "Jullie mogen niemand beroven en niemand dwingen om iets aan jullie te geven. Wees gewoon tevreden met wat je als soldaat verdient."

Johannes en Jezus

15 Het hele volk was vol verwachting en vroeg zich af of Johannes misschien de Messias was. 16 Maar Johannes zei: "Ik doop jullie met water. Maar er komt Iemand die machtiger is dan ik. Ik ben het niet eens waard om zijn sandalen voor Hem los te maken. Hij zal jullie dopen met de Heilige Geest en met vuur. 17 Hij staat klaar om de plaats waar Hij zijn graanoogst heeft verzameld, helemaal op te ruimen. Het graan zal Hij in zijn schuur brengen. Maar het graanafval zal Hij met onblusbaar vuur verbranden." 18 Op nog veel andere manieren vertelde hij het volk het goede nieuws. 19 Maar toen hij tegen koning Herodes zei dat die niet met de vrouw van zijn broer had mogen trouwen en dat hij veel slechte dingen deed, 20 maakte Herodes het nóg erger door Johannes in de gevangenis te zetten.

21 Maar daarvóór, op een keer toen er heel veel mensen werden gedoopt, werd ook Jezus gedoopt. Toen Hij daarna stond te bidden, ging de hemel open. 22 De Heilige Geest daalde neer op Jezus. De Geest zag er uit als een duif. Op dat moment zei een stem uit de hemel: "Jij bent mijn Zoon. Ik houd heel veel van Jou. Ik geniet van Jou."

Jezus' voorvaders

23 Jezus was ongeveer 30 jaar toen Hij de mensen het goede nieuws begon te vertellen. De mensen dachten dat Hij een zoon was van Jozef, die een zoon was van Eli, 24 die een zoon was van Mattat, die een zoon was van Levi, die een zoon was van Melchi, die een zoon was van Jannai, die een zoon was van Jozef, 25 die een zoon was van Mattatias, die een zoon was van Amos, die een zoon was van Nahum, die een zoon was van Hesli, die een zoon was van Naggaï, 26 die een zoon was van Maät, die een zoon was van Mattatias, die een zoon was van Semeï, die een zoon was van Josef, die een zoon was van Juda, 27 die een zoon was van Joanan, die een zoon was van Resa, die een zoon was van Zerubbabel, die een zoon was van Sealtiël, die een zoon was van Neri, 28 die een zoon was van Melchi, die een zoon was van Addi, die een zoon was van Kosam, die een zoon was van Elmadan, die een zoon was van Er, die een zoon was van Joses, 29 die een zoon was van Eliëzer, die een zoon was van Jorim, die een zoon was van Matatat, die een zoon was van Levi, 30 die een zoon was van Simeon, die een zoon was van Juda, die een zoon was van Jozef, die een zoon was van Jonan, die een zoon was van Eljakim, 31 die een zoon was van Melea, die een zoon was van Menna, die een zoon was van Mattata, die een zoon was van Natan, die een zoon was van David, 32 die een zoon was van Isaï, die een zoon was van Obed, die een zoon was van Boaz, die een zoon was van Salmon, die een zoon was van Nahasson, 33 die een zoon was van Aminadab, die een zoon was van Admin, die een zoon was van Arni, die een zoon was van Hesron, die een zoon was van Perez, die een zoon was van Juda, 34 die een zoon was van Jakob, die een zoon was van Izaäk, die een zoon was van Abraham, die een zoon was van Terach, die een zoon was van Nahor, 35 die een zoon was van Serach, die een zoon was van Rehu, die een zoon was van Peleg, die een zoon was van Heber, die een zoon was van Sela, 36 die een zoon was van Kenan, die een zoon was van Arpachsad, die een zoon was van Sem, die een zoon was van Noach, die een zoon was van Lamech, 37 die een zoon was van Metusala, die een zoon was van Henoch, die een zoon was van Jered, die een zoon was van Mahalaleël, die een zoon was van Kenan, 38 die een zoon was van Enos, die een zoon was van Set, die een zoon was van Adam, die de zoon was van God.

BasisBijbel (BB)

© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016