Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

M’Cheyne Bible Reading Plan

The classic M'Cheyne plan--read the Old Testament, New Testament, and Psalms or Gospels every day.
Duration: 365 days
BasisBijbel (BB)
Version
Genesis 23

Het graf voor Sara

23 Sara werd 127 jaar oud. Ze stierf in Kirjat-Arba (dat is Hebron), in Kanaän. Abraham huilde en treurde bij zijn gestorven vrouw. Daarna stond hij op, verliet de dode en ging naar de Hetieten. Hij zei: "Ik woon als vreemdeling bij jullie en bezit dus geen eigen grond. Ik wil graag van jullie een stuk grond kopen. Dan kan ik daar mijn vrouw begraven." Ze antwoordden Abraham: "Luister naar ons, heer. U bent een machtig man van God en we hebben veel respect voor u. Begraaf uw vrouw in het mooiste graf dat we hebben. Niemand van ons zal weigeren om zijn graf aan u te geven om daar uw vrouw te begraven." Maar Abraham boog diep voor de Hetieten en zei: "Als jullie het inderdaad goed vinden dat ik mijn vrouw hier begraaf, luister dan naar mij. Vraag voor mij aan Efron, de zoon van Zohar, of hij mij de grot van Machpela wil verkopen. Die is van hem en ligt aan het einde van zijn akker. Ik wil er de volle prijs voor betalen, zodat ik een eigen graf bij jullie heb."

10 Efron was daar op dat moment zelf ook. Iedereen die daar in de poort was,[a] hoorde zijn antwoord aan Abraham: 11 "Nee, heer, luister naar mij. Ik gééf u de akker met de grot die daar is. Iedereen hier heeft gehoord wat ik zeg: ik geef u die grot. Begraaf daar uw vrouw." 12 Abraham boog weer diep. 13 Iedereen hoorde zijn antwoord aan Efron: "Efron, beste vriend, luister alstublieft naar mij. Ik wil de volle prijs voor de akker betalen. Neem dat alstublieft aan, dan zal ik daar mijn vrouw begraven." 14 Efron antwoordde Abraham: 15 "Heer, luister toch naar mij. Een stuk land van 400 sikkels zilver (bijna 5 kilo), wat maakt dat uit tussen vrienden? Laat toch zitten! Begraaf gerust uw vrouw daar."

16 Toen woog Abraham voor Efron de hoeveelheid geld af die Efron had genoemd en die alle Hetieten hadden gehoord. Hij woog de 400 sikkels zilver af met de maat die altijd door de handelaars werd gebruikt. 17 Zo kocht Abraham van Efron de akker die in Machpela tegenover Mamré ligt. Zo werd die akker van Abraham, met de grot en alle bomen die daar op het veld en op het hele terrein er omheen stonden. 18 De Hetieten in de poort waren getuigen. 19 Daarna begroef Abraham zijn vrouw Sara daar in de grot van het veld van Machpela, tegenover Mamré in Kanaän. 20 De akker en de grot die eerst van de Hetieten waren, waren voortaan eigendom van Abraham. Zo had hij daar een eigen graf.

Mattheüs 22

Het verhaal van het bruiloftsfeest van de koning

22 Jezus vertelde hun weer iets in de vorm van een verhaal. Hij zei: "Je kan het Koninkrijk van God vergelijken met een koning die voor zijn zoon een bruiloftsfeest organiseerde. Toen hij alles klaar had, stuurde hij zijn dienaren om de gasten te gaan zeggen dat ze konden komen. Maar de gasten wilden niet komen. Hij stuurde andere dienaren naar hen toe die opnieuw moesten zeggen: 'De maaltijd staat klaar. Ik heb de beste dieren geslacht en alles staat klaar. Kom naar de bruiloft.' Maar de mensen hadden geen zin en gingen liever door met hun werk. De één ging naar zijn akker, de ander naar zijn winkel. Weer anderen grepen de dienaren en mishandelden en doodden hen.

Toen de koning dat hoorde, werd hij woedend. Hij stuurde zijn leger erop af. Hij liet die moordenaars doden en hun stad in brand steken. Daarna zei hij tegen zijn dienaren: 'Alles is klaar voor het feest. Maar de mensen die ik had uitgenodigd, waren het niet waard om te komen. Ga daarom naar de grote wegen. Nodig iedereen die je daar ziet voor de bruiloft uit.' 10 De dienaren gingen en nodigden iedereen uit, goede en slechte mensen. En ze namen hen mee naar de bruiloft. De feestzaal liep helemaal vol met mensen.

11 De koning kwam binnen om te kijken wie er allemaal op het feest waren gekomen. Toen zag hij iemand die geen feestkleren aan had. 12 Hij zei tegen hem: 'Vriend, hoe komt het dat je je feestkleren die we je gegeven hebben niet aan hebt?' En de man wist niets te antwoorden. 13 Toen zei de koning tegen de bedienden: 'Bind hem aan handen en voeten en gooi hem in de donkerste kerker. Daar zal hij huilen en met zijn tanden knarsen van spijt.' 14 Want veel mensen zijn uitgenodigd voor het feest, maar er zijn maar weinig mensen toegelaten."

Wel of geen belasting betalen

15 Toen gingen de Farizeeërs weg. Ze bedachten samen een plan om Jezus met een strikvraag in de val te laten lopen. 16 Ze stuurden hun leerlingen naar Hem toe, samen met een paar Herodianen.[a] Ze vroegen Hem: "Meester, we weten dat U altijd eerlijk bent. U leert de mensen de juiste dingen over God. En U bent voor niemand bang. Want U probeert niet de mensen te plezieren. Het maakt U niet uit wat ze van U denken. 17 Wat vindt U, is het wel of niet goed om aan de Romeinse keizer belasting te betalen?" 18 Maar Jezus begreep wat hun bedoeling was. 19 Hij zei: "Wat zijn jullie toch schijnheilig! Waarom dagen jullie Mij uit? Laat Mij de munt zien waarmee jullie de belasting betalen." Ze brachten Hem een munt. 20 Toen zei Hij tegen hen: "Van wie zijn het hoofd en de naam die er op staan?" 21 Ze zeiden: "Van de keizer." Toen zei Hij tegen hen: "Geef dan aan de keizer waar de keizer recht op heeft. En geef aan God waar God recht op heeft." 22 Toen ze dat hoorden, waren ze erg verbaasd. Ze gingen weg en lieten Hem verder met rust.

Staan de mensen wel echt uit de dood op?

23 Diezelfde dag kwamen er een paar Sadduceeërs naar Jezus toe. Sadduceeërs geloven niet dat de mensen later uit de dood zullen opstaan. 24 Ze vroegen Hem: "Meester, Mozes heeft ons het volgende geleerd. Als een man sterft zonder dat hij kinderen heeft gekregen, moet zijn broer met de vrouw van de gestorven man trouwen. Het kind dat ze dan krijgen, zal tellen als kind van de gestorven eerste man.[b] 25 Nu waren er bij ons zeven broers. De eerste trouwde en stierf, zonder dat hij kinderen had gekregen. Daarom trouwde zijn broer met de vrouw. 26 En ook de tweede en de derde broer, tot en met de zevende broer trouwden met haar. 27 Tenslotte stierf ook de vrouw. 28 Bij wie van de zeven broers zal zij dan horen op de dag dat de doden weer levend worden? Want ze zijn allemaal met haar getrouwd geweest." 29 Jezus antwoordde: "Jullie hebben er helemaal niets van begrepen. Dat komt doordat jullie de Boeken niet kennen en de kracht van God niet kennen. 30 Want als de mensen uit de dood opstaan, trouwen ze niet meer. Ze zijn wat dat betreft net als de engelen in de hemel. 31 En wat betreft het opstaan uit de dood: hebben jullie dan niet gelezen wat God tegen jullie heeft gezegd toen Hij zei: 32 'Ik ben de God van Abraham, de God van Izaäk en de God van Jakob'? Hij bedoelt dat Hij geen God is van doden, maar van levenden." 33 De mensen die dit hoorden, waren verbaasd over wat Hij hun leerde.

De belangrijkste leefregel uit de wet van Mozes

34 De Farizeeërs hoorden dat de Sadduceeërs Jezus hierop geen antwoord hadden weten te geven. Daarom bedachten ze een nieuwe strikvraag. 35 Eén van hen, een wetgeleerde, ging naar Hem toe en vroeg Hem: 36 "Meester, wat is de belangrijkste wet in de wet van Mozes?" 37 Hij zei tegen hen: "Deze: 'Houd van je Heer God met je hele hart, met je hele ziel en met je hele verstand.' 38 Dat is de eerste en belangrijkste wet. 39 De tweede, die net zo belangrijk is, is deze: 'Houd net zoveel van je broeders als van jezelf.'[c] 40 De hele wet van Mozes en de boeken van de profeten gaan over deze twee wetten."

De Zoon van David

41 Terwijl de Farizeeërs zo om Jezus heen stonden, vroeg Jezus hen: 42 "Wat denken jullie van de Messias?[d] Van wie is Hij volgens jullie de zoon?" Ze zeiden tegen Hem: "Van koning David." 43 Toen zei Jezus: "Hoe kan het dan dat David Hem door de Heilige Geest 'Heer' noemt? Hij zegt namelijk in één van de Psalmen: 44 'De Heer heeft tegen mijn Heer gezegd: 'Kom naast Mij zitten, totdat Ik al uw vijanden helemaal verslagen heb.' 45 David noemt Hem 'Heer'. Hoe kan Hij dan zijn zoon zijn?" 46 Daar wist niemand iets op te antwoorden. Vanaf die dag durfde niemand Hem nog iets te vragen.

Nehemia 12

Namenlijst van de priesters en de Levieten

12 Dit zijn de namen van de priesters en Levieten die met Zerubbabel[a] de zoon van Sealtiël, en Jesua waren meegekomen naar Juda: Seraja, Jeremia, Ezra, Amarja, Malluch, Hattus, Sechanja, Rehum, Meremot, Iddo, Ginnetoi, Abia, Miamin, Maädja, Bilga, Semaja, Jojarib, Jedaja, Sallu, Amok, Hilkia en Jedaja. Zij waren de hoofden van de priesters in de tijd dat Jozua hogepriester was.

De namen van de Levieten waren: Jozua, Binnuï, Kadmiël, Serebja, Juda en Mattanja. Mattanja en zijn broers hadden de leiding over de zangkoren.

Bakbukja en Unni,[b] hun broeders, stonden bij de diensten tegenover hen.

10 De hogepriester Jesua kreeg een zoon: Jojakim. Jojakim kreeg een zoon: Eljasib. Eljasib kreeg een zoon: Jojada. 11 Jojada kreeg een zoon: Jonatan. Jonatan kreeg een zoon: Jaddua.

12 Dit zijn de namen van de familiehoofden van de priesters in de tijd dat Jojakim hogepriester was:

Meraja van de familie van Seraja.

Hananja van de familie van Jeremia.

13 Mesullam van de familie van Ezra.

Johanan van de familie van Amarja.

14 Jonatan van de familie van Melichu.

Josef van de familie van Sebanja.

15 Adna van de familie van Harim.

Helkai van de familie van Merajot.

16 Zacharia van de familie van Iddo.

Mesullam van de familie van Ginneton.

17 Zichri van de familie van Abia.

Piltai van de familie van Moadja uit de familie van Minjamin.

18 Sammua van de familie van Bilga.

Jonatan van de familie van Semaja.

19 Mattenai van de familie van Jojarib.

Uzzi van de familie van Jedaja.

20 Kallai van de familie van Sallai.

Heber van de familie van Amok.

21 Hasabja van de familie van Hilkia.

Netaneël van de familie van Jedaja.

22 In de tijd van Eljasib, Jojada, Johanan en Jaddua, werden de namen van de familiehoofden van de Levieten opgeschreven. De priesters werden ingeschreven in de tijd dat Darius koning van Perzië was. 23 De familiehoofden van de Levieten werden ingeschreven in het boek van de geschiedenis van Juda, tot de tijd van Johanan, de zoon van Eljasib. 24+25 Dit zijn de namen van de familiehoofden van de Levieten: Hasabja, Serebja, en Jesua, de zoon van Kadmiël. Tegenover hen stonden Mattanja, Bakbukja en Obadja. Zij vormden twee koren die samen de Heer prezen op de manier die David, de dienaar van God, had voorgeschreven.

Poortwachters waren Mesullam, Talmon en Akkub. Zij hielden de wacht bij de voorraadkamers in de poorten.

26 Dit waren tijdgenoten van Jojakim (de zoon van Jesua, die een zoon was van Jozadak) en van de bestuurder Nehemia en van de priester en wetgeleerde Ezra.

De muur wordt plechtig gezegend

27 Toen de muur van Jeruzalem plechtig gezegend zou worden, werden alle Levieten uit hun woonplaatsen naar Jeruzalem geroepen. Zij moesten voor de muziek zorgen, met liederen en allerlei muziekinstrumenten. 28 De zangers kwamen uit de dorpen rond Jeruzalem en uit de dorpen rond Netofa, 29 uit Bet-Hagilgal en uit de dorpen in de velden van Gibea en Azmavet. Want de zangers woonden in dorpen die ze rond Jeruzalem hadden gebouwd.

30 De priesters en de Levieten maakten zich klaar voor de Heer. Daarna maakten ze het volk klaar voor de Heer. Toen zegenden ze de poorten en de muur. 31 Daarna liet ik de leiders van Juda op de muur klimmen. Ik vormde twee grote zangkoren. Die liet ik ook op de muur klimmen. De ene groep zou in optocht over de muur naar rechts lopen, in de richting van de Aspoort. 32 Achter het koor liepen Hosaja en de helft van de leiders van Juda. 33 Dat waren Azarja, Ezra en Mesullam, 34 Juda, Benjamin, Semaja en Jeremia. 35 Dan de priesters met de trompetten. Allereerst Zacharia, de zoon van Jonatan, die een zoon was van Semaja, die een zoon was van Mattanja, die een zoon was van Michaja, die een zoon was van Zakkur, die een zoon was van Asaf. 36 Verder Semaja, Azareël, Milalai, Gilalai, Maäi, Netaneël, Juda en Hanani. Zij hadden de muziekinstrumenten van David bij zich. De wetgeleerde Ezra liep voorop. 37 Toen ze bij de Bronpoort kwamen, klommen ze rechtdoor de treden op van de 'Stad van David', waar de muur omhoog gaat, langs het paleis van David. Daarna liepen ze verder naar de Waterpoort aan de oostkant van de stad.

38 Het tweede koor zou in optocht over de muur naar links lopen. Ikzelf liep met de helft van het volk achter dit koor aan. We liepen over de muur naar de Bakoventoren, tot aan de Brede Muur. 39 Dan langs de Efraïmpoort, de Oude Poort en de Vispoort, langs de Hananeltoren en de Meatoren tot de Schaapspoort. Daar bleven we staan bij de Gevangenpoort.

40 Daarna gingen de twee koren bij de tempel van God staan. Ook ik met de helft van de leiders. 41 Verder de priesters Eljakim, Maäseja, Minjamin, Michaja, Eljoënai, Zacharia en Hananja, met trompetten, 42 en Maäseja, Semaja, Eleazar, Uzzi, Johanan, Malchia, Elam en Ezer. De zangers zongen onder leiding van Jizraja. 43 Die dag werden er heel veel offers gebracht. Iedereen was blij, want God had hen heel erg blij gemaakt. Ook de vrouwen en kinderen vierden feest. Tot ver buiten Jeruzalem was het feest te horen.

Taken bij de tempel

44 In die tijd werden er ook mannen aangewezen als opzichters over de voorraadkamers. In de voorraadkamers werd alles bewaard wat het volk gaf: de beweeg-offers, het eerste deel van elke oogst en een tiende deel van elke oogst. Deze mannen moesten bij de steden het deel van de oogst ophalen dat voor de priesters en de Levieten was. Want de Judeeërs waren blij met de priesters en Levieten. 45 Zij zorgden immers voor de dienst aan God en voor de offers. Ook de zangers en de poortwachters deden daar hun werk volgens de regels die koning David en zijn zoon Salomo voor hen hadden gegeven. 46 Want in de tijd van koning David en de priester Asaf was de zangdienst met lofliederen voor God begonnen.

47 Heel Israël gaf in de tijd van Zerubbabel en van Nehemia de bijdragen voor de zangers en de poortwachters, zoveel als er elke dag nodig was. Ze gaven aan de Levieten waar ze recht op hadden. De Levieten gaven daarvan weer het deel aan de priesters waar de priesters recht op hadden.

Handelingen 22

De toespraak van Paulus

22 Paulus zei: "Broeders en vaders, luister naar wat ik jullie nu ga zeggen om mij te verdedigen." Toen de mensen hoorden dat hij in het Hebreeuws tegen hen sprak, werd het nog stiller. Paulus ging verder: "Ik ben een Jood, geboren in de stad Tarsus in Cilicië. Maar ik ben hier in Jeruzalem opgegroeid. Gamaliël was mijn leermeester in het Joodse geloof. Bij hem heb ik alles geleerd over de wet van onze voorouders. Ik was heel ijverig in het dienen van God, net als jullie allemaal. En ik heb heel erg mijn best gedaan om de weg van Jezus tegen te werken. Ik heb mannen en vrouwen gevangen genomen en gedood. De hogepriester en de hele Vergadering van Joodse leiders weten dat het waar is wat ik zeg. Van hen had ik brieven gekregen om ook in Damaskus mensen gevangen te mogen nemen. Ik wilde hen naar Jeruzalem brengen om hen daar te laten straffen.

Ongeveer op het midden van de dag kwam ik in de buurt van Damaskus. Toen scheen er plotseling een fel licht op mij vanuit de hemel. Ik viel op de grond en hoorde een stem tegen mij zeggen: 'Saul, Saul, waarom vervolg je Mij?' Ik antwoordde: 'Wie bent U, Heer?' En Hij zei tegen mij: 'Ik ben Jezus uit Nazaret, die jij vervolgt.' De mannen die met mij meereisden waren erg bang. Ze zagen wél het licht, maar hoorden niet de stem die met mij sprak. 10 En ik zei: 'Heer, wat moet ik doen?' De Heer zei tegen mij: 'Sta op en ga naar Damaskus. Daar zal iemand je komen vertellen wat je taak zal zijn.' 11 Doordat dat licht zo fel was, kon ik niet meer zien. Daarom namen de mannen die met mij meereisden mij bij de hand. Zo kwam ik in Damaskus.

12 Daar kwam een man naar mij toe die Ananias heette. Hij was een gelovig man die zich aan de wet van Mozes hield. Alle Joden die daar woonden zeiden goede dingen van hem. 13 Hij kwam bij mij staan en zei: 'Saul, broeder, ik wil dat je weer kan zien!' Op hetzelfde moment kon ik weer zien. 14 En hij zei: 'De God van onze voorouders heeft jou van tevoren al een taak gegeven. Hij wil dat jij zijn wil leert kennen. Ook dat je zijn Rechtvaardige zal zien en zijn stem zal horen. 15 Want jij moet aan alle mensen over Hem gaan vertellen. Je moet alles gaan vertellen wat je hebt gezien en gehoord. 16 Waarom aarzel je nog? Sta op en laat je dopen. Laat zo je ongehoorzaamheid aan God van je afwassen, terwijl je Hem aanbidt.'

17 Op een keer was ik in Jeruzalem in de tempel aan het bidden. 18 Plotseling zag ik Jezus. Hij zei tegen mij: 'Haast je en vertrek snel uit Jeruzalem. Want de mensen hier zullen niet geloven wat je over Mij vertelt.' 19 Maar ik zei: 'Heer, ze weten zelf dat ik het was die vroeger de mensen die in U geloofden gevangen liet nemen. En dat ik hun in de synagoge zweepslagen liet geven. 20 En toen Stefanus werd vermoord omdat hij over U sprak, was ik het daar helemaal mee eens. Ik werkte er zelfs aan mee. Want ik paste op de mantels van de mensen die hem met stenen doodgooiden.' 21 Maar de Heer zei tegen mij: 'Ga, want Ik zal je naar verre landen sturen, naar andere volken.' "

22 Tot hier luisterden de mensen naar hem. Maar toen begonnen ze te schreeuwen en te roepen: "Weg met zo iemand! Hij verdient het niet om te blijven leven!" 23 Ze schreeuwden, zwaaiden met hun kleren en gooiden stof in de lucht. 24 Toen gaf de commandant het bevel om Paulus in de kazerne te brengen. Hij wilde hem zweepslagen laten geven om hem te ondervragen. Want hij wilde weten waarom de mensen zo tegen hem tekeer gingen. 25 De soldaten bonden Paulus met riemen gestrekt vast voor de zweepslagen. Maar Paulus zei tegen de hoofdman die erbij stond: "Mag u zomaar, zonder rechtspraak, een Romein zweepslagen geven?" 26 Toen de hoofdman dat hoorde, ging hij naar zijn commandant en vertelde hem wat Paulus had gezegd. Hij zei: "Wat gaat u doen? Die man is een Romein!" 27 De commandant ging erheen en zei: "Zeg mij eens, ben jij een Romein?" 28 Paulus zei: "Ja." De commandant antwoordde: "Ik heb het Romeinse burgerrecht voor veel geld gekocht." Paulus antwoordde: "Maar ík ben als Romein geboren."[a] 29 Onmiddellijk hielden de mannen die hem moesten ondervragen op. De commandant werd bang toen hij merkte dat Paulus een Romein was en hij hem zomaar had laten vastbinden.

30 De volgende dag liet de commandant de hele Vergadering van Joodse leiders bij zich komen. Hij wilde heel precies weten waar ze Paulus van beschuldigden. Hij liet Paulus' boeien losmaken en bracht hem voor de Joodse Vergadering.

BasisBijbel (BB)

© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016