Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

M’Cheyne Bible Reading Plan

The classic M'Cheyne plan--read the Old Testament, New Testament, and Psalms or Gospels every day.
Duration: 365 days
BasisBijbel (BB)
Version
2 Koningen 16

Achaz, koning van Juda

16 Toen Peka, de zoon van Remalia, 17 jaar koning van Israël was, werd Achaz, de zoon van koning Jotam, koning van Juda. Achaz was 20 jaar toen hij koning werd. Hij regeerde 16 jaar in Jeruzalem. Hij leefde niet zoals zijn Heer God het wilde. Hij leefde niet zoals zijn voorvader David. Hij deed precies dezelfde slechte dingen die de koningen van Israël allemaal deden. Hij offerde zelfs zijn zoon als brand-offer aan de afgoden, zoals de volken deden die de Heer voor Israël had weggejaagd. Hij bracht offers op de altaren op de heuvels en onder elke grote boom. Toen vielen koning Rezin van Aram en koning Peka van Israël met hun legers samen Jeruzalem aan. Ze omsingelden de stad, maar het lukte hun niet om de stad te veroveren.

In diezelfde tijd veroverde koning Rezin Elat terug van Juda en joeg de Judeeërs weg uit de stad. Toen gingen de Arameeërs[a] in Elat wonen. Daar wonen ze nu nog steeds.

Het altaar van Damaskus

Koning Achaz stuurde boodschappers naar koning Tiglat-Pileser van Assur die hem moesten zeggen: "Ik ben uw dienaar en uw zoon. Kom mij alstublieft redden van koning Rezin van Aram en koning Peka van Israël. Want ze hebben mij met hun legers omsingeld." En hij gaf de boodschappers al het zilver en goud mee uit de tempel van de Heer en uit de schatkamers van het paleis, als geschenk voor de koning van Assur. De koning van Assur deed wat koning Achaz had gevraagd. Hij trok met zijn leger naar Damaskus en veroverde de stad.[b] De bevolking nam hij gevangen mee naar Kir. Koning Rezin liet hij doden.

10 Koning Achaz reisde naar Damaskus om koning Tiglat-Pileser te bedanken. In Damaskus zag hij een altaar. Hij besloot dat hij precies zo'n altaar wilde hebben in Jeruzalem. Daarom stuurde hij tekeningen van het altaar en een model ervan naar de priester Uria. 11 Uria bouwde het altaar precies na, zoals koning Achaz hem vanuit Damaskus bevolen had. Het moest af zijn voordat de koning uit Damaskus terugkwam in Jeruzalem.

12 Toen de koning uit Damaskus teruggekomen was, bekeek hij het altaar. 13 Hij offerde er zijn brand-offer en meel-offer. Hij goot er ook een wijn-offer op uit en wierp het bloed van zijn dank-offers tegen het altaar. 14 Tussen het nieuwe altaar en de ingang van de tempel van de Heer stond nog steeds het koperen altaar van de Heer. De koning liet het weghalen en aan de noordkant van het nieuwe altaar neerzetten. 15 Koning Achaz beval de priester Uria: "Breng voortaan elke dag het ochtend-offer en het avond-offer op het grote, nieuwe altaar. Offer daar voortaan ook de brand-offers, meel-offers en wijn-offers voor het hele volk en voor mij. Ook moet je daar voortaan alle dank-offers van het volk op offeren en het bloed van de brand-offers en vlees-offers tegen dat altaar werpen. Ik wil niet dat je het koperen altaar nog gebruikt. Ik wil het koperen altaar voortaan gebruiken om uit te zoeken wat God wil."[c] 16 En de priester Uria deed alles wat koning Achaz hem bevolen had.

17 Koning Achaz liet de waterschalen van hun onderstellen afhalen en de sluitplaten eraf snijden. Hij tilde de grote koperen waskom[d] van de ossen af waarop de waskom stond, en zette hem op een grote stenen plaat. 18 Verder liet hij de galerij voor de heilige rustdag die in de tempel van de Heer gebouwd was, weghalen. Ook de aangebouwde ingang voor de koning haalde hij weg. Hij deed dat uit vrees voor de koning van Assur.[e]

19 De rest van wat koning Achaz allemaal heeft gedaan, staat opgeschreven in de boeken met de geschiedenis van de koningen van Juda. 20 Achaz stierf en werd begraven bij de andere koningen in de 'Stad van David'. Zijn zoon Hizkia werd na hem koning van Juda.

Titus 2

Leefregels voor de gelovigen

Maar zorg dat wat jij aan de mensen leert, klopt met het gezonde woord van God.

Leer oudere mannen dat ze nuchter moeten zijn, fatsoenlijk, verstandig, met een gezond geloof en vol liefde en geduld.

Oudere vrouwen moeten dat ook zijn. Ze moeten zich gedragen op een manier die past bij mensen die bij God horen. Ze mogen niet kwaadspreken en niet aan wijn verslaafd zijn. Maar ze moeten andere mensen wijze raad kunnen geven. Zo kunnen ze de jonge vrouwen leren om verstandig te worden, van hun man en kinderen te houden, fatsoenlijk te zijn, het huishouden goed te doen en hun man liefdevol te dienen. Dan kunnen er geen slechte dingen van het woord van God gezegd worden.

Moedig ook de jonge mannen aan om in alles verstandig en bescheiden te zijn. Geef hun in alles wat je doet het goede voorbeeld: in je spreken, in je geloof en in je daden. Breng de boodschap op een gezonde manier. Dan kunnen de mensen die tegen ons zijn, ons tot hun ergernis nergens van beschuldigen. Ze zullen niets slechts van ons kunnen zeggen.

Zeg tegen de slaven[a] dat ze hun meesters in alles moeten gehoorzamen. Ze moeten hen trouw dienen, zonder tegenspreken. 10 Ze mogen niets stelen, maar moeten laten zien dat ze te vertrouwen zijn. Zo laten ze in alles zien hoe goed het woord van God onze Redder is.

11 Want God heeft laten zien hoeveel Hij van de mensen houdt: Hij wil alle mensen redden. 12 Zijn liefde en goedheid voeden ons op. Daardoor houden we ons niet meer bezig met de slechte dingen van de wereld. Voortaan kunnen we verstandig en vol geloof in deze wereld leven zoals God het wil. 13 Intussen kijken we vol verwachting uit naar het moment dat onze grote God en Redder, Jezus Christus, in al zijn macht en majesteit zal komen. 14 Hij heeft zijn leven voor ons gegeven om ons te bevrijden van het kwaad. Zo heeft Hij van ons een zuiver volk gemaakt. En dat volk is zijn eigendom. Het is de bedoeling dat dat volk zijn best doet om het goede te doen.

15 Leer de mensen deze dingen. Moedig hen aan en voed hen op in het geloof.

Niemand mag op je neerkijken. (lees verder)

Hosea 9

Gods straf komt eraan

De Heer zegt: "Israël, vier maar niet zo uitbundig feest als de andere volken![a] Want jullie zijn ontrouw aan jullie God. Jullie zijn bij Hem weggelopen. Jullie hebben overal andere goden gedankt voor jullie oogsten. Voor straf zullen de oogsten van graan en wijn mislukken. En jullie zullen niet in het land van de Heer blijven wonen. Jullie zullen naar Egypte gaan.[b] En jullie zullen in Assur en Egypte onrein voedsel eten.[c] Jullie zullen geen wijn-offers meer aan Mij offeren. Jullie zullen Mij niet meer blij maken met jullie offers. Jullie eten zal onrein zijn, zoals brood dat gegeten wordt bij een begrafenis. Door onrein eten zijn jullie zelf onrein geworden. Daarom zal het alleen voor jullie zelf zijn. Jullie mogen er niets van aan Mij geven, in mijn tempel. En wat zullen jullie doen op mijn feestdagen? Wat zullen jullie doen op de feesten van de Heer?

Let op, jullie zullen naar Egypte gaan omdat je land verwoest wordt. Daar zullen jullie in de stad Nof begraven worden. Jullie zilver zal geroofd worden. Doornstruiken zullen op jullie akkers groeien. Distels zullen in jullie huizen staan.

De tijd van jullie straf is gekomen. De tijd is gekomen dat jullie krijgen wat jullie met je gedrag hebben verdiend. Israël zal dat merken! Jullie vinden de profeten maar dwazen. Jullie zeggen dat ze gek zijn. Omdat jullie zo slecht zijn, is jullie haat tegen Mij groot. De profeet van Israël staat aan de kant van God. Maar voor jullie is hij als een vijand, iemand die tegen jullie goden is. Jullie doen net zulke verschrikkelijke dingen als in de tijd van Gibea.[d] Maar jullie zullen de gevolgen ervan moeten dragen. Ik zal jullie ervoor straffen.

10 Toen Ik het volk Israël vond, was het voor Mij zo kostbaar als druiven in de woestijn. Jullie voorouders waren voor Mij zo kostbaar als de eerste vijgen van het seizoen. Maar ze aanbaden liever Baäl-Peor.[e] Daardoor vond Ik hen net zo walgelijk als de afgod die ze aanbaden. 11 Wat betreft het koninkrijk Israël: de welvaart zal er wegvliegen als een vogel. Er zullen geen kinderen meer worden geboren. 12 En zelfs als ze nu kinderen hebben, zal Ik hen toch kinderloos maken. Hun kinderen zullen niet blijven leven. Want het zal slecht met Israël aflopen als Ik hen verlaten heb. 13 Ik had Israël, net als Tyrus, een prachtig land gegeven. Maar nu zal Israël zijn bewoners moeten weggeven aan een moordenaar."

14 Hosea roept uit: – "Geef hun genade, Heer! Maar hoe? Geef de vrouwen doodgeboren baby's! Geef de moeders geen melk om hun baby's te voeden!"[f]

15 De Heer zegt: "In Gilgal werd duidelijk hoe slecht ze zijn.[g] Daar heb Ik hen gehaat. Want ze doen vreselijke dingen. Daarom zal Ik hen uit mijn huis wegjagen. Ik zal niet langer van hen houden. Al hun leiders zijn ongehoorzaam aan Mij. 16 Israël is als een dode boom geworden, met verdroogde wortels en zonder vruchten. Zelfs wanneer er nog kinderen geboren worden, zal Ik die kinderen waar hun ouders zoveel van houden, doden."

17 Hosea zegt: – "Mijn God zal niet meer naar hen omkijken, omdat ze niet naar Hem hebben willen luisteren. Ze zullen rondzwerven bij andere volken."

Psalmen 126-128

Psalm 126

Een pelgrimslied.[a]

Het leek wel een droom,
toen wij die gevangen waren meegenomen,
weer naar Jeruzalem terug konden gaan.[b]
We lachten en we juichten.
De andere volken zeiden:
"De Heer heeft iets geweldigs bij hen gedaan!"
Ja, de Heer heeft iets geweldigs bij ons gedaan.
We zijn er zó blij over!

Heer, breng verandering in ons lot,
zoals de droogstaande beken in de woestijn
weer gevuld worden door de regen.
Ook al huil je terwijl je zaait,
je zal juichen terwijl je maait.
De zaaier loopt huilend te zaaien omdat hij dat graan niet zal kunnen eten.
Maar als hij zijn oogst binnenhaalt,
loopt hij te juichen met zijn armen vol graan.

Psalm 127

Een pelgrimslied van Salomo.[c]

Als de Heer het huis niet bouwt,
heeft het geen zin dat de bouwers hard zwoegen.
Als de Heer de stad niet beschermt,
heeft het geen zin dat de wachtposten de stad bewaken.
Het heeft geen zin om vroeg op te staan
en tot laat te werken.
Het heeft geen zin om zo te zwoegen voor je eten.
Want aan de mensen die van Hem houden
geeft de Heer wat ze nodig hebben,
zelfs wanneer ze liggen te slapen.

Kinderen zijn een geschenk van de Heer.
Hij geeft ze als beloning.
Flinke zonen zijn voor een vader
wat scherpe pijlen zijn voor een krijger.
Het is heerlijk voor een man
als hij zijn pijlkoker vol heeft met zulke pijlen.
Dan hoeft hij zich niet te schamen
als hij in de poort van de stad[d] met zijn vijanden spreekt.

Psalm 128

Een pelgrimslied.[e]

Het is heerlijk voor je om diep ontzag voor God te hebben.
Het is heerlijk voor je als je Hem in alles gehoorzaamt.
Want dan zul je kunnen leven
van het werk dat je handen hebben gedaan.
Je zal gelukkig zijn en het zal goed met je gaan.
Je vrouw zal zijn als een wijnstruik vol druiventrossen tegen de muur van je huis:
ze zal je veel kinderen geven.
Er zullen net zoveel zonen en dochters rond je tafel zitten
als dat er druiventrossen zitten aan een wijnstruik
en olijven aan een olijfboom.
Zó goed zal de Heer voor je zijn
als je diep ontzag voor Hem hebt.
De Heer die in Jeruzalem woont, zal goed voor je zijn.
Je zal je leven lang genieten van de welvaart van Jeruzalem.
Je zal lang genoeg leven om je kleinkinderen te zien.
Ik wens Israël vrede toe!

BasisBijbel (BB)

© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016