Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

M’Cheyne Bible Reading Plan

The classic M'Cheyne plan--read the Old Testament, New Testament, and Psalms or Gospels every day.
Duration: 365 days
BasisBijbel (BB)
Version
2 Koningen 18

Hizkia, koning van Juda

18 Toen Hosea, de zoon van Ela, drie jaar koning van Israël was, werd Hizkia,[a] de zoon van Achaz, koning van Juda. Hij was 25 jaar toen hij koning werd. Hij regeerde 29 jaar in Jeruzalem. Zijn moeder heette Abi. Ze was een dochter van Zacharia. Hizkia leefde zoals de Heer het wil, net zoals zijn voorvader koning David. Hij haalde de altaren weg, sloeg de godenbeelden stuk en hakte de heilige palen om. Ook sloeg hij de koperen slang kapot die Mozes had gemaakt. Want de mensen waren die slang gaan aanbidden en brachten er offers aan. Hij werd Nehustan genoemd. Koning Hizkia vertrouwde op de Heer, de God van Israël. Ná hem heeft Juda nooit meer zo'n koning gehad, en ook vóór hem had Juda nog nooit zo'n koning gehad. Hij was helemaal trouw aan de Heer. Hij hield zich helemaal aan de wetten en leefregels die de Heer aan Mozes gegeven had. Daarom was de Heer met hem. Hij won elke oorlog. Op een dag kwam hij in opstand tegen de koning van Assur en betaalde hem geen belasting meer. Verder versloeg hij de Filistijnen tot aan Gaza. Hij verwoestte alle wachttorens, dorpen en steden in het hele gebied.

Koning Hizkia was bijna vier jaar koning van Juda (en Hosea, de zoon van Ela, was toen zeven jaar koning van Israël) toen koning Salmaneser van Assur met zijn leger naar Samaria trok en de stad omsingelde.[b] 10 Toen de stad zich na drie jaar overgaf, was Hizkia zes jaar koning van Juda en Hosea negen jaar koning van Israël. 11 De koning van Assur nam de bevolking van Israël gevangen mee naar Assur. Hij bracht hen naar de steden Hala en Habor die langs de rivier de Gozan liggen en naar de steden van Medië. Daar moesten ze gaan wonen. 12 Dat was omdat ze niet hadden geluisterd naar de Heer God en ze zich niet aan zijn verbond hadden gehouden. Ze hadden niets gedaan van de dingen die de Heer hun door Mozes had bevolen.

De koning van Assur valt Jeruzalem aan

13 Maar toen Hizkia 14 jaar koning van Juda was, veroverde het leger van koning Sanherib van Assur één voor één alle steden met muren in Juda. 14 Koning Hizkia stuurde een boodschap naar koning Sanherib in Lachis. Hij zei: "Ik heb verkeerd tegen u gedaan.[c] Ik geef me over en ik zal u betalen wat u mij zegt." Toen zei koning Sanherib tegen koning Hizkia dat hij 300 talenten (9000 kilo) zilver moest betalen en 30 talenten (900 kilo) goud. 15 Hizkia liet al het zilver uit de tempel van de Heer en uit de schatkamers van het koninklijk paleis halen. 16 Hij haalde ook al het goud weg van de deuren en deurposten van de tempel van de Heer en van het paleis. Hij had dat daar vroeger zelf op laten aanbrengen. Al dat goud en zilver liet hij naar koning Sanherib van Assur brengen.

17 Toch stuurde de koning van Assur de Tartan, de Rabsaris en de Rabsake[d] uit Lachis met een sterk leger naar Jeruzalem, naar koning Hizkia. Ze zetten hun kamp op bij de weg die naar het veld gaat waar altijd de wol gebleekt wordt. Dat is vlak bij het punt waar de waterleiding van de bovenste vijver naar de stad loopt. 18 Ze riepen dat ze de koning wilden spreken. Maar de koning stuurde zijn hofmaarschalk Eljakim, de zoon van Hilkia, naar hem toe, samen met de schrijver Sebna en de minister-president Joa, de zoon van Asaf.

19 De Rabsake zei tegen hen: "Zeg tegen koning Hizkia: Dit zegt de machtige koning van Assur: Op wie vertrouwt u nu eigenlijk? 20 U denkt zeker dat mooie beloften om u te komen helpen genoeg zijn om van mij te winnen. Van wie verwachtte u hulp, dat u tegen mij in opstand durfde te komen? 21 Luister, u vertrouwt op Egypte. Maar Egypte is als een rieten wandelstok: als je er op leunt, breekt hij en gaat dwars door je hand. Zó onbetrouwbaar is de farao voor iedereen die op hem vertrouwt. 22 Of vertrouwt u soms op uw God? Vergeet dan niet dat Hizkia al Gods altaren heeft afgebroken! Hij wilde dat Juda alleen bij het altaar in Jeruzalem komt aanbidden. 23 De koning van Assur wil een weddenschap met u aangaan. Hij zal u 2000 paarden geven, als u daar 2000 ruiters voor heeft! 24 Maar u heeft zoveel ruiters niet! U kan nog niet eens een aanval afslaan van een van de kleinste onderdelen van het leger van mijn heer! Zelfs niet als u op Egypte rekent voor strijdwagens en ruiters! 25 Wij zijn niet zómaar hier naartoe gekomen! Het is de wil van de Heer dat ik met mijn leger ben gekomen om deze stad te verwoesten. De Heer heeft mij bevolen naar dit land te gaan en het te vernietigen."

26 Toen zeiden Eljakim, Sebna en Joa tegen de Rabsake: "Spreek alstublieft Aramees met ons. Dat verstaan wij wel. Maar spreek geen Judees, want de mannen op de muren luisteren mee." 27 Maar de aanvoerder antwoordde: "Heeft mijn heer mij dan alleen naar uw heer en u gestuurd, en niet naar de mannen op de muur? Binnenkort hebben zij net als u alleen nog maar hun poep te eten en hun plas te drinken!" 28 Hij liep nog verder naar voren en riep luid in het Judees: "Luister naar wat de machtige koning van Assur zegt! 29 Hij zegt: Laat je niet bedriegen door koning Hizkia. Hij kan jullie niet uit mijn macht redden. 30 En laat je ook niet door Hizkia overhalen om op de Heer te vertrouwen. Hij belooft jullie dat de Heer jullie wel zal redden, maar dat zal niet gebeuren. 31 Luister niet naar koning Hizkia. Geef jullie aan mij over en betaal mij belasting. Dan zullen jullie weer vrede hebben. Er zal weer genoeg te eten en te drinken zijn. 32 Later neem ik jullie mee naar een land dat net zo mooi is als dat van jullie. Er is daar graan en wijn, brood en wijngaarden, olijven, olijf-olie en honing. Dan zullen jullie in leven blijven en niet sterven. Maar luister niet naar Hizkia. Hij houdt jullie voor de gek als hij zegt dat de Heer jullie zal redden. 33 Heeft soms één van de goden van de andere volken zijn land kunnen redden uit de macht van de koning van Assur? 34 Waar zijn de goden van Hamat en Arpad, van Sefarvaïm, Hena en Ivva? Hebben die soms Samaria uit mijn macht gered? 35 Noem mij eens één god die zijn land uit mijn macht heeft kunnen redden? Denk dus maar niet dat júllie God jullie wél zal redden!"

36 Maar de mannen op de muur zwegen en antwoordden hem geen woord. Want de koning had bevolen: 'Jullie mogen niets tegen hem zeggen.' 37 Toen kwamen de hofmaarschalk Eljakim, de schrijver Sebna en de minister-president Joah met gescheurde kleren bij Hizkia terug. Ze vertelden hem wat de Rabsake had gezegd.

Filémon

Inleiding

Dit is een brief van Paulus en broeder Timoteüs. Ik zit op dit moment gevangen voor mijn geloof in Jezus. We schrijven deze brief aan onze goede vriend en medewerker Filemon. Ook aan onze lieve zuster Appia, aan onze medestrijder Archippus, en aan de gemeente die bij jullie thuis samenkomt. Ik bid dat God, die onze Vader is, in alles goed voor jullie zal zijn. En dat jullie vol zullen zijn van de vrede van de Heer Jezus Christus.[a]

Altijd als ik voor je bid, Filemon, dank ik God voor je. Want ik heb gehoord hoeveel je van de Heer Jezus en alle gelovigen houdt, en hoe trouw je aan hen bent. Dan bid ik dat je door je geloof steeds beter zal begrijpen welke goede dingen we allemaal in Jezus Christus hebben gekregen. Jouw liefde heeft me erg bemoedigd en blij gemaakt. Want je hebt veel gelovigen bemoedigd en opgebouwd in hun geloof, broeder.

Paulus' vraag aan Filemon

In Christus ben ik jouw broeder. Daarom zou ik het volste recht hebben om je te bevelen je plicht te doen. Maar omdat ik zoveel van je houd, beveel ik niets, maar vráág ik het je liever. Het zit namelijk zó, dat ik, Paulus, een oude man ben geworden. Bovendien zit ik op dit moment gevangen voor Jezus Christus. 10 Daarom wil ik je iets vragen voor iemand die door mij in de Heer is gaan geloven terwijl ik in de gevangenis zat. Hij is als een zoon voor me. Ik bedoel Onesimus (= 'nuttig'). 11 Vroeger had hij voor jou weinig nut. Maar nu is hij voor jou én voor mij heel erg nuttig. 12 Nu stuur ik hem naar je terug, en het voelt alsof ik mijn eigen hart naar je toe stuur. 13 Ik had hem graag bij me willen houden. Want dan zou hij mij namens jou kunnen dienen, nu ik voor mijn geloof in het goede nieuws gevangen zit. 14 Maar dat heb ik niet willen doen zonder dat jij het goedvond. Maar ik wil niet dat je iets doet omdat ik het je beveel. Je moet het zelf graag willen. Daarom vraag ik het je. 15 Misschien is hij wel een tijdje bij jou weggeweest omdat je hem daarna voor eeuwig terug zou kunnen krijgen. 16 Nu niet meer alleen als slaaf, maar zelfs als een broeder. Ik weet dat je veel van hem houdt. En ik houd nog meer van hem dan jij. Maar je zal nu nog veel meer van hem houden, omdat hij nu ook je broeder is geworden.

17 Wat ik je nu wil vragen is dit: Als ik werkelijk je vriend ben, neem hem dan in huis zoals je mij in huis zou nemen. 18 En als je nog schade van hem hebt of als hij je nog iets schuldig is, laat mij dat dan betalen. 19 Ik, Paulus, schrijf je dit persoonlijk: ik zal het je betalen. En dan zullen we het er maar niet over hebben dat jij mij nog veel meer schuldig bent, namelijk je eigen leven! 20 Ja broeder, gun mij dit in de Heer en doe dit voor mij. Bemoedig mij zo in de Heer.

21 Ik schrijf je dit omdat ik vol vertrouwen ben dat je naar me zal luisteren. Ik weet dat je zelfs nog meer voor me zal doen dan ik vraag. 22 Wil je ook voor mij onderdak regelen? Want ik hoop dat ik dankzij jullie gebeden bij jullie terug kan komen.

Slot

23 Je moet de groeten hebben van Epafras, die met mij gevangen zit voor zijn geloof in Jezus Christus. 24 Je moet ook de groeten hebben van mijn medewerkers Markus, Aristarchus, Demas en Lukas.

25 Ik bid dat de Heer Jezus Christus in alles goed voor je zal zijn.

Hosea 11

God houdt van het volk Israël zoals een vader houdt van zijn kind

11 De Heer zegt: "Toen Israël nog een kind was, hield Ik veel van hem. Ik heb mijn zoon uit Egypte geroepen.[a] Maar hij ging andere goden aanbidden en liep bij Mij weg. Hij offerde aan beelden, aan zelfgemaakte goden. Toch leerde Ik Israël lopen. Ik nam hem bij de hand. Maar hij wilde niet toegeven dat Ik hem genas. Met de hulp van mensen (de profeten) probeerde Ik hem naar Mij toe te trekken. Ik trok aan hem met koorden van liefde. Ik bevrijdde hem uit de slavernij. Ik bukte Me naar hem toe en gaf hem te eten.

Maar nu zal hij in slavernij teruggaan. Nu niet in Egypte, maar in Assur. Assur zal zijn koning zijn, omdat Israël weigerde om bij Mij terug te komen. Het zwaard zal in zijn steden tekeer gaan. De poorten en grendels op de poortdeuren zullen worden verwoest, omdat Israël Mij niet wilde gehoorzamen. Want mijn volk blijft koppig en ongehoorzaam en wil niet naar Mij luisteren. Ze roepen Mij nu wel om hulp, maar nu zal Ik ook niet naar hén willen luisteren.

Maar het doet Mij zoveel pijn om jullie niet te helpen! Hoe kan Ik jullie laten vernietigen zoals Adama en Zeboïm vernietigd zijn?[b] Mijn hart draait zich om in mijn binnenste. Ik zou het zó graag anders doen! Maar hoe kan Ik jullie níet straffen? Kan ik soms ánders doen dan jullie vernietigen? Want Ik ben God en geen mens. Ik ben jullie Heilige God![c] Zou Ik daarom de stad niet binnen komen?

10 Later zullen jullie Mij volgen. Ik zal brullen als een leeuw. En wanneer Ik brul, zullen mijn zonen bevend van over de Grote Zee (= de Middellandse Zee) komen. 11 Ze zullen zo bevend van vermoeidheid als een trekvogeltje terugkomen uit Egypte, bevend als een duif terugkomen uit Assur. Dan zal Ik ervoor zorgen dat ze weer in hun eigen land kunnen wonen, zegt de Heer."

Psalmen 132-134

Psalm 132

Een pelgrimslied.[a]

Heer, vergeet niet wat David heeft gedaan.
Vergeet niet wat hij allemaal heeft geleden.
Vergeet niet hoe hij U heeft gezworen,
aan de Machtige God van Jakob heeft beloofd:
"Ik zal mijn huis niet binnengaan,
ik zal niet naar bed gaan,
ik zal mijn ogen niet dicht doen,
ik zal niet slapen,
vóórdat ik voor de Heer een plaats heb gevonden om te wonen,
een huis heb gevonden voor de Machtige God van Jakob."

We hoorden in Efrata[b] over de kist van Gods verbond.
We hebben hem gevonden in de velden van Kirjat-Jearim.
Laten we nu Gods heiligdom binnengaan
en ons voor Hem neerbuigen.

Heer, kom nu naar uw heiligdom,
U en de kist van het verbond,[c]
het teken van uw macht!
Uw priesters zullen U gehoorzamen,
uw vrienden zullen juichen!
10 Laat de koning die U heeft gezalfd niet in de steek,
vanwege uw beloften aan uw dienaar David.
11 Want U heeft aan David een eed gezworen
die U niet meer zal veranderen:
"Eén van jouw zonen zal Ik na jou koning maken.
12 Als hij Mij gehoorzaamt en zich houdt aan mijn wetten,
dan zal ook één van zijn zonen na hem koning zijn.
Dat geldt voor altijd."
13 Want de Heer heeft Jeruzalem uitgekozen.
Jeruzalem is de plaats waar Hij wil wonen.
14 Hij zei: "Dit is voor altijd mijn huis.
Hier ga Ik wonen.
Jeruzalem heb Ik uitgekozen.
15 Ik zal goed zijn voor de stad:
er zal altijd meer dan genoeg eten zijn.
De arme mensen zullen zoveel kunnen eten als ze willen.
16 Ook zal Ik heel erg goed zijn voor de priesters.
Iedereen die van Jeruzalem houdt, zal vrolijk en blij zijn.
17 Ik zal David machtig maken.
Altijd zal een zoon uit zijn familie koning zijn.
18 Zijn vijanden zal Ik voor schut zetten,
maar hijzelf zal heersen met pracht en praal."

Psalm 133

Een pelgrimslied van David.[d]

Wat is het toch heerlijk
als mensen in vrede bij elkaar wonen.
Het is als de zalf-olie
die werd uitgegoten over het hoofd van Aäron[e]
en die neerdruipt op zijn baard,
neerdruipt tot op de onderrand van zijn kleren.
Het is als de dauw van de berg Hermon
die neerdaalt op de heuvels van Sion.
Want daar geeft de Heer zijn zegen en leven voor eeuwig.

Psalm 134

Een pelgrimslied.[f]

Kom, dienaren van de Heer, prijs de Heer!
Ook jullie die 's nachts in het heiligdom van de Heer staan!
Hef je handen op naar het heiligdom
en prijs de Heer!
De Heer zal vanuit Jeruzalem goed voor jullie zijn!
Hij die de hemel en de aarde heeft gemaakt,
zal goed voor jullie zijn.

BasisBijbel (BB)

© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016