Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

M’Cheyne Bible Reading Plan

The classic M'Cheyne plan--read the Old Testament, New Testament, and Psalms or Gospels every day.
Duration: 365 days
BasisBijbel (BB)
Version
Richteren 10:1-11:11

Tola

10 Na de dood van Abimelech werd Tola Israëls bevrijder. Hij was de zoon van Pua, die een zoon was van Dodo, een man uit de stam van Issaschar. Hij woonde in Samir in de bergen van de stam van Efraïm. Hij leidde Israël 23 jaar. Toen stierf hij en werd begraven in Samir.

Jaïr

Na hem werd Jaïr uit Gilead leider van Israël. Hij leidde Israël 22 jaar. Hij had 30 zonen. Ze reden allemaal op een ezelshengst en hadden allemaal een eigen dorp in Gilead. Nog steeds worden die dorpen Havvot-Jaïr (= 'de dorpen van Jaïr') genoemd. Jaïr stierf en werd begraven in Kamon.

De Israëlieten roepen God weer om hulp

De Israëlieten werden opnieuw ongehoorzaam aan de Heer. Ze leefden niet meer zoals Hij het wil. Ze aanbaden allerlei goden: Baäl en Astarot, de goden van Aram, Sidon en Moab, en de goden van de Ammonieten en de Filistijnen. Maar de Heer dienden ze niet meer. Daarom werd de Heer vreselijk boos op Israël. Hij gaf hen in de macht van de Filistijnen en de Ammonieten. Ze werden 18 jaar lang door hen verdrukt. Vooral de Israëlieten aan de oostkant van de Jordaan hadden het heel erg moeilijk. Dat was het gebied Gilead, waar vroeger de Amorieten hadden gewoond. De Ammonieten staken de Jordaan over en vielen ook de stammen van Juda, Benjamin en Efraïm aan de westkant van de Jordaan aan. Daardoor raakte Israël in grote moeilijkheden.

10 Toen begonnen de Israëlieten de Heer om hulp te roepen. Ze zeiden: "We hebben verkeerd tegen U gedaan, want we hebben U verlaten en Baäl aanbeden." 11 Maar de Heer antwoordde: "Ik heb jullie toch gered van de Egyptenaren, de Amorieten en de Ammonieten? En van de Filistijnen, de Sidoniërs, 12 de Amalekieten en Maonieten? Elke keer als jullie Mij om hulp riepen, heb Ik jullie gered. 13 Toch hebben jullie Mij ook steeds weer verlaten. Dan gingen jullie andere goden aanbidden. Daarom zal Ik jullie nu niet meer redden. 14 Ga maar naar de goden die jullie nu uitgekozen hebben. Laten die jullie maar redden als jullie in moeilijkheden zitten!" 15 Toen zeiden de Israëlieten tegen de Heer: "We hebben verkeerd gedaan! U mag ons daarvoor straffen. Maar red ons alstublieft nog deze éne keer!" 16 Ze deden hun afgoden weg en dienden de Heer weer. Toen kon Hij het niet langer aanzien dat Israël zo verdrukt werd.

17 De Ammonieten verzamelden hun leger in Gilead. De Israëlieten verzamelden hun leger bij Mizpa. 18 Toen zeiden de leiders van Gilead tegen elkaar: "Wie moet onze aanvoerder zijn in de strijd tegen de Ammonieten? Wie dat doet, zullen we de leiding geven over heel Gilead!"

Jefta gekozen als redder

11 Nu was er in Gilead een dappere man, Jefta. Hij was een zoon van Gilead. Maar zijn moeder was een hoer. Ook de vrouw van Gilead had zonen gekregen. Toen de zonen van Gileads vrouw volwassen waren, joegen ze Jefta weg en zeiden tegen hem: "Jij hebt hier niets te maken, want je bent geen echte zoon van onze vader. Jij bent maar de zoon van een hoer." Jefta vluchtte voor zijn broers naar het land Tob. Daar ging hij wonen. Hij verzamelde er een bende van gewetenloze mannen waarmee hij rooftochten hield.

Na een poos vielen de Ammonieten Israël aan. Toen gingen de leiders van Gilead Jefta ophalen uit Tob. Ze zeiden tegen hem: "We willen graag dat jij onze aanvoerder bent in de strijd tegen de Ammonieten." Maar Jefta antwoordde: "Jullie wilden niets met mij te maken hebben. Jullie hebben mij uit mijn vaders huis weggejaagd. Maar nu jullie in moeilijkheden zitten, moet ik jullie komen redden?" Ze antwoordden Jefta: "Inderdaad, we willen graag dat je ons helpt in de strijd tegen de Ammonieten. Als je het doet, word je leider van heel Gilead." Jefta zei: "Dus als ik met jullie meega om tegen de Ammonieten te strijden en de Heer mij de overwinning geeft, dan word ik jullie leider?" 10 Ze antwoordden hem: "De Heer hoort onze woorden: Ja, jij zal dan onze leider worden." 11 Toen ging Jefta met de leiders van Gilead mee. En ze maakten hem tot hun leider en aanvoerder. Bij het heiligdom van de Heer in Mizpa herhaalde hij alles wat er was afgesproken.

Handelingen 14

Paulus in Ikonium

14 Ook in Ikonium gingen ze de synagoge van de Joden in. Door wat ze daar vertelden, ging een groot aantal Joden en Grieken in Jezus geloven. Maar de Joden die niet wilden luisteren, stookten de Grieken tegen Paulus en Barnabas op.

Paulus en Barnabas bleven daar vrij lang. Vol vertrouwen op de Heer spraken ze over Jezus. Ook deden ze veel wonderen. Daarmee bewees de Heer dat het waar was wat ze zeiden. Maar de mensen in de stad raakten verdeeld. Sommigen waren voor de Joden, anderen voor de apostelen. Er ontstond een rel. Grieken en Joden met hun leiders dromden op de apostelen af. Ze waren van plan hen te mishandelen en met stenen dood te gooien. De apostelen merkten het op tijd. Ze vluchtten naar de steden Lystra en Derbe in de streek Lykaonië. Daar vertelden ze een tijd lang het goede nieuws.

Een verlamde man in Lystra wordt genezen

In Lystra woonde een man die al vanaf zijn geboorte verlamde voeten had. Hij had nog nooit gelopen. Deze man luisterde naar Paulus als hij sprak. Paulus keek hem goed aan. Hij zag dat de man geloof had om genezen te worden. 10 Toen zei Paulus luid: "Ga op je voeten staan!" En de man sprong overeind en liep heen en weer. 11 Toen de grote groep mensen zag wat Paulus had gedaan, juichten de mensen in het Lykaonisch: "De goden zijn naar ons toe gekomen, vermomd als mensen!" 12 Ze dachten dat Barnabas de Griekse oppergod Zeus was en Paulus Hermes, de boodschapper van de Griekse goden, omdat hij het woord deed. 13 Vlak bij de stad stond een tempel voor Zeus. En de priester van die tempel bracht stieren en kransen naar de stadspoort om met de mensen een offerfeest voor Paulus en Barnabas te gaan houden.

14 Maar toen Barnabas en Paulus dat hoorden, scheurden ze hun kleren. Ze sprongen tussen de mensen in en riepen tegen hen: 15 "Wat zijn jullie aan het doen? Ook wij zijn maar gewone mensen! Houd alsjeblieft op met het aanbidden van deze machteloze goden! Ga voortaan de levende God dienen! Hij heeft de hemel, de aarde, de zee en alles gemaakt. 16 Vroeger liet Hij de volken hun eigen gang gaan. 17 Maar ook toen al liet Hij de mensen zien dat Hij er is. Want Hij was goed voor jullie en gaf jullie de zon en de regen en goede oogsten, zodat jullie blij konden zijn." 18 Maar zelfs met deze woorden konden ze de mensen maar net tegenhouden om een offerfeest voor hen te houden.

19 Maar toen kwamen er Joden uit Antiochië en Ikonium. Ze stookten de mensen weer op en bekogelden Paulus met stenen. Ze sleepten hem de stad uit en dachten dat hij dood was. 20 Maar toen de leerlingen om hem heen waren komen staan, stond hij op en ging de stad weer in. De volgende dag vertrok hij met Barnabas naar Derbe.

Terug naar Lystra, Ikonium en Antiochië

21 Ook in Derbe vertelden ze het goede nieuws. Ze maakten er een groot aantal leerlingen. Daarna gingen ze terug naar Lystra, Ikonium en Antiochië in Pisidië. 22 Want ze wilden de leerlingen daar aanmoedigen om het geloof vast te houden. En ze vertelden hun dat we allemaal veel moeilijkheden zullen meemaken als we het Koninkrijk van God willen binnengaan. 23 Daarna wezen ze in elke gemeente leiders aan. Ze baden de hele dag, zonder te eten, en vertrouwden hen daarna toe aan de Heer in wie ze geloofden.

24 Daarna reisden ze door Pisidië naar Pamfilië. 25 Daar vertelden ze het woord in de stad Perge. Van Perge reisden ze naar Attalia. 26 Van daar voeren ze naar Antiochië in Syrië vanwaar de mensen hen hadden uitgezonden voor het werk dat ze nu hadden gedaan. 27 Toen ze daar aankwamen, riepen ze de gemeente bij elkaar. Ze vertelden over alle geweldige dingen die God door hen had gedaan. Ze vertelden dat Hij ook voor niet-Joodse mensen de deur van het geloof had opengedaan. 28 Ze bleven daar een tijdlang bij de leerlingen.

Jeremia 23

Er zal een rechtvaardige koning komen

23 De Heer zegt: "Pas maar op, leiders van mijn volk! Want jullie leiden mijn volk niet goed. Jullie zijn slechte herders. Jullie laten mijn volk, mijn schapen, sterven en verdwalen! Daarom zegt de Heer, de God van Israël, tegen de herders die mijn volk moeten hoeden: Jullie hebben mijn schapen uit elkaar gejaagd en er niet naar gezocht. Daar zal Ik jullie voor straffen, zegt de Heer. Maar Ik zal Zelf de rest van mijn schapen weer verzamelen. Ik zal ze verzamelen uit alle landen waarheen Ik ze eerst had weggejaagd. Ik zal ze terugbrengen naar hun eigen stal, hun eigen land. En ze zullen weer een grote kudde worden. Dan zal Ik ze herders geven die goed voor ze zullen zorgen. De schapen zullen nergens meer bang voor hoeven te zijn. Er zullen ook nooit meer schapen vermist worden, zegt de Heer.

De Heer zegt: Op een dag zal Ik een jonge tak[a] uit de oude stam laten groeien: in de familie van David zal Ik een rechtvaardige Zoon geboren laten worden. Hij zal het land eerlijk en rechtvaardig regeren. Wanneer Hij regeert, zal Juda gered worden en zal Israël in vrede kunnen wonen. Hij zal 'De Heer is onze redding' worden genoemd.

De Heer zegt: Op een dag zullen de mensen niet meer zeggen: 'Ik zweer bij de Heer die de Israëlieten uit Egypte heeft bevrijd.' Ze zullen zeggen: 'Ik zweer bij de Heer die het overblijfsel van Israël heeft teruggeroepen uit het Noorderland en uit alle andere landen waarheen de Heer hen had verjaagd.' Want ze zullen weer in hun eigen land wonen."

Gods woord over de profeten

Jeremia zegt over de andere profeten: "Mijn hart is gebroken. Ik beef. Ik voel me als iemand die dronken is en niet meer helder kan denken. Dat komt door de Heer en zijn heilige woorden. 10 Iedereen in het land is ontrouw aan God. Daardoor lijdt het land onder de vloek. De graslanden zijn verdroogd omdat de mensen alleen maar slechte dingen doen. Iedereen is onrechtvaardig. 11 De Heer zegt: De priesters en de profeten doen maar alsof ze Mij dienen. Zelfs in mijn tempel doen ze slechte dingen. 12 Daarom zal het slecht met hen aflopen. Het zal zijn alsof ze in het donker over een glibberig pad gaan. Ze zullen verdwalen en vallen. Want Ik zal een ramp over hen laten komen op de dag dat Ik hen straf, zegt de Heer.

13 Ik heb gezien wat de profeten van Samaria deden. Ze profeteerden namens hun goden. Zo bedrogen ze mijn volk Israël. Dat vond Ik vreselijk. 14 Maar wat de profeten van Jeruzalem doen, is nog afschuwelijker. Ze zijn ontrouw aan hun vrouw. Ze liegen en bedriegen. Ze doen mee met misdadigers. Maar ze zeggen niet tegen de mensen dat zij Mij weer moeten gaan dienen. Ze zijn allemaal net zo slecht als de bewoners van Sodom en Gomorra.[b] 15 Daarom zegt de Heer van de hemelse legers over deze profeten: Let op, Ik zal hen bittere kruiden laten eten. Ik zal hen bittere gal laten drinken. Want de profeten van Jeruzalem hebben hun leugens door het hele land verspreid.

16 Dit zegt de Heer van de hemelse legers: Luister niet langer naar wat jullie profeten zeggen. Want zij laten jullie leugens geloven. Ze zeggen wat zij zelf willen, niet wat Ik wil. 17 Ze zeggen aldoor tegen de mensen die niets meer met Mij te maken willen hebben: 'Dit zegt de Heer: er zal vrede zijn.' En tegen iedereen die Mij ongehoorzaam is, zeggen ze: 'Er zal je geen kwaad overkomen.' 18 Maar wie van hen is bij Mij geweest om te horen wat Ik wil zeggen?

19 Let op, Ik laat een storm komen, een wervelstorm, de storm van mijn woede. Die storm barst los over alle mensen die zich niets van Mij aantrekken. 20 En mijn woede zal niet overgaan, totdat Ik heb gedaan wat Ik van plan was. Ooit zullen jullie dat duidelijk zien. 21 Ik heb die profeten niet gestuurd. Toch zijn zij gegaan. Ik heb niet tegen hen gesproken. Toch hebben zij geprofeteerd. 22 Maar als ze bij Mij waren geweest, zouden ze tegen mijn volk míjn woorden hebben gesproken. Dan zou het volk gestopt zijn met de slechte dingen die ze doen en bij Mij teruggekomen zijn.

23 Ben Ik alleen een God van dichtbij? zegt de Heer. Ben Ik niet ook een God van ver weg? 24 Zou iemand zich zó ver van Mij kunnen verbergen dat Ik hem niet zou zien? zegt de Heer. Ik ben toch overal in de hemel en overal op de aarde? zegt de Heer. 25 Ik heb gehoord wat de profeten voor leugens profeteren. Ze zeggen: 'Ik heb dit gedroomd, ik heb dat gedroomd.' 26 Hoelang zullen ze nog doorgaan met het profeteren van leugens? Want wat ze zeggen, hebben ze zelf bedacht. 27 Ze vertellen hun dromen met de bedoeling dat mijn volk Mij zal vergeten. Net zoals hun voorouders Mij vergeten zijn door andere goden te gaan aanbidden. 28 Een profeet die een droom heeft gehad, kan zijn eigen droom vertellen. Maar een profeet tegen wie Ik heb gesproken, moet precies zeggen wat Ik hem heb gezegd. Het eerste is als waardeloos stro, maar het tweede is als voedzaam graan, zegt de Heer. 29 Mijn woorden zijn immers als een vuur, zegt de Heer. Ze zijn als een hamer die rotsen stukslaat. 30 Maar die profeten doen maar alsof Ik tot hen gesproken heb. Ze praten elkaar na. Let op, Ik zal hen daarvoor straffen. 31 Ze profeteren iets en beweren dat het mijn woorden zijn. Let op, Ik zal hen daarvoor straffen. 32 Hun dromen zijn bedrog, zegt de Heer. Ze vertellen die om mijn volk te bedriegen. Ze kramen alleen maar leugens en onzin uit. Ik heb hen niet gestuurd en hun geen opdracht gegeven om te spreken. De mensen hebben helemaal niets aan hen, zegt de Heer. Let op, Ik zal hen daarvoor straffen."

De mensen hebben geen respect voor God

33 De Heer zei: "Jeremia, wanneer iemand van het volk, van de profeten of van de priesters aan je vraagt, 'Jeremia, waarmee valt de Heer ons nu weer lastig?' dan moet je zeggen: 'Lastig vallen? Nee, júllie zijn lastig! Daarom zal de Heer jullie verlaten, zegt de Heer.' 34 Iedereen die zegt: 'De Heer valt ons lastig,' zal door Mij worden gestraft, samen met alle mensen in zijn huis. 35 Ik wil dat jullie voortaan tegen elkaar zeggen: 'Wat heeft de Heer geantwoord?' of: 'Wat heeft de Heer tegen je gezegd?' 36 Maar jullie mogen niet meer zeggen: 'Waarmee valt de Heer ons lastig?' Want jullie zullen last krijgen van jullie eigen woorden. Want jullie hebben de woorden van de levende God verdraaid, de woorden van de God van de hemelse legers, onze God.

37 Jullie moeten tegen de profeet zeggen: 'Wat heeft de Heer geantwoord?' of 'Wat heeft de Heer tegen je gezegd?' 38 Ik wil jullie niet meer horen zeggen: 'Waarmee valt de Heer ons lastig?' Maar omdat jullie dat tóch zeggen, 39 zal Ik jullie als een last oppakken en wegsmijten, samen met de stad die Ik aan jullie en jullie voorouders gegeven heb. En Ik zal niet meer aan jullie denken. 40 Voor altijd zullen jullie voor schut staan. Niemand zal vergeten wat er met jullie is gebeurd."

Markus 9

Jezus volgen (vervolg)

En Hij zei tegen hen: "Luister goed! Ik zeg jullie dat een paar van jullie niet zullen sterven voordat ze hebben gezien dat het Koninkrijk van God met kracht is gekomen."

Jezus op de berg

Zes dagen later nam Jezus Petrus, Jakobus en Johannes mee een hoge berg op. Alleen zij drieën waren bij Hem. En ze zagen Jezus plotseling veranderen en zijn kleren werden schitterend wit. Zo wit als niemand op aarde ze zou kunnen maken. En ze zagen Elia en Mozes[a] met Jezus spreken. Petrus zei tegen Jezus: "Meester, het is goed dat wij hier zijn. Laten we drie tenten neerzetten: één voor U, één voor Mozes en één voor Elia." Want hij wist niet wat hij moest zeggen, want ze waren erg bang. Toen kwam er een wolk om hen heen. En een stem zei vanuit de wolk: "Dit is mijn Zoon, van wie Ik heel veel houd. Luister naar Hem." Maar toen ze rondkeken, zagen ze alleen Jezus nog maar. Verder was er niemand meer.

Toen ze de berg weer afdaalden, zei Jezus streng dat ze aan niemand mochten vertellen wat ze hadden gezien. Ze mochten er pas met andere mensen over praten als de Mensenzoon uit de dood zou zijn opgestaan. 10 Ze dachten hierover na. En ze hadden het er met elkaar over wat dat betekende: uit de dood opstaan. 11 En ze vroegen aan Jezus: "Waarom zeggen de wetgeleerden dat eerst Elia moet komen?" 12 Hij antwoordde: "Ja, Elia zal eerst komen en alle dingen weer goed maken. Maar er staat ook in de Boeken over de Mensenzoon dat Hij veel moet lijden en dat de mensen niets met Hem te maken zullen willen hebben. 13 Maar Ik zeg jullie dat Elia al gekomen is. En ze hebben met hem gedaan wat ze wilden. Dat staat ook over hem in de Boeken."

Jezus geneest een zieke jongen

14 Toen kwamen ze bij de andere leerlingen terug. Ze zagen dat er een grote groep mensen om hen heen stond. Een aantal wetgeleerden was met hen ruzie aan het maken. 15 Zodra de mensen Jezus zagen, waren ze erg verbaasd. Ze liepen naar Hem toe om Hem te begroeten.

16 Jezus vroeg: "Waar hebben jullie ruzie over?" 17 Een man uit de groep antwoordde Hem: "Meester, ik kwam mijn zoon naar U toe brengen. Er zit een geest in hem die maakt dat hij niet kan praten. 18 En als de geest hem aanvalt, gooit hij de jongen op de grond. Dan gaat mijn zoon stuiptrekken. Hij krijgt schuim op zijn mond, knarst met zijn tanden en wordt helemaal stijf. Ik heb aan uw leerlingen gevraagd om de geest uit hem weg te jagen. Maar ze konden het niet." 19 Toen zei Hij tegen hen: "Wat zijn jullie toch ongelovig! Hoelang zal Ik nog bij jullie zijn? Hoelang moet Ik jullie nog verdragen? Breng hem bij Mij." 20 Ze brachten de jongen naar Jezus. Toen de geest Jezus zag, gooide hij de jongen op de grond en maakte hem aan het stuiptrekken. De jongen lag met schuim op de mond over de grond te rollen. 21 Jezus vroeg aan de vader: "Hoelang heeft hij dat al?" De vader zei: "Vanaf dat hij een klein kind was. 22 En die geest heeft hem ook al vaak in het vuur en in het water gegooid, om hem te doden. Maar als U iets kan doen, help ons dan alstublieft!" 23 Jezus zei tegen hem: " 'Als U iets kan doen?' Alles kan, als je maar geloof hebt." 24 Onmiddellijk riep de vader met tranen in de ogen: "Ik geloof, Heer! Kom mijn zwakke geloof te hulp!" 25 Toen Jezus zag dat er heel veel mensen kwamen kijken, zei Hij streng tegen de duivelse geest: "Luister, jij dove geest die maakt dat de jongen niet kan praten! Ik beveel jou uit hem weg te gaan. En je mag niet meer terugkomen!" 26 En de geest ging met veel geschreeuw en stuiptrekkingen uit hem weg. De jongen zag eruit alsof hij dood was. De mensen zeiden dan ook dat hij dood was. 27 Maar Jezus greep de jongen bij zijn hand en hielp hem overeind.

28 Toen Jezus een huis was binnen gegaan, vroegen zijn leerlingen Hem: "Waarom konden wij die geest niet wegjagen?" 29 Jezus antwoordde: "Deze soort wordt alleen verjaagd door mensen die bidden en niets eten om zich op God te richten."

30 Ze vertrokken daar en reisden door Galilea. Hij wilde niet dat iemand dat wist. 31 Want Hij wilde met zijn leerlingen spreken. Hij zei tegen hen: "De Mensenzoon zal gevangen worden genomen en gedood worden. Maar op de derde dag zal Hij uit de dood opstaan." 32 Maar ze begrepen het niet. En ze durfden Hem niet om uitleg te vragen.

De vraag wie het belangrijkste is

33 Ze kwamen in Kapernaüm en gingen naar Jezus' huis. Toen Hij thuis was, vroeg Hij hun: "Waar hadden jullie onderweg ruzie over?" 34 Ze zwegen. Want ze hadden er onderweg ruzie over gemaakt, wie van hen de belangrijkste was. 35 Hij ging zitten, riep de twaalf leerlingen bij Zich en zei tegen hen: "Als je de belangrijkste wil zijn, moet je de minst belangrijke worden. Je moet een dienaar worden van alle anderen." 36 Hij trok een kind naar Zich toe. Hij zette het midden in de kring, sloeg zijn arm om het kind heen en zei: 37 "Als je gastvrij bent voor een kind omdat je in Mij gelooft, ben je eigenlijk gastvrij voor Mij. En als je gastvrij bent voor Mij, ontvang je eigenlijk niet Mij, maar Hem die Mij heeft gestuurd."

Vóór of tegen Jezus

38 Johannes zei tegen Jezus: "Meester, we hebben iemand gezien die niet met ons meegaat, maar die toch namens U duivelse geesten uit de mensen wegjaagt. We hebben het hem verboden, omdat hij niet met ons meegaat." 39 Maar Jezus zei: "Houd hem niet tegen. Want iemand die wonderen doet omdat hij in Mij gelooft, kan niet kort daarna slechte dingen over Mij zeggen. 40 Want mensen die niet tégen ons zijn, zijn vóór ons."

Mensen die anderen verleiden om slechte dingen te doen, zullen worden gestraft

41 Jezus zei: "Als iemand die in de Messias gelooft aan jullie een beker water te drinken geeft omdat jullie leerlingen van Hem zijn, zal hij daarvoor een beloning krijgen.

42 Maar pas op als je één van deze kinderen die in Mij geloven, overhaalt om slechte dingen te doen. Het zou dan beter voor je zijn geweest, als je met een grote steen om je nek in zee was gegooid, dan dat je daarvoor de straf moet dragen."

Ongehoorzaamheid aan God

43 Jezus zei: "Als je in de verleiding komt om met je hand iets slechts te doen, hak hem dan liever af. Dan ga je met maar één hand het eeuwige leven binnen. Dat is beter dan met twee handen in het onblusbare vuur van de hel gegooid te worden. 44 Daar gaan je wormen niet dood en wordt het vuur niet geblust. 45 En als je in de verleiding komt om met je voet iets slechts te doen, hak hem dan liever af. Dan ga je met maar één voet het eeuwige leven binnen. Dat is beter dan met twee voeten in het onblusbare vuur van de hel gegooid te worden. 46 Daar gaan je wormen niet dood en wordt het vuur niet geblust. 47 En als je door iets wat je ziet in de verleiding komt om iets slechts te doen, ruk dan liever je oog uit. Dan ga je met maar één oog het Koninkrijk van God binnen. Dat is beter dan met twee ogen in de hel gegooid te worden. 48 Daar gaan je wormen niet dood en wordt het vuur niet geblust.

49 Iedereen zal met het vuur van verleidingen zout worden gemaakt. Net zoals er op elk offer zout gedaan wordt.[b] 50 Zout is goed, maar als zout niet meer zout is, waarmee kun je het dan nog zout maken? Zorg dat er zout in jullie zit. En maak geen ruzie met elkaar."

BasisBijbel (BB)

© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016