Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

M’Cheyne Bible Reading Plan

The classic M'Cheyne plan--read the Old Testament, New Testament, and Psalms or Gospels every day.
Duration: 365 days
BasisBijbel (BB)
Version
Leviticus 8

Aäron en zijn zonen worden tot priester gezalfd

De Heer zei tegen Mozes: "Laat Aäron en zijn zonen komen. Neem de kleren voor de priesters en de hogepriester, de zalf-olie, de stier voor het vergevings-offer, de twee mannetjes-schapen en de mand met de ongegiste broden. Roep dan het hele volk bij elkaar, bij de ingang van de tent van ontmoeting."

Mozes deed wat de Heer hem bevolen had. Het hele volk kwam naar de ingang van de tent van ontmoeting. Toen zei Mozes tegen hen: "Wat we nu gaan doen, is een bevel van de Heer." Hij liet Aäron en zijn zonen dichterbij komen en waste hen met water. Daarna deed hij Aäron het onderkleed aan, maakte de gordel vast, trok hem het blauwe overkleed aan, deed het priesterschort daarover en maakte de gordel van het priesterschort vast. Daarna maakte hij de borsttas vast en legde de Urim en de Tummim daarin.[a] Hij zette hem de tulband op het hoofd. Hij maakte daarop aan de voorkant de gouden plaat vast, de heilige diadeem, zoals de Heer het Mozes bevolen had. 10 Toen nam Mozes de zalf-olie en zalfde de tent en alles wat daarin was. Zo maakte hij die klaar voor het werk voor de Heer. 11 Ook sprenkelde hij zeven keer zalf-olie op het altaar met alles wat erbij hoorde en op de waskom en het voetstuk van de waskom. Zo maakte hij ze klaar voor het werk voor de Heer. 12 Daarna goot hij zalf-olie over het hoofd van Aäron om hem zo klaar te maken om de Heer te dienen. 13 Daarna liet Mozes de zonen van Aäron dichterbij komen, trok hun de linnen kleren aan, deed hun een gordel om en zette de mutsen op hun hoofd – zoals de Heer het Mozes bevolen had.

14 Toen liet hij de stier voor het vergevings-offer brengen. Aäron en zijn zonen legden hun handen op de kop van het dier. 15 Daarna slachtte hij de stier en smeerde een deel van het bloed met zijn vinger rondom aan de horens van het altaar. Zo reinigde hij het altaar voor de Heer. De rest van het bloed goot hij uit aan de voet van het altaar. Zo maakte hij het altaar klaar voor het werk voor de Heer. 16 Hij nam al het vet dat rond de darmen zit, het vet rond de lever en de twee nieren met het vet dat daaraan zit. Dat verbrandde hij op het altaar. 17 Maar de rest van de stier, dus de huid, het vlees en de mest, verbrandde hij buiten het tentenkamp – zoals de Heer het Mozes bevolen had.

18 Toen bracht hij het mannetjes-schaap voor het brand-offer. Aäron en zijn zonen legden hun handen op de kop van het dier. 19 Mozes slachtte het schaap en wierp het bloed rondom tegen de zijkanten van het altaar. 20 Het dier sneed hij in stukken. Hij verbrandde de kop, de stukken en het vet. 21 Maar de darmen en de poten waste hij eerst met water voordat hij ze samen met de andere stukken op het altaar verbrandde. En de Heer was blij met dit offer, omdat het geofferd werd op de manier die Hij Mozes bevolen had.

22 Toen bracht hij het tweede mannetjes-schaap. Dat dier zou geofferd worden om de priesters klaar te maken om de Heer te dienen. Aäron en zijn zonen legden hun handen op de kop van het dier. 23 Mozes slachtte het en smeerde een deel van het bloed aan Aärons rechter oorlel, aan zijn rechter duim en aan zijn rechter grote teen. 24 Daarna liet hij de zonen van Aäron dichterbij komen. Hij smeerde bloed aan hun rechter oorlel, aan hun rechter duim en aan hun rechter grote teen. De rest van het bloed wierp hij rondom tegen de zijkanten van het altaar. 25 Hij haalde het vet, de staart, al het vet rond de darmen, het vet rond de lever, de twee nieren met het vet dat daaraan zit en de rechter schouder weg. 26 Uit de mand met ongegiste broden die bij het altaar stond, nam hij één ongegist brood, één broodkoek met olijf-olie en één dunne koek. Hij legde die op het vet en de rechter schouder. 27 Dat alles legde hij op de handen van Aäron en van zijn zonen. Hij hield het omhoog naar de Heer en bewoog het als een beweeg-offer heen en weer. 28 Daarna legde Mozes het op het altaar en verbrandde het. En de Heer was blij met dit offer dat Aäron en zijn zonen geschikt maakte om Hem te dienen. 29 Mozes nam het borststuk van het dier, hield het omhoog naar de Heer en bewoog het als beweeg-offer heen en weer. Dat deel van het dier was voor Mozes – zoals de Heer het Mozes bevolen had.

30 Verder sprenkelde Mozes een deel van de zalf-olie en van het bloed dat op het altaar was, op Aäron, zijn kleren, zijn zonen en de kleren van zijn zonen. Zo maakte hij Aäron, zijn kleren, zijn zonen en de kleren van zijn zonen klaar om de Heer te dienen.

31 Mozes zei tegen Aäron en zijn zonen: "Kook het vlees bij de ingang van de tent van ontmoeting. Daar moeten jullie het ook opeten, samen met het brood uit de mand, zoals ik jullie bevolen heb. 32 Wat van het vlees en het brood overblijft, moeten jullie verbranden. 33 Jullie mogen zeven dagen lang niet bij de ingang van de tent van ontmoeting weggaan. Jullie moeten daar blijven totdat de dagen van jullie inwijding voorbij zijn. Want jullie inwijding duurt zeven dagen. 34 Alles wat we vandaag gedaan hebben, is zo door de Heer bevolen om jullie voor Hem te reinigen. 35 Jullie moeten zeven dagen lang, dag en nacht, bij de ingang van de tent van ontmoeting blijven. Doe alles precies zoals ik gezegd heb. Anders zullen jullie sterven. Want zo heeft de Heer het mij bevolen." 36 En Aäron en zijn zonen deden alles wat de Heer hun door Mozes bevolen had.

Psalmen 9

Psalm 9

Voor de leider van het koor. Een lied van David, op de wijs van: 'De dood van de zoon'.

Heer, ik prijs U met mijn hele hart.
Ik zal iedereen over al uw wonderen vertellen.
Ik ben blij met U en ik juich voor U.
Ik zing voor U, de Allerhoogste God!
Toen U verscheen, sloegen mijn vijanden op de vlucht.
Ze struikelden en vielen.
Ze stonden nooit meer op.
Toen U als Rechter op uw troon ging zitten,
heeft U rechtvaardig geoordeeld in mijn rechtszaak.
U heeft de volken bedreigd.
De mensen die zich niets van U aantrekken, heeft U vernietigd.
U heeft hun naam voor eeuwig uitgeveegd.
Nu zijn er geen vijanden meer!
U heeft hun steden verwoest.
Voor eeuwig liggen ze in puin.
Niemand weet nog dat ze hebben bestaan.

Maar de Heer zit voor eeuwig op zijn troon.
Hij is de eeuwige Rechter.
Hij zal rechtvaardig over de wereld rechtspreken.
Hij spreekt een rechtvaardig oordeel uit over de volken.
10 Voor mensen in nood is de Heer een veilige burcht.
Bij Hem zijn ze veilig in moeilijke tijden.
11 De mensen die U kennen, vertrouwen daarom op U.
Want mensen die van U houden, worden nooit door U in de steek gelaten.
12 Zing dankliederen voor de Heer die op de berg Sion woont!
Vertel aan de volken wat Hij heeft gedaan!
13 Want Hij vergeet het niet als onschuldige mensen worden gedood.
Hij straft de schuldigen.
Hij luistert als arme en verdrukte mensen Hem om hulp roepen.

14 Heb alstublieft medelijden met mij, Heer!
Kijk toch hoe slecht ik er aan toe ben!
Dat is de schuld van de mensen die mij haten.
Maar U haalt mij weg bij de poorten van de dood!
15 Dan zal ik in de poorten van Jeruzalem vertellen
over de geweldige dingen die U heeft gedaan.
Ik zal juichen dat U mij heeft gered.

16 De volken zijn in de valkuil gevallen
die ze voor anderen hadden gegraven.
Hun eigen voeten trapten in de val
die ze voor anderen hadden opgezet.
17 De Heer heeft laten zien wie Hij is.
Hij zorgde ervoor dat gebeurde wat rechtvaardig is.
De mensen die Hem niet gehoorzamen,
raakten verstrikt in hun eigen slechtheid.
Denk daar maar eens over na!
18 Omdat ze zich niets van God aantrekken,
zijn ze op weg naar het dodenrijk.
Iedereen die God vergeet, is op die weg naar de dood.
19 Maar de arme mensen worden niet door God vergeten.
Op een dag gebeurt dat wat ze hopen.

20 Kom Heer!
Zorg dat de slechte mensen niet het laatste woord hebben!
Spreek recht over de volken!
21 Maak ze bang, Heer,
zodat ze zullen toegeven dat ze maar mensen zijn.

Spreuken 23

Dertig spreuken van wijze mensen (vervolg)

23 Als je bij een heerser aan tafel zit,
onthoud dan goed met wie je te maken hebt.
Eet bescheiden,
vooral als je van veel eten houdt.
Laat je niet verleiden door al het lekkers dat hij je voorzet.
Want het kan heel goed zijn dat hij je daarmee probeert om te kopen.

Waarom zou je heel hard werken om rijk te worden?
Waarom erover piekeren hoe je rijk kan worden?
Want plotseling zal je rijkdom vleugels krijgen en wegvliegen,
verdwijnen als een wegschietende arend.

Ga niet eten bij iemand die slecht en gierig is.
Laat je niet verleiden door zijn lekkers.
Hij zegt wel: "Eet en drink nog wat," maar eigenlijk vindt hij het zonde.
Hij zegt het alleen omdat hij iets van je wil.
Uiteindelijk zal zijn eten je misselijk maken.
Je vriendelijke woorden zul je aan hem hebben verspild.

Doe geen moeite iets verstandigs tegen een dwaas te zeggen.
Hij waardeert je wijsheid toch niet.

10 Verleg niet de grenzen van de akkers die lang geleden door je voorouders zijn vastgesteld.[a]
Neem weeskinderen hun akkers niet af.
11 Want ze hebben een machtige Verdediger.
Hij zal voor hen opkomen.

12 Luister naar goede raad
en houd je oren open voor wijze woorden.

13 Straf een kind als het nodig is.
Hij zal van een pak slaag heus niet dood gaan.
14 Je slaat hem wel met de stok,
maar daarmee red je juist zijn leven.

15 Mijn zoon, als je wijs en verstandig bent,
zal ik daar blij over zijn.
16 Ik zal trots op je zijn
als ik je verstandige dingen hoor zeggen.

17 Wees niet jaloers op mensen die zich niets van God aantrekken.
Zorg er liever voor dat je diep ontzag hebt voor de Heer.
18 Je zal ervoor beloond worden.
Je zal krijgen waar je naar verlangt.

19 Luister, mijn zoon, en wees wijs.
Kies er met je hele hart voor om de juiste weg te gaan.
20 Ga niet om met mensen die altijd maar feestvieren.
21 Want zuipers en veelvraten verslapen hun dag,
worden arm en lopen uiteindelijk in vodden.

22 Luister naar je ouders uit wie je bent ontstaan.
Heb ook nog respect voor hen als ze oud geworden zijn.
23 Kies altijd voor waarheid en goede raad.
Ruil ze nooit in voor iets anders.
24 Ouders zijn blij met een goede zoon.
Ze verheugen zich over zijn wijsheid.
25 Ik hoop dat je vader en moeder blij met je zullen zijn.
Zij hebben je het leven gegeven.

26 Mijn zoon, vertrouw mij.
Leef op de manier die ik je heb voorgedaan.
27 Luister: een hoer is als een diepe kuil.
Ze is als een diepe put waar je nooit meer uit komt.
28 Ze loert op je als een rover.
Ze heeft al heel veel mensen verleid.

29 Wie roepen er aldoor ach en wee?
Wie lopen altijd te ruziën en te klagen?
Wie raken altijd nodeloos gewond?
Wie lopen altijd met rode ogen?
30 Mensen die bij elkaar komen om eens lekker door te drinken
en daar de hele nacht mee doorgaan.
31 Laat je niet verleiden door de wijn,
prachtig rood fonkelend en schitterend in de beker.
Hij is zo heerlijk!
32 Maar uiteindelijk bijt hij als een slang,
is hij giftig als een adder.
33 Je gaat naar andere vrouwen kijken.
Je zegt dingen die je niet had moeten zeggen.
34 Je voelt je alsof je midden op zee bent,
alsof je moet slapen in het topje van de mast.
35 Later zeg je: "Ze hebben me geschopt en geslagen,
maar ik heb er niets van gevoeld.
Ik moest maar eens goed wakker worden.
Daar heb ik eerst een slok wijn voor nodig."

1 Thessalonicenzen 2

Paulus' vorige bezoek aan Tessalonika

En jullie weten zelf wel, broeders en zusters, dat we niet voor niets bij jullie zijn geweest. Jullie weten hoe we daarvóór in Filippi beledigd en mishandeld waren.[a] Maar toch kregen we van God het geloof en de moed om jullie het goede nieuws van God te brengen. Ook al kwamen wijzelf daardoor weer in grote moeilijkheden. We vertelden jullie het goede nieuws niet met oneerlijke bedoelingen. Ook was het geen slimme manier om te proberen rijk van jullie te worden. Nee, we brachten het goede nieuws omdat God ons die taak heeft gegeven. We vertellen de mensen geen dingen die ze graag willen horen, om hen te plezieren. Maar we zeggen wat God wil dat we zeggen. Want we willen alleen Hém plezieren. En Hij weet wat er werkelijk in ons hart is.

Zoals jullie weten, hebben we nooit de mensen lopen vleien, of geprobeerd om rijk van jullie te worden. God weet dat dat waar is! Ook was het niet onze bedoeling dat jullie of andere mensen ons zouden bewonderen. We hadden als boodschappers van Christus van jullie kunnen eisen dat jullie ons met respect en ontzag zouden behandelen. Maar dat hebben we niet gedaan. Nee, we zijn voor jullie net zo vriendelijk en zorgzaam geweest als een moeder voor haar kinderen. We houden zóveel van jullie, dat we niet alleen bereid waren om jullie het goede nieuws van God te brengen. Nee, we hadden zelfs ons eigen leven voor jullie over. Want we zijn veel van jullie gaan houden. Daarom hebben we ook dag en nacht hard gewerkt. Want we wilden jullie niet om geld of eten vragen, maar zelf ons brood verdienen. Dat weten jullie. En intussen vertelden we jullie het goede nieuws van God. 10 God en jullie hebben gezien dat we zo heilig, eerlijk en zuiver mogelijk bij jullie hebben geleefd. 11 We hebben met ieder van jullie apart gesproken, en ieder van jullie apart aangemoedigd. Net zoals een vader zijn kinderen aanmoedigt, zo hebben wij jullie aangemoedigd. 12 We hebben ieder van jullie geholpen om te leven op een manier die past bij iemand die bij God hoort. Want God heeft jullie geroepen om zijn hemelse Koninkrijk binnen te gaan en in zijn heerlijke aanwezigheid te leven.

13 We danken God er aldoor voor dat jullie naar ons hebben geluisterd. Toen jullie onze boodschap hoorden, begrepen jullie dat het geen woorden van mensen waren. Maar jullie geloofden gelijk dat het een boodschap van God was. En dat is het ook. En omdat jullie dat geloofden, kan het woord van God nu zijn werk in jullie doen. 14 Want, broeders en zusters, met jullie gebeurt nu precies hetzelfde als met de gemeenten van God in Judea die bij Jezus Christus horen. Want jullie worden door je eigen volk slecht behandeld, net zoals de gemeenten in Judea slecht behandeld worden door de Joden. 15 De Joden hebben hun eigen profeten én de Heer Jezus gedood. Ons hebben ze heel erg vervolgd. God is niet blij over hen. Ze gedragen zich als vijanden van God en van de mensen. 16 Want ze werken ons tegen. Ze willen niet dat we de niet-Joodse volken vertellen hoe ze gered kunnen worden. Op die manier zijn ze ongehoorzaam aan God. Maar op een dag zal voor God de maat vol zijn. Dan zal Hij hen daarvoor straffen.

Het bezoek van Timoteüs aan Tessalonika

17 Broeders en zusters, we zijn al een poos niet bij jullie geweest (ook al was ons hart wel bij jullie!). Daarom verlangen we er erg naar om weer naar jullie toe te komen. 18 Wij, of liever: ik, Paulus, heb dat al een paar keer geprobeerd. Maar de duivel wist ons tegen te houden.

19 Op wie zijn we trots en over wie zijn we blij als onze Heer Jezus terugkomt? 20 Jullie toch zeker? Ja, we zijn trots op jullie en blij met jullie. (lees verder)

BasisBijbel (BB)

© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016