M’Cheyne Bible Reading Plan
Het bezoek van de koningin van Scheba
9 De koningin van Scheba hoorde wat er allemaal over Salomo verteld werd. Daarom reisde ze naar Jeruzalem om hem allerlei moeilijke vragen te stellen. Want ze wilde weten hoe wijs hij was. Ze kwam met een groot aantal dienaren naar Jeruzalem. Ook had ze een grote stoet kamelen bij zich die beladen waren met specerijen, edelstenen en heel veel goud. Ze sprak met Salomo over alles wat ze wilde weten. 2 En Salomo wist een antwoord op al haar vragen. Geen vraag was voor hem te moeilijk. 3 De koningin van Scheba zag de wijsheid van Salomo, het paleis dat hij had gebouwd, 4 het eten op zijn tafel, de dienaren die aan zijn tafel zaten, de bedienden die klaarstonden en hun kleding, de wijnschenkers en hun kleding, en de pracht en praal waarmee hij naar de tempel van de Heer ging om zijn brand-offers te brengen. En ze was diep onder de indruk. 5 Ze zei tegen de koning: "Wat ik in mijn land over u en uw wijsheid allemaal heb gehoord, is dus werkelijk waar. 6 Maar ik geloofde het niet, totdat ik kwam en het met mijn eigen ogen zag. Werkelijk, de mensen hadden mij nog niet de helft verteld! U bent nog wijzer en rijker dan ze zeiden. 7 Wat is het heerlijk voor uw mannen en voor uw dienaren om voor u te mogen werken en uw wijsheid te mogen horen! 8 Ik prijs uw Heer God, die zoveel van u houdt dat Hij u zijn koning heeft gemaakt! Omdat de Heer voor altijd van Israël houdt, heeft Hij u koning gemaakt om dit land rechtvaardig te regeren." 9 En ze gaf de koning 120 talenten goud (3600 kilo), edelstenen en heel veel specerijen. Zoveel specerijen als de koningin van Scheba aan koning Salomo gaf, zijn er nooit meer naar Israël gebracht.
Salomo's rijkdom
10 De vloot van Hiram bracht niet alleen goud uit Ofir mee, maar ook heel veel sandelhout en edelstenen. 11 De koning liet van het sandelhout trappen maken voor de tempel van de Heer en voor zijn paleis. Ook liet hij er citers en harpen van maken voor de zangers. Nog nooit eerder was er zoveel sandelhout in Juda ingevoerd.
12 Koning Salomo gaf aan de koningin van Scheba alles wat ze wilde hebben. Het was nog meer dan zij aan de koning had gegeven. Daarna ging ze met haar dienaren terug naar haar land.
13 Elk jaar ontving koning Salomo 666 talenten goud (20.000 kilo). 14 Bovendien kwam er goud en zilver binnen van rondtrekkende koopmannen en van handelaars, van de koningen van Arabië en van de heersers van de verschillende gebieden van dat land.
15 Koning Salomo liet 200 grote gouden schilden maken. Voor één groot schild werd 600 sikkels goud (6,6 kilo) gebruikt. 16 Verder liet hij 300 kleine gouden schilden maken. Voor één klein schild werd 300 sikkels goud (3,3 kilo) gebruikt. Die schilden zette hij in zijn paleis, dat hij 'Bos van de Libanon' had genoemd.
17 Verder liet de koning een grote troon van ivoor maken, bedekt met zuiver goud. 18 De troon had zes treden, een gouden voetenbank die aan de troon bevestigd was en twee gesloten armleuningen. Naast de armleuningen stonden twee leeuwen. 19 Op elke tree stonden ook twee leeuwen, dus twaalf in totaal. Voor geen enkele koning was ooit zo'n troon gemaakt.
20 Alle drinkbekers van koning Salomo waren van goud. Ook alle andere gebruiksvoorwerpen in het 'Bos van de Libanon' waren van zuiver goud. Er was niets van zilver, want zilver was in de tijd van koning Salomo niet veel waard. 21 Want de schepen van koning Salomo en van koning Hiram vertrokken eens in de drie jaar uit Tarsis en kwamen vol goud, zilver, ivoor, apen en pauwen weer terug.
22 Koning Salomo was wijzer en rijker dan alle andere koningen op aarde. 23 Van overal kwamen koningen naar Salomo toe om de wijsheid te horen die God hem had gegeven. 24 Jaar in jaar uit bracht iedereen die kwam geschenken mee: zilveren en gouden voorwerpen, kleren, wapens, specerijen, paarden en ezels.
25 Verder had Salomo stallingen waar 4000 paarden en strijdwagens in konden, en 12.000 ruiters. Deze bevonden zich in de speciaal daarvoor gebouwde steden en bij de koning in Jeruzalem. 26 Hij heerste over alle koningen vanaf de Rivier tot aan het land van de Filistijnen en de grens van Egypte. 27 Er kwam zoveel zilver naar Jeruzalem, dat zilver daar net zo gewoon was als steen. En ook zoveel hout van cederbomen, dat cederhout in die tijd niets bijzonders was. Het was net zo gewoon als het hout van de wilde vijgenbomen die in grote aantallen in de vlakte groeiden.
28 Salomo's paarden kwamen uit Egypte en uit alle landen.
29 De rest van wat Salomo allemaal heeft gedaan, van het begin van zijn regering tot aan het einde, is opgeschreven door de profeten Natan, Ahia uit Silo en Jedo. De boeken van de profeet Jedo gaan ook over koning Jerobeam, de zoon van Nebat. 30 Salomo heeft 40 jaar in Jeruzalem over heel Israël geregeerd. 31 En Salomo stierf en werd begraven in de 'Stad van David'. Zijn zoon Rehabeam werd na hem koning.
Inleiding
1 Deze brief is van Judas. Ik ben een dienaar van Jezus Christus[a] en een broer van Jakobus. Ik schrijf deze brief aan de mensen die door God zijn geroepen om met Hem te leven. Jullie mogen bij God de Vader horen. En Jezus Christus beschermt en bewaart jullie. 2 Ik bid dat jullie steeds meer van de vriendelijkheid, vrede en liefde van God zullen merken.
Waarschuwing tegen bedriegers
3 Lieve broeders en zusters, ik wilde jullie dringend schrijven over de redding die wij allemaal hebben gekregen. Maar eerst moet ik jullie iets anders zeggen: doe je uiterste best om het geloof vast te houden dat God jullie heeft gegeven omdat jullie bij Hem horen. 4 Want er zijn bepaalde mensen de gemeente binnengeslopen die zich niets van God aantrekken. Ze leven er maar op los. Ze denken dat God zó vriendelijk is, dat Hij het allemaal wel vergeeft. Ze geloven niet in onze enige Heer en Meester, Jezus Christus.[b]
Vroeger waren er ook al zulke mensen. En we kunnen in de Boeken lezen hoe het met hen afliep. 5 Ik wil jullie eraan herinneren dat de Heer een heel volk uit Egypte heeft gered. Maar ook dat Hij de mensen van dat volk die Hem niet werkelijk geloofden, heeft gedood. Jullie weten dit wel, maar ik wil het toch nog een keer zeggen.
6 En denk eens aan de engelen die niet trouw aan God waren. Ze waren niet tevreden met de taak die Hij hun had gegeven. Ze verlieten de plaats waar ze woonden.[c] Daarom heeft Hij hen voor altijd gevangen gezet in de duisternis. Daar moeten ze blijven tot de grote dag dat Hij over hen zal rechtspreken.
7 Ook Sodom en Gomorra[d] en de steden daar omheen waren ongehoorzaam aan God. Ze deden allerlei slechte dingen op het gebied van seks. Ze deden wat ze wilden. Daarvoor zijn ze gestraft met een eeuwig vuur. Ook zij zijn een waarschuwing voor ons.
8 Ook die binnengeslopen bedriegers (zij beweren dat ze dromen van God krijgen terwijl dat helemaal niet zo is!) trekken zich nergens iets van aan. Ze doen dezelfde dingen als de mensen van Sodom en Gomorra, willen God niet gehoorzamen zoals de Israëlieten en beledigen de machten in de hemel zoals de ongehoorzame engelen.
9 De engel Michaël had ooit ruzie met de duivel over het lichaam van Mozes toen Mozes gestorven was. Michaël is één van de belangrijkste engelen. Toch wilde hij de duivel niet zelf veroordelen. Hij zei alleen: "De Heer zal je straffen!" 10 Maar die mensen over wie ik het heb, maken alles belachelijk wat ze niet kennen of begrijpen. Ze gedragen zich als domme dieren die niet kunnen nadenken. Ze begrijpen alleen dat wat ze kunnen zien. Het loopt dan ook slecht met hen af. 11 Want ze zijn net als Kaïn die uit jaloersheid zijn broer Abel vermoordde.[e] En ze zijn net als Bileam die voor geld alles wilde doen.[f] En ze zijn net als Korach die in opstand kwam tegen God.[g] Het zal met de mensen waar ik het over heb net zo slecht aflopen als met Kaïn, Bileam en Korach.
12 Ze bederven de maaltijden[h] die jullie met elkaar houden. Zonder zich daarvoor te schamen, komen zij alleen maar om zich vol te eten. Ze zijn als wolken die geen regen geven maar door de wind voorbij geblazen worden. Ze zijn als bomen waar zelfs laat in de herfst nog steeds geen vruchten aan zitten, morsdood en helemaal ontworteld. 13 Ze zijn als golven van de zee die door de wind zó worden opgezweept, dat er schuimkoppen op komen. Want ze laten zich zó door hun slechte verlangens opzwepen, dat al hun slechtheid komt bovendrijven en zichtbaar wordt. Ze zijn als dwaalsterren die voor eeuwig uitdoven. 14 Henoch[i] (uit de zevende familie vanaf Adam geteld) heeft al over hen geprofeteerd. Hij zei: "De Heer is gekomen met zijn hemelse leger van tienduizenden engelen. 15 Hij is gekomen om over alle mensen recht te spreken. Hij zal alle mensen straffen die zich niets van Hem aantrekken. Hij zal hen straffen voor alle slechte dingen die ze hebben gedaan en voor alle brutale dingen die ze tegen Hem hebben gezegd." 16 Ze mopperen en klagen over alles wat hun overkomt. Ze doen waar ze zin in hebben. Ze zijn trots en verwaand. En ze vleien de mensen, in de hoop dat hun dat wat oplevert.
Aanmoediging van de gelovigen
17 Maar, lieve broeders en zusters, jullie moeten goed onthouden wat de boodschappers van onze Heer Jezus Christus hiervóór hebben gezegd. 18 Ze hebben gezegd dat er aan het eind van de tijd mensen zullen komen die God bespotten. Mensen die er maar op los leven, zonder zich iets van God aan te trekken. 19 Zij zijn het die verdeeldheid veroorzaken in de gemeente. Ze leven niet vanuit de Geest, want ze hebben de Geest niet.
20 Maar jullie, lieve broeders en zusters, moeten ervoor zorgen dat jullie groeien in je allerheiligst geloof. Dat doe je door je bij het bidden te laten leiden door de Heilige Geest. 21 Blijf leven vanuit Gods liefde die in jullie is. En blijf vertrouwen op de liefdevolle goedheid van onze Heer Jezus Christus. Hij zal jullie het eeuwige leven geven. 22 Help vriendelijk en geduldig de mensen die twijfelen. Red hen uit het vuur van Gods straf. 23 Maar bij sommige mensen moet je heel voorzichtig zijn als je hen wil helpen, omdat ze zó slecht zijn. Zorg dat je je niet door hun slechtheid laat besmetten! 24 God kan jullie helpen geen verkeerde dingen te doen. Dan kunnen jullie later helemaal zuiver en blij voor zijn hemelse troon komen staan. 25 Hij is de enige ware en wijze God. Hij is onze Redder. Voor Hem is alle eer en kracht en macht sinds het begin van de tijd, nu en voor eeuwig! Amen! Zo is het!
Inleiding
1 Dit is wat de Heer zei tegen Zefanja, de zoon van Kusi, die een zoon was van Gedalja, die een zoon was van Amarja, die een zoon was van Hizkia.[a] In die tijd was Josia, de zoon van Amon, koning van Juda.
God waarschuwt de bewoners van Jeruzalem
2 De Heer zegt: "Ik zal alles uit dit land wegvegen. 3 Mensen en dieren, vogels en vissen, de godenbeelden en de mensen die die beelden aanbidden. Ja, Ik zal alle mensen uit dit land wegdoen, zegt de Heer. 4 Ik zal de bewoners van Juda en van Jeruzalem straffen. Alle godenbeelden voor Baäl, alle mensen die die beelden aanbidden en al hun priesters zal Ik doden. 5 Ook de mensen die op de daken van hun huizen de zon, de maan en de sterren aanbidden. En de mensen die zweren bij Mij, maar ook bij de afgod Moloch[b]. 6 Ik straf al die mensen die Mij niet willen dienen, niet tot Mij willen bidden en niet naar Mij verlangen."
7 Zefanja zegt: Wees stil voor de Heer! De dag van zijn straf komt eraan. De Heer heeft een offermaaltijd klaargemaakt. Hij heeft zijn gasten al uitgenodigd. 8 De Heer zegt: "Op die dag straf Ik de koningen en hun zonen en alle mensen die buitenlandse kleren dragen[c]. 9 Ook alle mensen die uit bijgeloof over de drempel springen[d] en de mensen die het huis van de koning en van de leiders vullen met leugens en geweld. 10 Op die dag zal er een luid geschreeuw te horen zijn in de Vispoort en in de Nieuwstad, zegt de Heer. De heuvels zullen kraken van het geweld. 11 Huil, bewoners van de marktwijk, want alle handelaars worden gedood. Alle mensen die handelen in geld worden vermoord.
12 In die tijd zal Ik Jeruzalem met een lamp doorzoeken. Ik zal al die mannen straffen die dik zijn geworden van het luieren en die bij zichzelf zeggen: 'De Heer doet helemaal niets. Hij doet niets goeds, maar Hij doet ons ook geen kwaad.' 13 Hun rijkdommen zullen worden geroofd en hun huizen verwoest. Ze zullen wel huizen bouwen, maar ze zullen er niet in gaan wonen. Ze zullen wel wijngaarden planten, maar ze zullen er geen wijn van drinken."
Zefanja waarschuwt de bewoners van Jeruzalem
14 De grote dag van de Heer komt eraan. Hij is al heel dichtbij! En hij komt snel! Ik hoor die dag al komen! Dappere mannen zullen het uitschreeuwen. 15 Het zal de dag van Gods straf zijn. Een dag van angst en vernietiging. Een dag van duisternis en donkerheid. Een dag van wolken en diepe, diepe duisternis. 16 Een dag van hoorngeschal en krijgsgeschreeuw tegen de sterke steden met muren en torens. 17 De mensen zullen zó bang zijn, dat ze radeloos rondrennen. Want ze hebben verkeerd gedaan tegen de Heer. Hun bloed zal net als stof overal over de grond verspreid liggen. Hun lijken zullen als afval in de straten liggen. 18 Hun zilver en goud zullen hen niet kunnen redden op de dag dat de Heer in zijn woede de mensen straft. Want zijn woede zal dit hele land verwoesten als een vuur. Hij zal een snel en zeker einde maken aan alle bewoners van dit land. (lees verder)
Jezus bij Pilatus
23 Ze stonden allemaal op en brachten Jezus naar de Romeinse bestuurder van Judea: Pilatus.[a] 2 Daar begonnen ze Hem te beschuldigen: "We hebben ontdekt dat deze man ons volk op verkeerde ideeën brengt. Want Hij verbiedt de mensen om aan de Romeinse keizer belasting te betalen. En Hij zegt van Zichzelf dat Hij de Messias is, de beloofde koning. 3 Pilatus vroeg Hem: "Ben Jij de koning van de Joden?"[b] Jezus antwoordde hem: "U zegt het." 4 Pilatus zei tegen de leiders van de priesters en de grote groep mensen: "Deze man is nergens schuldig aan." 5 Maar de mensen hielden vol en zeiden: "Hij maakt het volk in heel Judea opstandig tegen de keizer met wat Hij de mensen leert. Dat doet Hij al vanaf het begin, van Galilea tot hier toe." 6 Toen Pilatus dat hoorde, vroeg hij of Jezus een Galileeër was. 7 Toen hij begreep dat Hij uit het gebied kwam waar Herodes koning over was,[c] stuurde hij Jezus naar Herodes. Want Herodes was op dat moment ook in Jeruzalem.
Jezus bij koning Herodes
8 Herodes was blij toen hij Jezus zag. Want hij had al heel lang gehoopt Hem een keer te kunnen zien, omdat hij veel over Hem had gehoord. Hij hoopte Jezus een keer een wonder te zien doen. 9 Hij stelde Jezus een heleboel vragen, maar Jezus antwoordde hem niets. 10 En de leiders van de priesters en de wetgeleerden stonden Hem heftig van allerlei dingen te beschuldigen. 11 Herodes en zijn soldaten maakten Hem belachelijk. Ze deden Hem een prachtige mantel om en stuurden Hem zo naar Pilatus terug. 12 Vanaf die dag waren Herodes en Pilatus vrienden. Vóór die tijd waren ze vijanden van elkaar geweest.
Jezus terug bij Pilatus
13 Toen riep Pilatus de leiders van de priesters en de leiders en het volk bij zich en zei: 14 "Jullie hebben deze Man bij mij gebracht. Jullie beschuldigen Hem ervan dat Hij het volk opstandig maakt tegen de keizer. Jullie waren erbij toen ik Hem ondervroeg. Maar ik heb niets ontdekt van de dingen waarvan jullie Hem beschuldigen. 15 En Herodes ook niet, want hij heeft Hem naar ons terug gestuurd. Hij heeft niets gedaan waarop de doodstraf staat. 16 Ik zal Hem dus zweepslagen laten geven en Hem dan vrijlaten." 17 Want hij was verplicht op het feest iemand vrij te laten. 18 Maar ze schreeuwden als één man: "Weg met Hem! Laat Barabbas vrij!" 19 Barabbas was gevangen genomen bij een rel in de stad. Want tijdens die rel had hij iemand gedood. 20 Maar Pilatus riep luid tegen hen, omdat hij Jezus wilde vrijlaten. 21 Maar ze riepen terug: "Aan het kruis met Hem! Aan het kruis met Hem!" 22 Hij zei voor de derde keer tegen hen: "Maar wat heeft Hij dan voor kwaad gedaan? Ik heb niets gevonden waarvoor Hij de doodstraf moet krijgen. Ik zal Hem dus zweepslagen laten geven en Hem dan vrijlaten!" 23 Maar ze eisten luid schreeuwend dat Hij gekruisigd zou worden. Ze schreeuwden harder en harder. 24 Toen besloot Pilatus te doen wat ze eisten. 25 Hij liet de man vrij die vanwege de rel en de moord in de gevangenis zat. Maar met Jezus mochten ze doen wat ze wilden.
Jezus aan het kruis
26 Toen ze Jezus meenamen, grepen ze een man die net van zijn land kwam. Dat was Simon uit Cyrene. Ze legden het kruis op zijn rug en dwongen hem om het achter Jezus aan te dragen. 27 Een grote groep mensen volgde Hem. Ook veel vrouwen volgden. Huilend en handenwringend van verdriet over Hem liepen ze mee. 28 Jezus draaide Zich naar hen om en zei: "Vrouwen van Jeruzalem, huil niet om Míj, maar om jullie zelf en om jullie kinderen. 29 Want er komt een tijd dat de mensen zullen zeggen: 'Het is heerlijk voor je als je nooit kinderen hebt gekregen.' 30 Want de mensen zullen tegen de bergen zeggen: 'Val op ons!' En tegen de heuvels: 'Bedek ons!' 31 Want als de mensen deze dingen doen met de levende tak, wat zal er dan met de dorre takken gebeuren?"
32 Er werden ook nog twee misdadigers meegenomen. Ze zouden tegelijk met Jezus ter dood gebracht worden.
33 Ze kwamen bij de plek die 'Schedelplaats' werd genoemd. Daar kruisigden ze Jezus. Ook de twee misdadigers werden gekruisigd. De één links en de ander rechts van Hem. 34 Jezus zei: "Vader, vergeef het hun. Want ze weten niet wat ze doen!" En de soldaten dobbelden erom hoe ze zijn kleren zouden verdelen.
35 De mensen stonden toe te kijken. Ook de leiders stonden daar. Ze maakten Jezus belachelijk en zeiden: "Andere mensen heeft Hij gered. Laat Hij dan nu Zichzelf redden, als Hij de Messias van God is, de Man die door God is uitgekozen!" 36 Ook de soldaten kwamen Hem belachelijk maken. Ze brachten Hem zure wijn en zeiden: 37 "Als Jij de koning van de Joden bent, red Jezelf dan!" 38 Boven zijn hoofd hing een bord waarop stond: 'Dit is de koning van de Joden.' Het stond er in het Grieks, het Romeins en het Hebreeuws.
39 Eén van de gekruisigde misdadigers schold Jezus ook uit. Hij zei: "Jij bent toch de Messias? Red dan Jezelf én ons!" 40 Maar de andere zei tegen hem: "Ben jij zelfs niet bang voor God nu je dezelfde straf krijgt als Hij? 41 Het is rechtvaardig dat wíj deze straf krijgen. Het is onze straf voor wat we hebben gedaan. Maar Híj heeft helemaal geen kwaad gedaan." 42 En hij zei tegen Jezus: "Jezus, denk aan mij als U in uw Koninkrijk komt." 43 Jezus zei tegen hem: "Ik zeg je dat je vandaag nog met Mij in het paradijs zal zijn."
44 Het was ongeveer twaalf uur 's middags. Toen werd het in het hele land donker, tot drie uur 's middags. 45 Want er kwam een zonsverduistering. En het gordijn in de tempel scheurde doormidden.[d] 46 En Jezus riep luid: "Vader, Ik vertrouw mijn geest aan U toe." Toen Hij dat had gezegd, stierf Hij. 47 De Romeinse hoofdman zag wat er gebeurde. Hij prees God en zei: "Inderdaad, deze Man was onschuldig!"
48 De grote groepen mensen die waren komen kijken, gingen naar huis terug toen alles voorbij was. Ze wrongen hun handen van verdriet. 49 Al zijn kennissen stonden op een afstand. Ook de vrouwen die Hem vanaf Galilea waren gevolgd, stonden daar te kijken en zagen alles wat er gebeurde.
Jezus' begrafenis
50 Er was een man uit Arimatea die Jozef heette. Hij was een goed mens die leefde zoals God het wil. Hij hoorde bij de Vergadering. 51 Hij was het niet eens met wat de Vergadering had gedaan. Hijzelf keek uit naar het Koninkrijk van God. 52 Hij ging naar Pilatus en vroeg hem om het lichaam van Jezus. 53 Hij haalde het lichaam van het kruis. Daarna wikkelde hij het in linnen doeken en legde Hem in een rotsgraf waarin nog nooit een dode was gelegd. 54 Het was de dag van de voorbereiding[e] en de heilige rustdag begon bijna. 55 De vrouwen die met Hem uit Galilea waren gekomen, volgden hem. Ze zagen hoe Hij in het graf werd gelegd. 56 Toen ze thuisgekomen waren, maakten ze zalf-olie klaar van mirre en specerijen om later zijn lichaam mee te zalven. En op de heilige rustdag rustten zij, zoals dat moet van de wet van Mozes.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016