Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

M’Cheyne Bible Reading Plan

The classic M'Cheyne plan--read the Old Testament, New Testament, and Psalms or Gospels every day.
Duration: 365 days
Het Boek (HTB)
Version
2 Koningen 15

De koningen van Juda en Israël

15 Toen Jerobeam zevenentwintig jaar in Israël aan de macht was, werd Azaria, de zoon van Amazia, koning over Juda. Jecholia, afkomstig uit Jeruzalem, was zijn moeder. Bij zijn troonsbestijging was hij zestien jaar. Hij regeerde tweeënvijftig jaar in Jeruzalem. Azaria was een goede koning en net als zijn vader Amazia deed hij wat goed is in de ogen van de Here. Maar evenals zijn voorgangers haalde hij de altaren op de heuvels waar zijn onderdanen offers en reukwerk verbrandden, niet weg. De Here trof hem met een huidziekte die hij tot aan zijn dood hield, hij leefde al die tijd in zijn eentje in een afgezonderd huis. Zijn zoon Jotham bestuurde het land in zijn plaats.

De rest van de geschiedenis van Azaria is beschreven in de Kronieken van de koningen van Juda. Na zijn overlijden werd Azaria begraven bij zijn voorgangers in de Stad van David. Toen werd zijn zoon Jotham koning. De nieuwe koning van Israël was Zacharia, de zoon van koning Jerobeam. Zes maanden duurde zijn regering. Hij kwam aan de macht toen koning Azaria van Juda achtendertig jaar op de troon zat. In de ogen van de Here was Zacharia een goddeloze koning, net als zijn voorouders. Evenals Jerobeam de Eerste, de zoon van Nebat, moedigde hij zijn onderdanen aan bij het dienen van afgoden. 10 Sallum, de zoon van Jabes, smeedde echter een complot tegen Zacharia, vermoordde hem voor de ogen van het volk en riep zichzelf uit tot koning.

11 De overige gegevens van Zachariaʼs bewind zijn te vinden in de Kronieken van de koningen van Israël. 12 Hiermee was de uitspraak van de Here tegenover Jehu werkelijkheid geworden: zijn zoon, kleinzoon en achterkleinzoon waren koning geworden.

13 De nieuwe koning van Israël was Sallum, de zoon van Jabes. Sallum regeerde slechts één maand. In Juda regeerde toen koning Uzzia, die aan zijn negenendertigste regeringsjaar bezig was. 14 Eén maand nadat Sallum koning was geworden, kwam Menahem, de zoon van Gadi, vanuit Tirza naar Samaria. Hij vermoordde de koning en riep zichzelf tot nieuwe koning uit. 15 Verdere gegevens over koning Sallum en zijn samenzwering zijn te vinden in de Kronieken van de koningen van Israël. 16 Menahem verwoestte de stad Tifsah en het omliggende gebied tot aan Tirza, want de inwoners van de stad weigerden hem als koning te erkennen. Hij doodde de hele bevolking en hakte de zwangere vrouwen in stukken. 17 Menahem werd de nieuwe koning van Israël. Zijn bewind in Samaria duurde tien jaar en begon toen koning Azaria van Juda al negenendertig jaar aan de macht was. 18 Menahem was echter een goddeloze koning. Hij vereerde afgoden, net als koning Jerobeam de Eerste, die de Israëlieten had aangevoerd bij het bedrijven van de ergste zonden. 19,20 Toen deed koning Pul van Assyrië een inval in het land. Koning Menahem kocht hem echter af met een geschenk van dertigduizend kilo zilver, zodat zijn macht nog groter zou worden. Menahem haalde dat geld bij de rijken vandaan. Hij liet hen een extra belasting van vijfhondervijftig gram zilver per persoon betalen!

21 De verdere geschiedenis van koning Menahem staat beschreven in de Kronieken van de koningen van Israël. 22 Na zijn dood werd zijn zoon Pekahia de nieuwe koning.

23 Pekahia, de zoon van koning Menahem, werd de nieuwe koning van Israël. Zijn bewind in Samaria duurde twee jaar. Koning Azaria van Juda zat toen al vijftig jaar op de troon.

24 Ook Pekahia was een goddeloze koning en zette de afgodenverering voort die was begonnen onder Jerobeam de Eerste. Jerobeam had de Israëlieten indertijd op dat verkeerde spoor gebracht. 25 Pekah, de zoon van Remalia, de opperbevelhebber van zijn leger, smeedde samen met vijftig mannen uit Gilead een complot en vermoordde hem in het paleis in Samaria. Bij die gelegenheid werden ook Argob en Arje gedood. Zo werd Pekah de nieuwe koning. 26 De verdere geschiedenis van koning Pekahia is te lezen in de Kronieken van de koningen van Israël.

27 Pekah, de zoon van Remalia, werd de nieuwe koning van Israël. Zijn regering duurde twintig jaar. Ook hij was een tijdgenoot van koning Azaria van Juda, die daar al tweeënvijftig jaar koning was. 28 Pekah was ook een goddeloze koning en volgde het voorbeeld van Jerobeam de Eerste, de zoon van Nebat, die heel Israël aanvoerde in de zonde van de afgodendienst. 29 Tijdens Pekahs bewind viel de Assyrische koning Tiglatpileser Israël aan. Hij nam de steden Ijhon, Abel-Bet-Maächa, Janoah, Kedes, Hazor, Gilead en Galilea, heel het gebied van Naftali in. De bevolking werd in ballingschap naar Assyrië weggevoerd. 30 Toen smeedde Hosea, de zoon van Ela, een complot tegen Pekah en vermoordde hem. De nieuwe koning van Israël werd Hosea. Hij was een tijdgenoot van Jotham, de zoon van Uzzia, die sinds twintig jaar koning van Juda was.

31 De verdere gebeurtenissen tijdens de regering van Pekah staan te lezen in de Kronieken van de koningen van Israël. 32,33 De nieuwe koning van Juda was Jotham, de zoon van koning Uzzia. Bij zijn troonsbestijging was hij vijfentwintig jaar. Zestien jaar duurde zijn bewind in Jeruzalem. Zijn moeder was Jerusa, de dochter van Zadok. In Israël regeerde Pekah, de zoon van Remalia, die op dat moment twee jaar aan de macht was. 34,35 Jotham was over het algemeen een goede koning. Evenals zijn vader Uzzia volgde hij de Here. Maar de altaren op de heuvels werden niet verwoest, zodat zijn onderdanen daar hun offers en reukwerk bleven verbranden. Tijdens Jothams bewind werd de bovenste poort van de tempel van de Here gebouwd.

36 De rest van Jothams geschiedenis staat beschreven in de Kronieken van de koningen van Juda. 37 In die dagen zorgde de Here ervoor dat koning Rezin van Syrië en koning Pekah van Israël samen Juda aanvielen. 38 Na zijn dood werd Jotham begraven bij de andere koningen van Juda op de koninklijke begraafplaats in de Stad van David. Zijn zoon Achaz volgde hem op als koning.

Titus 1

De taak van Titus

Van: Paulus. Aan: Titus, mijn kind in het geloof.

Ik ben een dienaar van God en een apostel van Jezus Christus. God heeft mij er op uitgestuurd om het geloof te brengen aan de mensen die door Hem zijn uitgekozen en om hun de waarheid over God te laten kennen. Door die waarheid leiden zij een leven naar Gods wil en ontvangen het eeuwige leven dat God voor het begin van de wereld beloofd heeft, en Hij liegt niet. Toen God vond dat de tijd ervoor gekomen was, heeft Hij dit goede nieuws bekendgemaakt en heeft Hij, onze Redder, mij opgedragen dit werk voor Hem te doen. Ik wens je de genade en de vrede van God, de Vader, en van onze Here Jezus Christus toe.

Ik heb je op het eiland Kreta achtergelaten om te doen wat daar nog nodig was, namelijk in de gemeente van elke stad leiders aan te stellen, volgens mijn richtlijnen. Op de mannen die je uitkiest, mag niets aan te merken zijn, zij mogen slechts één vrouw hebben, hun kinderen moeten gelovig zijn en er mag niet van hen gezegd kunnen worden dat zij losbandig of ongehoorzaam zijn. Omdat zij leiding aan de gemeente gaan geven, moeten zulke leiders een zuiver leven leiden. Zij mogen niet trots of driftig zijn, zij mogen niet aan de drank verslaafd zijn en ook niet gewelddadig of hebzuchtig zijn. Zij moeten hun gasten hartelijk ontvangen en al het goede liefhebben. Zij moeten ook verstandig en eerlijk zijn en bovendien geestelijk en sober. Hun geloof in de waarheid die hun geleerd is, moet sterk en onwrikbaar zijn. Dan zullen zij anderen kunnen bemoedigen en de tegenstanders laten zien dat ze ongelijk hebben.

10 Want er zijn er velen die weigeren te gehoorzamen, dat geldt in het bijzonder voor de Joden onder hen, die onzin spreken en beweren dat christenen zich aan de Joodse wetten moeten houden. 11 Men moet deze mensen de mond snoeren, ze brengen hele families in verwarring. Daar moet een einde aan komen. Dat soort leraren brengt een verkeerde leer en is alleen maar op geld uit. 12 Een van hun eigen profeten, ook van Kreta afkomstig, heeft over hen gezegd: ‘De Kretenzers zijn allemaal leugenaars, beesten zijn het en ze denken alleen maar aan veel eten.’

13 En wat hij zei, is waar. Laat de christenen van Kreta dan ook duidelijk zien dat ze ongelijk hebben, zodat zij sterk worden in het geloof en 14 niet langer luisteren naar Joodse verzinsels en naar mensen die de waarheid de rug hebben toegekeerd. 15 Wie zuiver van hart is, ziet in alles het goede en zuivere. Maar wie in zijn hart slecht en onbetrouwbaar is, ziet in alles het slechte, want zijn gedachten en geweten zijn bezoedeld. 16 Zulke mensen zeggen wel dat zij God kennen, maar uit hun doen en laten blijkt dat het niet waar is. Zij zijn door-en-door slecht en ongehoorzaam, er komt niets goeds uit hun handen.

Hosea 8

Israël zal storm oogsten

‘Blaas op de hoorn, sla alarm! Als een arend stort de vijand zich op het volk van God, omdat het zijn verbond heeft verbroken en tegen zijn wetten in opstand is gekomen. Nu bidden en smeken de Israëlieten: “Mijn God, help ons. U bent immers onze God!” Maar het is te laat! Israël heeft haar kans moedwillig voorbij laten gaan en wordt nu door haar vijanden achtervolgd.

Zij hebben koningen en vorsten aangesteld zonder Mij erin te kennen. Van zilver en goud hebben zij afgodsbeelden gesmeed en zo hun eigen ondergang bewerkt. Samaria, dat afgodsbeeld van een kalf dat u hebt vervaardigd, is door en door verwerpelijk! U maakte Mij laaiend van woede. Wanneer zal er eindelijk eens iemand onder u worden gevonden die rein is? Wanneer zult u inzien dat dit kalf van u door mensenhanden is gemaakt? Het is God niet! Daarom zal het aan stukken worden geslagen.

Zij hebben wind gezaaid en zullen storm oogsten. Hun korenhalmen dragen geen aren en het gewas levert dus geen meel op. Als er al iets wordt geoogst, eten vreemdelingen het op.

Israël is verwoest. Zij ligt tussen de volken als een gebroken pot. Zij is als een eenzaam rondzwervende, wilde ezel. Zij heeft geen andere vrienden dan die zij heeft gehuurd. Assyrië is één van hen. 10 Maar ook al huurt zij vrienden uit vele volken, Ik zal haar in ballingschap sturen. Dan zal zij eindelijk een tijdje verlost zijn van de last van die mooie koning van haar.

11 Israël heeft talrijke altaren gebouwd, maar niet om Mij te aanbidden! Zij gebruikte die altaren om te zondigen. 12 Zelfs al gaf Ik haar tienduizend wetten, dan zou zij nog zeggen dat zij niet voor haar waren bedoeld. Zij zouden van toepassing zijn op mensen ver weg. 13 Haar volk is dol op het offerritueel, maar Míj zegt het niets. Ik zal hen ter verantwoording roepen voor hun zonden en hen straffen. Ik ga hen terugsturen naar Egypte.

14 Israël heeft grote paleizen gebouwd en Juda heeft talloze versterkte steden gesticht, maar zij hebben hun maker vergeten. Daarom zal Ik hun paleizen en vestingen in vlammen laten opgaan.’

Psalmen 123-125

123 Een bedevaartslied.

Ik kijk omhoog naar mijn God,
die in de hemel woont.
Zoals knechten wachten op het bevel van hun meester
en een dienstmeisje wacht op het teken van haar meesteres,
richten wij onze ogen op de Here, onze God,
en verwachten van Hem genade.
Geeft U ons genade, Here, en helpt U ons.
Want wij hebben al te veel minachting ontmoet.
Wij werden overladen met spot van ongelovigen
en trotse mensen hebben ons met minachting behandeld.
Meer kunnen wij niet verdragen.

124 Een bedevaartslied van David.

Laat Israël het volgende zeggen:
was de Here niet steeds bij ons?
Was de Here niet steeds bij ons,
toen wij werden aangevallen door vreemde mensen?
Zij hadden ons wel levend kunnen verslinden,
toen zij in hun woede op ons afkwamen.
Wij hadden kunnen verdrinken in een woeste rivier.
Het kolkende water had zich dan boven ons gesloten.
Maar prijs de Here!
Hij liet dat niet toe.
Dankzij Hem kregen zij ons niet te pakken.
Wij ontkwamen,
zoals een vogel wegglipt uit het net van de vogelvanger.
De valstrik is kapot
en wij zijn ontsnapt.
Wij vinden hulp bij de Here.
Hij heeft de hemel en de aarde gemaakt.

125 Een bedevaartslied.

Wie in alles op de Here vertrouwt,
is onwankelbaar als de berg van Jeruzalem,
die er voor altijd is.
Zoals rondom Jeruzalem bergen liggen,
zo is de Here rondom zijn volk.
Niet alleen nu,
maar altijd en tot in de eeuwigheid.
Want het land van de gelovigen zal niet
onder de tirannie van de goddeloze vijand blijven zuchten.
De gelovigen zullen dan ook niet komen tot onrechtmatige daden.
Here, wilt U het goede doen
voor eerlijke, goede mensen?
Als iemand echter van de rechte weg afdwaalt,
zal hij, samen met de ongelovigen,
door de Here worden vernietigd.
Laat er vrede zijn in Israël!

Het Boek (HTB)

Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.