Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

M’Cheyne Bible Reading Plan

The classic M'Cheyne plan--read the Old Testament, New Testament, and Psalms or Gospels every day.
Duration: 365 days
BasisBijbel (BB)
Version
1 Samuël 19

Saul wil David doden

19 Saul zei tegen zijn zoon Jonatan en al zijn dienaren dat ze David moesten doden. Maar David was Jonatans beste vriend. Daarom vertelde Jonatan het hem. Hij zei tegen David: "Mijn vader Saul wil je doden. Zoek morgenvroeg een schuilplaats en verberg je daar. Let goed op. Ik zal met mijn vader naar het veld gaan waar jij je hebt verborgen. Daar zal ik met hem over je praten. Ik zal uitzoeken hoe hij over je denkt. Dan laat ik je weten wat hij zegt."

Jonatan vertelde zijn vader Saul goede dingen over David en zei tegen hem: "Doe David alstublieft geen kwaad. Dood hem niet. Hij heeft u ook geen kwaad gedaan. Hij heeft juist heel veel goeds voor u gedaan. Hij heeft zijn leven gewaagd en Goliat verslagen. Door hem heeft de Heer Israël een grote overwinning op de Filistijnen gegeven. U heeft het zelf gezien en U bent er blij om geweest. Waarom zou u dan een onschuldig man doden? U heeft toch helemaal geen reden om David te doden?" Saul luisterde naar Jonatan en zwoer: "Ik zweer bij de Heer dat ik hem niet zal doden." Toen riep Jonatan David en vertelde hem het hele gesprek. Jonatan bracht David weer bij Saul. En David was net zoals eerst weer bij Saul in dienst.

Toen de Filistijnen opnieuw aanvielen, ging David er met zijn leger op uit en streed tegen hen. Hij was veel sterker dan zij en ze moesten voor hem vluchten.

Maar de duivelse geest die door de Heer gestuurd was, kwam weer over Saul. Hij zat thuis, met zijn speer in de hand. David speelde voor hem op de harp. 10 Toen probeerde Saul om David met de speer aan de muur te spietsen. Maar David dook snel opzij, zodat de speer in de muur kwam. Hij vluchtte en wist die avond te ontsnappen.

David vlucht uit zijn huis

11 Toen stuurde Saul soldaten naar Davids huis. Ze moesten daar de wacht houden en hem 's morgens doden als hij naar buiten kwam. Maar Michal, de vrouw van David, zei tegen David: "Als je vannacht niet vlucht, zul je morgen worden gedood." 12 En ze liet hem door een raam naar beneden zakken. Hij vluchtte en ontsnapte. 13 Toen legde Michal een godenbeeld op het bed, sloeg er een deken overheen en legde een vacht van geitenhaar op het hoofd ervan.

14 Saul stuurde de mannen om David te halen. Maar Michal zei: "Hij is ziek." 15 Toen beval Saul de mannen om naar David te gaan kijken en zei: "Breng hem met bed en al hier. Dan kan ik hem doden." 16 Toen ze binnenkwamen, ontdekten ze dat op het bed een godenbeeld lag met een vacht van geitenhaar op het hoofd. 17 Saul zei tegen Michal: "Waarom heb je me bedrogen? Je hebt mijn vijand helpen vluchten! Nu is hij ontsnapt!" Maar ze antwoordde: "Hij zei tegen mij: 'Help me ontsnappen, anders dood ik je.' "

18 David vluchtte naar Samuel in Rama. Hij vertelde hem wat Saul had gedaan. Samuel nam hem mee naar Najot. 19 Saul hoorde dat David in Najot bij Rama was. 20 Hij stuurde soldaten om David te halen. Maar de soldaten kwamen een groep profeten tegen die vol van de Geest liepen te profeteren. Samuel liep voorop. Toen kwam Gods Geest ook op de soldaten en ze begonnen te profeteren. 21 Toen Saul dat hoorde, stuurde hij andere soldaten. Maar met hen gebeurde hetzelfde. Saul stuurde een derde groep en ook met hen gebeurde hetzelfde. 22 Toen ging hij zelf naar Rama. Toen hij bij de grote put bij Sechu gekomen was, vroeg hij: "Waar zijn Samuel en David?" Ze antwoordden hem: "In Najot, bij Rama." 23 Toen ging hij naar Najot bij Rama. En ook hij werd plotseling vol van de Geest van God. De rest van zijn reis liep hij te profeteren, totdat hij bij Najot bij Rama kwam. 24 Ook hij trok zijn bovenkleren uit en profeteerde, samen met Samuel. Die hele dag en de hele nacht lag hij in zijn onderkleren op de grond. Daarom zeggen de mensen: "Hoort Saul ook bij de profeten?"

1 Corinthiërs 1

Inleiding

Deze brief is van Paulus en van onze broeder Sostenes. Ik, Paulus, heb van God de taak gekregen om het goede nieuws van Jezus Christus[a] aan de mensen te vertellen. We schrijven deze brief aan de gemeente van God in Korinte. Dankzij Jezus Christus horen jullie bij God. Want God heeft jullie geroepen om bij Hem te horen, samen met alle andere mensen die in andere plaatsen de Heer Jezus Christus aanbidden. Hij is hún Heer en ónze Heer. Ik bid dat onze God en Vader in alles goed voor jullie zal zijn. En dat jullie vol zullen zijn van de vrede van God de Vader en van de Heer Jezus Christus.

God heeft dankzij Jezus Christus zo ontzettend goed voor jullie kunnen zijn. Daar dank ik mijn God aldoor voor. Hij heeft jullie zóveel gegeven! Dat is ook duidelijk te merken aan de manier waarop jullie spreken. We merken dat jullie Hem heel goed hebben leren kennen. Wat we jullie over Christus hebben verteld, heeft een vaste plaats in jullie leven gevonden. Daardoor kon God in zijn liefdevolle goedheid jullie zijn gaven geven.[b] Elk van die gaven is ruim in jullie aanwezig. En jullie kijken vol verwachting uit naar de komst van Jezus Christus. God zal ervoor zorgen dat jullie je geloof tot op die dag zullen vasthouden. Dan zal God op die dag niets op jullie aan te merken hebben. God zal jullie nooit in de steek laten. Hij heeft jullie geroepen om één te zijn met zijn Zoon, onze Heer Jezus Christus.

Maak geen ruzie met elkaar

10 Ik moedig jullie aan, broeders en zusters, om één te zijn met elkaar. Dat zeg ik jullie namens onze Heer Jezus Christus. Zorg ervoor dat jullie geen ruzie met elkaar maken. Wees één en streef naar hetzelfde doel. 11 Ik zeg dit, omdat ik van de huisgenoten van Kloë heb gehoord dat jullie ruzie maken met elkaar. 12 Ik bedoel dat bij jullie de één zegt: "Ík hoor bij Paulus!" En een ander: "Ík bij Apollos!" En weer een ander: "Ík bij Petrus!" En nog weer anderen: "Ík bij Christus!" 13 Maar is Christus dan in stukken verdeeld? Of is Paulus voor jullie gekruisigd? Of zijn jullie in de naam van Paulus gedoopt? 14 Ik dank God dat ik bij jullie alleen Krispus en Gajus gedoopt heb. 15 Zo kan niemand van jullie zeggen dat hij is gedoopt in míjn naam. 16 O ja, ook het gezin van Stefanas heb ik gedoopt. Maar verder niemand, geloof ik.

De gekruisigde Christus is de kracht van God

17 Want Christus heeft mij niet gestuurd om te dopen, maar om het goede nieuws te vertellen. En dat doe ik, niet met veel mooie woorden, maar zo gewoon mogelijk. Want het gaat niet om mooie woorden, maar om de gekruisigde Christus. Dat is het belangrijkste. 18 De mensen die verloren gaan, vinden het een belachelijk verhaal dat Jezus ons gered heeft door aan het kruis voor ons te sterven. Maar voor ons die gered zijn, is het de kracht van God.

19 Want in de Boeken staat: "Ik zal laten zien dat de wijsheid van wijze en geleerde mensen niets voorstelt. Hun hele manier van denken is maar dwaas." 20 Waar blijven nu de wijzen, de geleerden en de filosofen van deze tijd? Wat zij als ongelovige mensen wijs vinden, vindt God maar dwaas. 21 Want met al hun wijsheid hebben ze Hem niet leren kennen. Daarom besloot God mensen te redden door het 'belachelijke' verhaal van het kruis. Want de mensen die het geloven, worden daardoor gered.

22 Joden willen wonderen zien. Grieken willen wijsheid horen. 23 Maar wij vertellen over een gekruisigde Christus. De Joden willen het niet geloven. De Grieken vinden het belachelijk. 24 Maar voor de mensen die door God zijn geroepen, is Christus de kracht van God en de wijsheid van God. Het maakt niet uit of ze Jood zijn of Griek. 25 Wat de mensen een belachelijk idee vinden van God, is wijzer dan de wijsheid van mensen. En wat de mensen zwak vinden van God, heeft meer kracht dan mensen.

26 Kijk maar eens, broeders en zusters, wat jullie zelf voor mensen waren toen God jullie riep. Niet veel van jullie waren heel wijs of belangrijk op de menselijke manier. 27 Nee, jullie waren maar heel gewone mensen. Want wat de ongelovige mensen belachelijk vinden, gebruikt God juist om te laten zien dat je niets hebt aan de wijsheid van mensen. En wat de ongelovige mensen zwak vinden, gebruikt God juist om te laten zien dat je niets hebt aan wat de mensen sterk vinden. 28 En de dingen die de ongelovige mensen onbelangrijk en waardeloos vinden, gebruikt God juist om te laten zien dat je niets hebt aan de dingen die de mensen zo belangrijk vinden.

29 Zo kan dus niemand bij God over zichzelf opscheppen. 30 Want alles wat we nu zijn, hebben we alleen aan Hem te danken. Want alleen door Jezus Christus hebben we nu Gods wijsheid. En alleen dankzij Hem zijn we vrijgesproken van schuld en zijn we gered. Alleen door Hem horen we nu bij God. 31 Daardoor is het waar wat er in de Boeken staat: "Als iemand zo graag trots wil zijn, laat hij dan trots zijn op de Heer en niet op zichzelf." (lees verder)

Klaagliederen 4

Vierde klaaglied – De ellende in het verwoeste Jeruzalem

Het goud is dof geworden.
Dat prachtige goud glanst helemaal niet meer.
De stenen van de tempel liggen door de hele stad verspreid.
De bewoners van Jeruzalem,
ooit kostbaarder dan zuiver goud,
worden zo ruw behandeld als goedkope kruiken van een pottenbakker.
Jakhalzen voeden hun jongen aan de borst.
Maar mijn volk kijkt niet naar zijn kinderen om,
zoals struisvogels in de woestijn.
Baby's verdrogen van de dorst.
Kinderen vragen hun moeders om eten.
Maar niemand geeft hun iets.
Mensen die gewend waren aan heerlijke maaltijden,
sterven nu op straat van de honger.[a]
Wie eerst dure kleren droegen, zoeken nu eten tussen het afval.

Want mijn volk deed slechtere dingen dan Sodom.
En Sodom werd daarvoor in één ogenblik vernietigd,
maar niet door mensen.
De rijke mensen van mijn volk zagen er ooit prachtig uit.
Hun huid blanker dan melk,
hun wangen blozend als robijnen,
hun kleding mooier dan edelstenen.
Nu liggen ze daar op straat,
zwart van de dood,
door niemand herkend,
vel over been,
dor als dood hout.
De mensen die door het zwaard zijn gedood,
zijn beter af dan de mensen die sterven van de honger.
Uitgemergeld sterven ze, doordat er geen oogst meer is.
10 Moeders die eerst zo goed voor hun kinderen zorgden,
koken nu hun eigen kinderen.
Iets anders hebben ze niet meer te eten nu mijn volk overwonnen is.
11 De Heer heeft ons gestraft.
In zijn woede heeft Hij Jeruzalem verbrand,
zodat er niets van over is.

12 Geen enkele koning, geen enkel volk op aarde,
had ooit gedacht dat Jeruzalem veroverd zou worden.
13 Maar dit is gebeurd omdat Jeruzalems profeten slechte dingen deden
en de priesters onschuldige mensen hebben gedood.
14 Ze wankelen als blinden door de straten, onrein door het bloed,
zodat niemand hen nog mag aanraken, zelfs hun kleren niet.
15 'Ga weg! Onrein!' roepen de mensen naar hen. 'Opzij, raak ons niet aan!'
Zo zijn ze weggevlucht en zwerven ze rond.
Maar de volken zeggen: 'Ze mogen hier niet blijven!'
16 De Heer heeft hen Zelf uit elkaar gejaagd.
Hij wil niets meer met hen te maken hebben.
De vijand had met niemand medelijden.
Niet met de priesters, niet met de oude mensen.

17 Aldoor keken wij uit naar hulp, maar tevergeefs.
Niemand kon ons redden.
18 Bij elke stap lopen we gevaar.
We durven de straat niet meer op.
Het is afgelopen met ons, we sterven allemaal.
19 Onze vijanden achtervolgen ons sneller dan adelaars.
Ze zitten ons achterna in de bergen.
Ze loeren op ons in de woestijn.
20 Onze koning, op wie al onze hoop was,
werd door hen gevangen gezet.
En we dachten nog wel dat hij ons zou beschermen!

21 Volk van Edom, nu ben je nog blij.[b]
Juich maar, bewoners van Uz.
Maar ook jullie zullen straks uit de wijnbeker van Gods straf moeten drinken.
En wanneer jullie dronken zijn, worden jullie uitgekleed en leeggeschud!
22 Jeruzalem, er zal een einde komen aan je straf.
De Heer zal je niet nóg een keer als gevangene naar een ander land brengen.
Volk van Edom, de Heer zal je straffen voor je slechtheid.
Hij zal het kwaad dat je doet niet verbergen.

Psalmen 35

Psalm 35

Een lied van David.

Heer, verdedig mij tegen de mensen die me beschuldigen.
Kom voor mij op tegen de mensen die me aanvallen.
Grijp uw schild en een wapen
en kom mij te hulp!
Trek uw speer en houd mijn achtervolgers tegen.
Zeg dat U me zal redden.
Ze willen me doden.
Heer, zorg dat ze bedrogen uitkomen!
Ze willen me vernietigen.
Heer, sla hen terug
zodat ze terugdeinzen, rood van schaamte.
Maak hen tot stof in de wind
wanneer uw Engel hen neerslaat.
Maak hun weg donker en glibberig
wanneer Hij hen achtervolgt.
Want ze hebben een val voor mij opgezet.
Ze willen me doden, zonder dat ik hun kwaad heb gedaan.
Maak dat het opeens met hen is afgelopen,
plotseling, terwijl ze niets vermoeden.
Laat hén in de val lopen die ze voor míj hadden opgezet.

Maar ik juich over de Heer.
Ik juich omdat Hij mij heeft gered.
10 Met mijn hele hart zeg ik:
"Heer, er is niemand zoals U!"
U redt de mensen die worden verdrukt
door iemand die sterker is dan zij.
U redt de arme en verdrukte mensen
van de mensen die hen beroven.

11 Leugenaars beschuldigen mij van dingen die helemaal niet waar zijn.
Ze stellen me vragen over dingen die ik niet heb gedaan.
12 Ik ben goed voor hen geweest,
maar als dank zijn zij nu slecht voor míj.
Ze willen me doden!
13 Maar wat deed ík?
Toen zij ziek waren, trok ik rouwkleren aan.
Ik at niet en ik bad vurig voor hen,
14 zo vurig als voor een vriend of broer.
Ik liep rond in zwarte kleren en met gebogen hoofd,
zoals ik zou doen bij de dood van mijn moeder.
15 Maar nu het slecht met míj gaat,
maken zij daar plezier over.
Ze komen in drommen kijken!
Mensen die ik niet eens ken, komen om mij heen staan.
Ze schelden me aldoor uit, er komt geen einde aan.
16 Ze maken me belachelijk
en bedreigen me.
17 Heer, hoelang blijft U nog toekijken zonder iets te doen?
Ze gaan tegen me tekeer als jonge leeuwen,
en ik sta helemaal alleen tegenover hen.
Red mij alstublieft van hen,
want ze willen mijn leven verwoesten.
18 Dan zal ik U prijzen,
wanneer we in een grote groep bij elkaar komen.
19 Mijn vijanden haten mij zonder enige reden.
Ze genieten van mijn ellende.
Heer, maak daar toch een einde aan!
20 Ze maken plannen
om onschuldige mensen kwaad te doen.
21 Ze lachen luid tegen mij:
"Ha, ha, we hebben je heus wel door!
Het is afgelopen met je!"
22 U heeft het toch gezien, Heer, zwijg niet!
Heer, laat me niet in de steek!
23 Sta op, Heer, en kom voor mij op!
Mijn God en mijn Heer, U bent mijn Rechter!
24 Mijn Heer God, kom voor mij op,
want U bent rechtvaardig.
Dan zullen ze geen plezier over mij hebben.
25 Dan zullen ze niet kunnen zeggen:
"Ha, het is ons gelukt, we hebben hem!"
26 Zorg dat iedereen die plezier heeft over mijn ellende
straks rood zal worden van schaamte.
Dat iedereen die nu zo tegen me tekeer gaat,
voor schut zal komen te staan.
27 Maar de mensen die willen
dat ik rechtvaardig behandeld zal worden,
zullen juichen en blij zijn.
Ze zullen aldoor zeggen: "De Heer is geweldig!
Hij wil graag dat het zijn dienaar goed gaat."

28 Ik zal altijd en overal vertellen dat U eerlijk en rechtvaardig bent.
Elke dag zal ik U prijzen.

BasisBijbel (BB)

© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016