M’Cheyne Bible Reading Plan
De belofte van God aan David
7 Toen de Here eindelijk vrede gaf en Israël niet langer in oorlog was met de omringende volken, 2 zei David tegen de profeet Nathan: ‘Luister eens! Ik woon hier in een prachtig paleis van cederhout, terwijl de ark van God buiten in een tent staat!’ 3 ‘Doe gerust wat u van plan bent,’ zei Nathan, ‘want de Here zal u helpen.’
4 Maar die nacht zei de Here tegen Nathan: 5 ‘Vertel mijn dienaar David dat hij het niet moet doen! 6 Ik heb namelijk nooit in een tempel gewoond. Mijn huis is een tent geweest sinds de tijd dat Ik Israël uit Egypte haalde. 7 Ik heb daarover ook nooit geklaagd tegen de leiders van Israël, de herders van mijn volk. Heb Ik hun ooit gevraagd waarom zij geen mooie cederhouten tempel voor Mij hadden gebouwd? 8 Breng deze boodschap van de Here van de hemelse legers over aan David: “Ik heb u tot leider van mijn volk Israël gekozen en u daarvoor weggehaald bij de schapen die u hoedde. 9 Ik heb u terzijde gestaan waar u ook ging en Ik heb uw vijanden verslagen. En Ik zal uw naam nog groter maken, zodat u een van de bekendste mannen ter wereld wordt! 10,11 Ik heb een vaderland uitgekozen voor mijn onderdanen dat zij nooit hoeven te verlaten. Het zal hun eigen land zijn, waarin de heidense volken hen niet meer zullen lastigvallen, zoals in de tijd toen de richters mijn volk regeerden. Er zullen geen vijanden meer tegen u optrekken en Ik zal u een rijk nageslacht geven! 12 Want wanneer u sterft, zal Ik een van uw eigen zonen op uw troon zetten en Ik zal zijn koninkrijk sterk maken. 13 Hij is degene die een tempel voor Mij zal bouwen. Het zal een huis zijn waaraan Ik mijn naam verbind. En zijn koninkrijk zal Ik tot in eeuwigheid laten voortduren. 14 Ik zal zijn vader zijn en hij zal mijn zoon zijn. Als hij zondigt, zal Ik andere volken gebruiken om hem te straffen, 15 maar Ik zal mijn liefde en vriendschap niet van hem terugtrekken zoals Ik dat bij uw voorganger Saul deed. 16 Uw familie zal voor eeuwig dit koninkrijk regeren. Uw troon zal niet wankelen.” ’
17 Nathan zocht David op en vertelde hem wat de Here had gezegd. 18 Toen ging David de tent binnen, knielde voor de ogen van de Here neer en bad: ‘O Here God, waarom hebt U uw zegeningen uitgestrooid over mij en mijn nageslacht? 19 En nu U mij dat allemaal hebt gegeven, zegt U ook nog dat U mijn geslacht voor altijd wilt laten regeren! 20 Wat kan ik verder nog zeggen? Here God, U kent mij, uw dienaar, immers door en door. 21 U doet al deze dingen omdat U het hebt beloofd en omdat U ze ook wilt doen! 22 O Here God, wat bent U groot! Wij hebben nooit gehoord over een andere God zoals U. En er is ook geen andere God buiten U, die ons dit alles hebt bekend gemaakt. 23 Welk ander volk op aarde heeft zulke zegeningen ontvangen als uw volk Israël? Want U hebt uw uitverkoren volk gered om uw naam eer te geven. U hebt grote wonderen gedaan en Egypte en haar goden verslagen. 24 U koos Israël voor altijd als uw volk en U werd onze God. 25 Here God, doe dan wat U beloofde aan mij en mijn nageslacht. 26 Ik bid dat U voor eeuwig zult worden geëerd omdat U de God van Israël bent en mijn nageslacht voor U bewaard zal blijven. 27 Want U hebt mij geopenbaard, o Here van de hemelse legers, God van Israël, dat ik de eerste ben van een gezegend nageslacht, daarom ben ik zo vrijmoedig geweest dit gebed uit te spreken. 28 Want U bent werkelijk God en uw woorden zijn waarheid. U hebt mij deze goede dingen beloofd, 29 doe daarom wat U mij hebt toegezegd! Zegen mijn familie voor eeuwig! Moge ons nageslacht altijd voor uw ogen blijven voortbestaan, want U, Here God, hebt het beloofd.’
De troost en redding van God
1 Van: Paulus, die door de wil van God is aangewezen als apostel van Christus Jezus, en broeder Timotheüs.
Aan: de gemeente in Korinthe en alle gelovigen in Achaje.
2 De genade en de vrede van God, onze Vader, en van de Here Jezus Christus wens ik u toe. 3 Alle eer en lof is voor God, de Vader van onze Here Jezus Christus en de bron van alle liefdevolle hulp. 4 Hij troost ons en geeft ons nieuwe moed in alle ontberingen en beproevingen. Hij doet dat, opdat wij anderen kunnen troosten en bemoedigen. 5 Hoe meer wij lijden, omdat wij voor Christus leven, des te meer zal Hij ons troosten en bemoedigen. 6 Wanneer wij veel doorstaan, dan is dat om u Gods troost en redding te brengen. Maar God heeft ons in onze moeilijkheden bijgestaan. En dit is ook ter wille van u: 7 om u uit onze ervaring te verzekeren dat God u zal troosten als u hetzelfde moet doormaken. Hij zal u kracht geven om vol te houden.
8 Broeders en zusters, ik wil dat u weet wat wij in Asia allemaal hebben doorgemaakt. We zijn er bijna onderdoor gegaan en waren bang het niet te overleven. 9 Wij hadden het gevoel ten dode opgeschreven te zijn en konden er zelf niets tegen doen. Maar dat was goed, want toen hebben wij alles aan God overgegeven. Alleen Hij kon ons nog redden, Hij, die zelfs doden levend maakt. 10 Hij heeft ons inderdaad geholpen en ons leven gered. Ja, wij weten zeker dat Hij dat telkens weer zal doen. 11 Maar u moet ons ook helpen door voor ons te bidden. Als men dan ziet hoe God uw gebeden verhoort, zal Hij lof en dank van vele mensen ontvangen.
12 Wij kunnen eerlijk zeggen dat wij altijd zuiver en oprecht geweest zijn. Wij hebben rustig op de Here vertrouwd en niet op ons eigen kunnen. Dat geldt in het bijzonder voor onze omgang met u. 13 Mijn brieven zijn rechttoe, rechtaan geweest. Er is niets onduidelijks bij. 14 Ik zou het fijn vinden als u begreep, zoals u ten dele ook doet, dat u trots op ons kunt zijn, net zoals wij op u trots zullen zijn op de grote dag als onze Here Jezus terugkomt.
15 Omdat ik zo zeker was van uw begrip en vertrouwen, had ik besloten op weg naar Macedonië bij u langs te komen en op de terugweg nog eens. Dan kon ik u twee keer tot zegen zijn 16 en zou u mij kunnen voorthelpen op mijn reis naar Judea. 17 U zult zich wel afvragen waarom ik van gedachten veranderd ben. Weet ik soms niet wat ik wil? Of ben ik onbetrouwbaar en zeg ik ja, maar doe ik nee? Zeker niet! 18 Net zoals God betrouwbaar is, is ook mijn woord betrouwbaar. 19 Timotheüs, Silvanus en ik hebben u verteld over Jezus Christus, de Zoon van God. Hij zegt niet ja als Hij nee bedoelt. 20 Wat Hij zegt, doet Hij. Hij maakt al Gods beloften waar, hoeveel het er ook zijn. En omdat Hij Gods ‘ja’ is, worden wij gedrongen daar ‘amen’ op te zeggen, tot eer van God. 21 God heeft u en ons door Christus vaste grond onder de voeten gegeven en wij, als apostelen, zijn door Hem aangesteld. 22 Hij heeft zijn stempel op ons gezet door ons zijn Heilige Geest in het hart te geven. Daardoor zijn wij verzekerd dat wij bij Hem horen.
23 Ik roep God op als mijn getuige dat ik de waarheid spreek: de reden dat ik niet naar Korinthe kwam, is dat ik u wilde sparen. 24 Niet dat ik iets over uw geloof te zeggen heb, dat is sterk genoeg. Nee, ik wil met u meewerken aan uw blijdschap.
De nutteloze wijnstokken
15 Toen kreeg ik de volgende boodschap van de Here: 2 ‘Mensenzoon, is het hout van een wijnstok beter dan ander hout uit het bos? Is het net zo bruikbaar als hout van bomen? 3 Nee, want hout van een wijnstok kan zelfs niet worden gebruikt voor een rek waaraan potten en pannen worden opgehangen! 4 Het kan alleen maar dienen als brandhout, het is nergens anders geschikt voor. 5,6 Daarom is het zowel vóór als na het verbranden waardeloos. Dit bedoel Ik,’ zegt de Oppermachtige Here, ‘de inwoners van Jeruzalem lijken op wijnstokken uit het bos. Nutteloos voordat zij worden verbrand en nog nuttelozer na het verbranden! 7 Ik zal Mij tegen hen keren en ervoor zorgen dat als zij aan het ene vuur ontsnappen, zij in het volgende vuur zullen vallen, en dan zult u weten dat Ik de Here ben. 8 Ik zal het land tot een woestenij maken, omdat zij Mij ontrouw zijn geworden,’ zegt de Oppermachtige Here.
56 Een waardevol lied van David voor de koordirigent. Te zingen op de wijs van: ‘De duif op verre eilanden.’ Dit lied schreef hij nadat de Filistijnen hem bij Gath gevangennamen.
2 Wees mij nabij, o God,
en geef mij uw genade,
want de mensen trappen mij tegen de grond.
De hele dag brengen mijn tegenstanders
mij in het nauw.
3 Mijn vijanden tergen mij de hele dag.
Tallozen staan nu boven mij
en strijden tegen mij.
4 Juist als alles mij angst aanjaagt,
stel ik op U mijn vertrouwen.
5 Op U, mijn God.
Ik prijs uw woord.
Ik vertrouw op God en ken geen angst,
wat zouden mensen mij kunnen aandoen?
6 Zij verdraaien voortdurend mijn woorden,
zij beramen kwade plannen tegen mij.
7 Zij willen mij overvallen en bespioneren mij.
Zij letten op elke stap die ik zet
in de hoop mij te kunnen doden.
8 Zouden zij die zoveel slechts en zoveel zonden doen,
kunnen ontkomen? O God, vernietig hen.
9 U neemt mijn zwerftochten waar
en kent elke traan die ik stort.
Alles staat immers in uw boek?
10 Als ik U te hulp roep,
zullen mijn vijanden terugdeinzen.
Ik weet zeker dat God mij zal helpen.
11 Ik loof en prijs het woord van God.
Ik loof en prijs het woord van de Here.
12 Ik vertrouw op God en ken geen angst.
Wat zou een mens mij kunnen aandoen?
13 Ik heb U geloften gedaan, o God.
Ik zal ze nakomen met offers
waarmee ik U zal loven en prijzen.
14 Want U hebt mij bevrijd van de dood,
mij het leven teruggegeven.
U hebt mij weer in ere hersteld.
Nu mag ik weer leven voor Gods aangezicht
in zijn licht, dat leven geeft.
57 Een lied van David voor de koordirigent. Te zingen op de wijs van: ‘Vernietig niet.’ Een waardevol lied, dat hij schreef nadat hij voor Saul vluchtte in de grot.
2 Wees mij nabij, o God,
en geef mij uw genade,
mijn ziel vindt alleen maar bescherming bij U.
Ik schuil in de schaduw van uw vleugels,
tot het gevaar is geweken.
3 Ik roep tot God, de Allerhoogste,
die mij bevrijden zal.
4 Hij zal mij hulp sturen vanuit de hemel
en mij verlossen.
Hij zal de man die mij naar het leven staat,
tot een mikpunt van spot maken.
God zal de waarheid aan het licht brengen
en zijn goedheid en liefde tonen.
5 Ik voel mij als voor de leeuwen gegooid,
ik ben omringd door mensen
die mijn bloed willen zien.
Hun tanden zien er uit als speren en scherpe pijlen.
Hun tong is een scherp zwaard.
6 Laat uw grootheid zien tot boven de hemelen, o God,
toon de hele aarde uw geweldige majesteit.
7 Zij hebben een val voor mij gezet
om mij levend te vangen.
Zij hebben een kuil voor mij gegraven,
maar zijn er zelf in gevallen.
8 O mijn God, U stelt mij gerust,
mijn hart is weer tot rust gekomen.
Ik zal liederen en psalmen voor U zingen.
9 Word wakker, mijn ziel!
Word wakker, harp en citer!
Samen zullen wij de nieuwe dag tegemoettreden.
10 Here, ik zal U de lof en eer brengen onder alle volken.
De hele wereld zal mijn lofpsalmen horen tot uw eer.
11 Uw goedheid en liefde zijn onmetelijk,
verder dan de hemel reiken zij.
Uw trouw is niet te vatten,
die reikt verder dan de wolken.
12 Laat uw grootheid zien tot boven de hemelen,
o God, toon de hele aarde uw geweldige majesteit.
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.