Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

M’Cheyne Bible Reading Plan

The classic M'Cheyne plan--read the Old Testament, New Testament, and Psalms or Gospels every day.
Duration: 365 days
Het Boek (HTB)
Version
Exodus 10

Sprinkhanen en duisternis

10 De Here zei tegen Mozes: ‘Ga weer naar de farao, want Ik heb zijn hart en dat van zijn dienaren verhard. Op die manier zal Ik mijn tekenen aan hen laten zien. De verhalen daarover zult u aan uw kinderen en kleinkinderen vertellen. Uit wat Ik de Egyptenaren heb aangedaan, zal blijken dat Ik de Here ben.’

Mozes en Aäron kwamen bij de farao en zeiden: ‘De Here, de God van de Hebreeërs zegt: “Hoe lang zult u nog weigeren u aan Mij te onderwerpen? Laat mijn volk gaan om Mij te dienen. Als u weigert, zal Ik morgen uw hele land bedekken met een dikke laag sprinkhanen, zodat geen stukje grond meer te zien is. Zij zullen alles opvreten wat de hagelbuien nog hebben laten staan. Uw paleis, de huizen van uw dienaren en alle andere Egyptische huizen zullen er vol mee zijn. Het zal een ongekend grote sprinkhanenplaag worden, zoals nog niemand ooit heeft meegemaakt!” ’ Na die woorden draaide Mozes zich om en liep het paleis uit.

Enkele hooggeplaatsten aan het hof kwamen bij de farao en zeiden: ‘Op deze manier gaan wij onze ondergang tegemoet! Het land is al een puinhoop! Laat die mensen toch gaan om de Here, hun God, te dienen.’ Toen werden Mozes en Aäron bij de farao teruggeroepen en deze zei: ‘Goed, u kunt gaan om de Here, uw God, te dienen. Maar wie gaan er allemaal mee?’ Mozes antwoordde: ‘Jong en oud, zonen en dochters, het kleinvee en de runderen, alles gaat mee. Het wordt een feest ter ere van onze Here waarop wij ook dieren zullen offeren!’ 10 De farao zei: ‘Ja, ja, ik zou nog liever willen dat de Here jullie zou helpen, dan dat ik jullie met je kinderen laat gaan. Jullie zijn iets van plan! 11 Nee, alleen de mannen mogen vertrekken, want dat was wat jullie vroegen.’ Na die woorden werden Mozes en Aäron het paleis uitgejaagd.

12 Toen zei de Here tegen Mozes: ‘Strek uw hand uit over Egypte en roep zo de sprinkhanen op. Zij zullen het land bedekken en alles opvreten wat de hagel heeft laten staan.’ 13 Toen strekte Mozes zijn staf uit over het land Egypte. De Here liet de wind naar het oosten draaien en deze woei een volle dag en nacht uit die richting.

14 ʼs Morgens voerde die wind grote hoeveelheden sprinkhanen mee over het hele land en zij streken neer. Nooit tevoren had Egypte zoʼn enorme sprinkhanenzwerm gezien en zo een zou er ook nooit meer komen. 15 De sprinkhanen bedekten elke centimeter grond en vraten alle gewassen en vruchten op die de hagel had laten staan. Nergens was nog een groen blaadje te vinden.

16 Haastig ontbood de farao Mozes en Aäron en hij zei: ‘Ik heb gezondigd tegen de Here, uw God, en tegen u. 17 Vergeef mij nog één keer en bid de Here, uw God, of Hij deze vreselijke plaag wil doen ophouden.’ 18 Mozes verliet de farao en bad tot de Here. 19 Als antwoord op Mozesʼ gebed liet de Here de wind naar het westen draaien zodat de sprinkhanen werden meegenomen naar de Rietzee, waar ze allemaal verdronken. In heel Egypte was geen sprinkhaan meer te vinden! 20 Maar de Here zorgde ervoor dat de farao koppig bleef en deze liet het volk nog steeds niet gaan.

21 Daarna zei de Here tegen Mozes: ‘Steek uw hand omhoog naar de hemel en er zal een volledige duisternis over Egypte komen.’ 22 Mozes stak zijn hand uit naar de hemel en het werd aardedonker in het land, drie dagen lang! 23 Gedurende die tijd kon niemand een hand voor ogen zien en zelfs niet opstaan om iets te doen. Maar bij de Israëlieten was het volop licht.

24 Ten slotte riep de farao Mozes bij zich en zei: ‘Ga maar en aanbid de Here. Maar laat wel de runderen en het kleinvee achter, de kinderen mogen meegaan.’ 25 Dat weigerde Mozes: ‘Wij moeten al ons vee meenemen als offers voor onze Here. 26 Er mag geen dier achterblijven, want wij weten pas wat wij aan de Here moeten offeren wanneer wij op de plaats van bestemming zijn.’ 27 Maar opnieuw zorgde de Here ervoor dat de farao hardnekkig bleef weigeren het volk te laten gaan. 28 De farao riep Mozes toe: ‘Verdwijn! Ik wil je niet meer zien! Als je het waagt hier nog eens te komen, zal ik je doden.’ 29 ‘Inderdaad, wij zullen elkaar nooit meer zien,’ was Mozesʼ antwoord.

Lukas 13

Een oproep tot bekering

13 In diezelfde tijd hoorde Jezus dat Pilatus een paar Joden uit Galilea had laten doden, terwijl ze in de tempel van Jeruzalem hun offers brachten. ‘Denkt u dat zij slechter waren dan de andere mensen uit Galilea vanwege hetgeen hun is overkomen?’ vroeg Hij. ‘Nee, zeg ik u! Maar het zal met u allemaal net zo slecht aflopen, als u niet gaat leven zoals God wil. En de achttien mannen die verongelukten toen de toren van Siloam op hen viel? Waren die soms slechter dan de anderen in Jeruzalem? Nee! Als u niet gaat leven zoals God wil, loopt het met u net zo slecht af.’

Om een en ander duidelijk te maken, vertelde Hij hun een gelijkenis. ‘Iemand had een vijgenboom in zijn tuin geplant en ging regelmatig kijken of er al vijgen aankwamen. Maar, nee, er was geen vijg te zien. Ten slotte zei hij tegen zijn tuinman: “Hak die boom om. Ik wacht nu al drie jaar en heb nog steeds geen vijg gezien. Ik heb er genoeg van. Die boom neemt alleen maar plaats in. Wij kunnen die grond beter voor iets anders gebruiken.” “Laat hem nog één jaar staan,” antwoordde de tuinman. “Ik zal hem extra goed verzorgen en mest geven. Stel u voor dat er volgend jaar vijgen aan komen. Als het niet helpt, moeten we hem inderdaad omhakken.” ’

Een genezing op de sabbat

10 Toen Jezus op een sabbat in een synagoge sprak, 11 viel zijn oog op een vrouw die helemaal krom liep. Zij had deze ziekte al achttien jaar en kon helemaal niet rechtop lopen. 12 Jezus riep haar bij Zich en zei: ‘U bent van uw ziekte verlost.’ 13 Hij legde zijn handen op haar en op hetzelfde moment werd haar rug recht. De vrouw loofde en dankte God. 14 Maar de leider van de synagoge was boos, omdat Jezus de vrouw op de sabbat had genezen. ‘De week heeft zes dagen om te werken!’ zei hij tegen de mensen. ‘Dan kunt u komen om genezen te worden. Maar niet op de sabbat!’ 15 ‘Huichelaar!’ antwoordde Jezus. ‘U werkt nota bene zelf op de sabbat! Maakt u soms niet op de sabbat uw vee los van de voerbak om het buiten te laten drinken? 16 Mocht Ik deze gelovige vrouw dan niet verlossen uit de greep van Satan, die haar achttien jaar gevangen heeft gehouden? Enkel en alleen omdat het sabbat is?’ 17 Zijn tegenstanders schaamden zich. Maar de andere mensen waren heel blij over de geweldige dingen die Hij deed.

Gelijkenissen over het Koninkrijk van God

18 Hij zei tegen de mensen: ‘Hoe kan Ik u duidelijk maken wat het Koninkrijk van God is? Ik zal het doen aan de hand van een vergelijking. 19 Het Koninkrijk van God is als een mosterdzaadje dat door iemand in de tuin wordt gezaaid. Het begint te groeien en wordt ten slotte een grote boom waarin de vogels kunnen nestelen.’ 20 Hij gaf nog een vergelijking. 21 ‘Het Koninkrijk van God is als gist. Je doet een beetje in een hoop meel en na een tijdje is het deeg door en door gegist.’

22 Hij reisde verder naar Jeruzalem. Onderweg, in de steden en dorpen, sprak Hij met de mensen. 23 Iemand zei tegen Hem: ‘Here, er komen zeker niet veel mensen in Gods koninkrijk?’ 24 ‘De deur naar de hemel is smal,’ antwoordde Jezus. ‘Doe uw uiterste best er binnen te komen. Want vele mensen zullen het tevergeefs proberen. 25 Nadat de huiseigenaar de deur gesloten heeft, zal het te laat zijn. Dan zult u buiten blijven staan. En als u aanklopt en smeekt: “Here, doe de deur voor ons open,” zal Hij zeggen: “Ik ken u niet.” 26 “Maar we hebben samen met U gegeten en gedronken. U hebt in onze straten gesproken.” 27 En Hij zal antwoorden: “Ik zeg het nog eens: Ik weet niet waar u vandaan komt. Ga weg! U hebt niet willen doen wat God zei.” 28 U zult huilen en knarsetanden als u ziet dat Abraham, Isaak en Jakob en alle profeten in het Koninkrijk van God zijn, maar u zelf niet. 29 Uit alle delen van de wereld zullen mensen plaatsnemen in het Koninkrijk van God. 30 En let op: sommigen die nu vooraan staan, zullen dan met de laatste plaats genoegen moeten nemen.’

31 Op dat moment kwamen enkele Farizeeën bij Hem en zeiden: ‘Ga hier zo vlug mogelijk vandaan, want Herodes wil U laten doden!’ 32 Jezus antwoordde: ‘Zeg maar tegen die vos dat Ik vandaag en morgen gewoon doorga met het wegjagen van boze geesten en het genezen van zieken. 33 Het duurt niet lang meer tot Ik klaar ben. Hoe dan ook, Ik moet nog een paar dagen verder reizen. Want het is niet mogelijk dat een profeet van God ergens anders wordt gedood dan in de stad Jeruzalem. 34 Och, Jeruzalem, Jeruzalem! De stad die de profeten vermoordt. De stad die stenen gooit naar de mannen die gestuurd zijn om haar te helpen. Hoe vaak heb Ik uw kinderen bijeen willen brengen als kuikens onder de vleugels van de moeder? 35 Maar u wilde niet. Daarom wordt u nu aan uw lot overgelaten. En Mij zult u niet meer zien. U zult Mij pas weer zien op de dag dat u zegt: “Gelukkig is Hij die namens de Here komt.” ’

Job 28

Op zoek naar wijsheid

28 Job vervolgde:
‘De mens weet waar hij zilver en goud kan vinden en hoe hij het moet zuiveren.
Hij weet hoe hij ijzer uit de grond moet halen en koper uit steen moet smelten.
3,4 De mens weet hoe hij licht moet maken in het donker, zodat hij onder de grond kan werken, de aarde kan onderzoeken en haar grondstoffen kan ontdekken. Diep onder de zwarte rotsen graaft hij schachten en bungelt hij aan touwen naar beneden, ver van de bewoonde wereld.
De mens weet hoe hij uit de aarde voedsel kan verkrijgen, terwijl daar diep beneden een vuur brandt.
Hij weet hoe hij edelgesteente en goudstof kan vinden,
schatten die geen roofvogel kan zien, waar zelfs het oog van de gier niet scherp genoeg voor is.
Geen enkel wild dier heeft ooit over die schatten gelopen, de leeuw heeft ze nog nooit met een klauw aangeraakt.
De mens weet hoe hij een harde rots kapot kan krijgen en tot in de fundamenten van een berg kan doordringen.
10 Hij hakt gangen in de rotsen en legt kostbare gesteenten bloot.
11 Hij damt onderaardse stromen af en brengt aan het licht wat verborgen is.
12 Maar hoewel de mens dit alles kan, weet hij niet waar hij wijsheid en inzicht kan vinden.
13 En niet alleen weet hij niet hoe hij ze kan krijgen, maar uiteindelijk zijn ze ook niet onder de levenden te vinden.
14 “Hier zijn ze niet,” zeggen de oceanen en de zeeën voegen daaraan toe: “Hier zijn ze ook niet.”
15 Zij zijn niet te koop voor goud of zilver
16 en ook niet voor al het goud van Ofir, kostbare onyx of saffieren.
17 Wijsheid is oneindig veel waardevoller dan goud en kristal. Zij kan niet worden gekocht met gouden sieraden.
18 Wijsheid is veel meer waard dan koraal en kristal, kostbaarder dan een zak vol parels.
19 Topaas uit Ethiopië voldoet niet, net zo min als het puurste goud.
20 Maar waar kunnen wij die wijsheid dan krijgen? Waar is echt inzicht te vinden?
21 Want zij is onzichtbaar voor de ogen van al wat leeft, zelfs scherpe vogelogen kunnen haar niet ontdekken.
22 Zelfs het verderf en de dood zeggen dat zij er alleen ooit geruchten over gehoord hebben.
23,24 Natuurlijk weet alleen God waar het te vinden is, want Hij kan de hele aarde en alles wat zich onder de hemelen bevindt, overzien.
25 Toen Hij de kracht van de wind vaststelde en de grenzen van de oceanen bepaalde,
26 toen Hij de wetten van de regen maakte en een pad voor het onweer baande,
27 toen zag Hij de wijsheid en toetste haar, Hij peilde en doorgrondde haar.
28 En dit zegt Hij tegen de hele mensheid: “Ontzag te hebben voor de Here, dat is de ware wijsheid, het vermijden van het kwaad, is inzicht.” ’

1 Corinthiërs 14

De gaven van de Geest

14 Laat de liefde uw doel zijn, maar streef ook naar de gaven van de Geest, in het bijzonder naar het spreken namens God. Als iemand in een klanktaal spreekt, spreekt hij tot God en niet tot mensen, want zij verstaan hem niet. Wat hij onder de leiding van de Geest zegt, is geheimtaal. Maar wie woorden van God doorgeeft, spreekt de mensen opbouwend, bemoedigend en troostend toe. Als iemand in een klanktaal spreekt, bouwt hij zichzelf op. Maar als iemand woorden van God doorgeeft, bouwt hij de gemeente op. Ik zou graag willen dat u allemaal in klanktalen sprak, maar nog liever dat u woorden van God doorgaf, want dat is veel belangrijker. Als u iets in een klanktaal zegt, heeft de gemeente er alleen iets aan als u uitlegt wat het betekent. Wat voor nut heeft het, broeders en zusters, als ik bij u kom en in klanktalen spreek? Maar het is heel anders als ik u in verstaanbare taal vertel wat God mij duidelijk maakte. Als ik u bekendmaak wat u nog niet weet of wat ik van God moet doorgeven. Of als ik u iets leer. Denk maar eens aan muziekinstrumenten. De fluit en de citer bijvoorbeeld. Als er zomaar wat op geblazen of getokkeld wordt, zal geen mens er enige melodie in horen. En hoe moeten soldaten zich voor de strijd klaarmaken als de trompet geen duidelijk signaal geeft? Wel, als u een taal spreekt die niemand verstaat, gaan uw woorden verloren in de lucht. 10 Er worden in de wereld vele talen gesproken. 11 Maar als iemand iets tegen mij zegt in een taal die ik niet versta, blijven wij vreemden voor elkaar. 12 Dus moet u, omdat u zo vurig naar de gaven van de Geest verlangt, proberen uit te blinken in díe gaven waar de gemeente door opgebouwd wordt.

13 Daarom moet iemand die in klanktalen spreekt, God vragen of hij het ook mag uitleggen. 14 Want als ik in een klanktaal bid, is het mijn géést die bidt, mijn verstand staat erbuiten. 15 Wat ik hiermee wil zeggen, is dat ik zal bidden met mijn geest én bidden met mijn verstand, ik zal tot eer van God zingen met mijn geest én zingen met mijn verstand. 16 Want als u alleen met uw geest God prijst en dankt, hoe kan dan een belangstellende die daar ook is, zeggen of hij het met u eens is? Hij verstaat er immers niets van! 17 U dankt wel goed, maar een ander wordt er niet door opgebouwd. 18 Ik dank God dat ik, als ik alleen ben, meer dan u allemaal in klanktalen spreek. 19 Maar als ik met andere gelovigen samen ben, zeg ik liever vijf woorden met mijn verstand dan duizenden in een klanktaal.

20 Vrienden, denk niet als kinderen, maar wees volwassen in uw denken. Alleen in het kwaad moet u onmondig zijn. 21 In de Boeken staat geschreven: ‘God zal buitenlanders sturen die in onverstaanbare talen tot het volk spreken, maar zij zullen niet naar Hem luisteren.’ 22 Daaruit blijkt wel dat de klanktalen de óngelovigen iets duidelijk moeten maken en niet de gelovigen. Maar de verstaanbare woorden die namens God worden gesproken, zijn voor de gelovigen en niet voor de ongelovigen.

23 Anderzijds zal een ongelovige of belangstellende zeggen dat u dol geworden bent als hij in de gemeente komt en ieder in onverstaanbare talen hoort spreken. 24 Maar als u allemaal namens God spreekt, wordt zo iemand overtuigd en zal hij tot inzicht komen, omdat zijn geweten gaat spreken. 25 Wat er in hem omgaat, komt aan het licht. Dan zal hij op zijn knieën vallen, God aanbidden en openlijk erkennen dat God bij u is.

26 Weet u hoe het moet, broeders en zusters? Als u bijeenkomt, neemt ieder deel aan de dienst. De een zingt een lied, de ander onderwijst. De een geeft door wat God hem duidelijk heeft gemaakt, de ander spreekt in klanktalen en weer een ander legt uit wat hij zegt. Maar het moet wel opbouwend zijn. 27 Er mogen niet meer dan twee of drie hardop in een klanktaal spreken en dan niet tegelijk, maar om de beurt. Bovendien moet iemand uitleggen wat het betekent. 28 Als die er niet is, mag u in de gemeente niet hardop in een klanktaal spreken. Doe het dan maar stil voor uzelf en voor God. 29 Er mogen ook niet meer dan twee of drie personen namens God spreken. Bovendien moeten de anderen beoordelen of hun woorden door God zijn ingegeven of niet. 30 Maar als er iemand zit aan wie God ineens iets duidelijk maakt, moet degene die juist aan het woord was, stoppen met spreken. 31 Als het zo gaat, komen allen die woorden van God kunnen doorgeven aan de beurt. Daardoor zullen alle aanwezigen iets leren en bemoedigd worden. 32 Wie woorden van God doorgeven, kunnen daar best even mee wachten tot een geschikt moment. 33 God wil geen wanorde, maar vrede en harmonie in alle gemeenten.

34 Waar gelovigen bijeenkomen, moeten de vrouwen zwijgen. Zij mogen niet spreken, maar moeten zo nederig zijn dat aan de mannen over te laten. Dat staat trouwens ook in de wet van Mozes. 35 Als zij iets willen vragen, moeten zij dat thuis aan hun man vragen. Want een vrouw hoort in de gemeente niet te spreken. 36 Wat denkt u wel? Dat Gods woord uit uw midden is voortgekomen? Of dat het alleen ú heeft bereikt? 37 En als iemand meent namens God te spreken of geestelijk onderscheidingsvermogen te hebben, moet hij wel weten dat wat ik hier schrijf, een bevel van God is. 38 Wie het negeert, zal zelf genegeerd worden.

39 Dus, broeders en zusters, streef ernaar namens God te spreken, maar verbied het spreken in klanktalen niet. 40 Alles wat gedaan wordt, moet fatsoenlijk en ordelijk gaan.

Het Boek (HTB)

Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.